Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Afwijzing getuigenverzoek. Het Hof heeft door te overwegen dat horen niet noodzakelijk is, de juiste maatstaf toegepast bij de beoordeling van het ttz. gedane verzoek. Voorts is ’s Hofs oordeel dat de grond voor afwijzing is dat de getuige reeds 2 maal eerder door de RC in aanwezigheid van de raadsman is gehoord en dat de brief waarop de verdediging zich ttz. heeft beroepen, mede gelet op het tijdstip waarop het verzoek tot horen is gedaan, tegen de achtergrond van die eerdere verklaringen onvoldoende grond oplevert de getuige nogmaals te (doen) horen, niet onbegrijpelijk. Conclusie AG: anders.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



16 september 2008

Strafkamer

nr. 01299/07

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 2 juni 2006, nummer 24/001027-05, in de strafzaak tegen:

[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1954, thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

1. De bestreden uitspraak

Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Groningen van 11 mei 2005 - de verdachte ter zake van 1 primair "verkrachting", 2 primair "feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd" en 3. "ontucht plegen met zijn minderjarig kind, meermalen gepleegd" veroordeeld tot drie jaren gevangenisstraf. Voorts heeft het Hof de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen en aan de verdachte betalingsverplichtingen opgelegd een en ander zoals in het arrest vermeld.

2. Geding in cassatie

2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. K.B. Spoelstra, advocaat te Groningen, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.

2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de Advocaat-Generaal.

3. Beoordeling van het middel

3.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof het verzoek van de verdediging tot het horen van [betrokkene 1] als getuige ten onrechte, althans op onbegrijpelijke gronden heeft afgewezen.

3.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 19 mei 2006 houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, in:

"De raadsman voert aan:

Aangeefster [betrokkene 1] heeft mij een in de Turkse taal geschreven brief gezonden. Deze brief is op 26 augustus 2005 op mijn kantoor ingekomen. Ik heb die brief door het Tolk- en Vertaalcentrum Nederland in de Nederlandse taal laten vertalen. Een kopie van die Turkse brief inclusief een kopie van de daarbij behorende enveloppe, alsmede het origineel van de Nederlandse vertaling daarvan, heb ik met mijn schrijven d.d. 10 oktober 2005 aan het hof doen toekomen, met het verzoek om die stukken aan het dossier toe te voegen.

In die brief schrijft [betrokkene 1] dat zij alle beschuldigingen aangaande verdachte heeft verzonnen en dat zij de kinderen de beschuldigingen aan het adres van verdachte woord voor woord heeft ingeprent.

Ik heb met verdachte de inhoud van die brief besproken. In verband met de inhoud van die brief, welke inhoud haaks staat op de belastende verklaringen, welke [betrokkene 1] voordien heeft afgelegd, wil de verdediging [betrokkene 1] als getuige horen. Ik heb van verdachte begrepen dat [betrokkene 1] inmiddels is teruggekeerd naar Turkije en dat een visum moeilijk is te verkrijgen. Ik laat het aan het hof over te beslissen of zij door het hof, door de rechter-commissaris of door een rogatoire commissie gehoord dient te worden. (...).

De advocaat-generaal voert aan:

Ik vind het vreemd dat de raadsman nu pas met dit verzoek komt, terwijl hij al geruime tijd in het bezit was van de bewuste brief.

Nu [betrokkene 1] zich in Turkije bevindt, zal het praktisch gezien een hele operatie worden om haar als getuige te horen. Echter, gelet op het verdedigingsbelang, verzet ik me niet tegen het verzoek van de raadsman.

De raadsman voert desgevraagd aan:

Het horen van [betrokkene 1] als getuige is in het belang van de verdediging. Binnen de familie heeft [betrokkene 1] inmiddels ook aangegeven dat ze de beschuldigingen tegen verdachte had verzonnen. In verband met het verdedigingsbelang wensen verdachte en ik haar als getuige te horen. Daarnaast gaat het ook om het belang van de materiële waarheidsvinding, zodat ook het noodzaakcriterium van toepassing is.

(...)

De verdachte verklaart desgevraagd:

De echtscheiding tussen [betrokkene 1] en mij is op 20 augustus 2002 uitgesproken. [Betrokkene 1] heeft, nadat zij aangifte tegen mij had gedaan van seksuele handelingen met mijn kinderen en nadat zij met de kinderen bij mij was vertrokken, op enig moment weer kontakt met mij opgenomen. Zij heeft mij op het adres van mijn broer [betrokkene 2], op welk adres ik toen verbleef, regelmatig gebeld. Ook heeft zij mij met de kinderen opgezocht in de McDonalds in Leeuwarden. De kinderen misten mij en wilden mij terug. De kinderen omhelsden mij toen ik hen ontmoette in de McDonalds. Het gezin is toen herenigd. Aangezien [betrokkene 1] met de kinderen terug wilde naar Turkije, heb ik in Turkije een huis voor haar en de kinderen geregeld. [Betrokkene 1] en de kinderen zijn in dat huis gaan wonen. De gezinshereniging is, ook toen [betrokkene 1] met de kinderen naar Turkije is vertrokken, blijven bestaan, in die zin, dat ik gedurende de vakanties bij haar en onze kinderen in Turkije verblijf. Ik geniet sedert 1998 een Nederlandse WAO-uitkering, waarvan ik een deel elke maand opstuur naar mijn ex-vrouw en kinderen in Turkije. Ik voel me verplicht om mijn ex-vrouw en kinderen te verzorgen en te onderhouden en mij met hen te herenigen. Mijn ex-vrouw en kinderen zijn van mij afhankelijk.

Hierop onderbreekt het hof het onderzoek ter terechtzitting, teneinde zich op het verzoek van de raadsman te beraden.

Nadat het onderzoek ter terechtzitting is hervat, deelt het hof, bij monde van de voorzitter, mede:

Op 15 juni 2004 is [betrokkene 1] gehoord door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Groningen. Zij heeft toen verklaard dat zij bij de politie de waarheid had gesproken. Toen zij op 27 juni 2005 nogmaals door genoemde rechter-commissaris is gehoord, heeft zij verklaard dat zij onder enorme druk stond en dat zij haar verklaringen wilde intrekken, maar dat de beschuldigingen die zij jegens haar ex-man had geuit klopten, dat de aangifte de waarheid was en dat ook de verklaringen van de kinderen klopten. Gelet op deze verklaringen en op de omstandigheid, dat de raadsman eerst heden het verzoek heeft gedaan om [betrokkene 1] als getuige te horen, terwijl de verdediging al geruime tijd in het bezit was van de bewuste brief, is het hof van oordeel, dat het horen van [betrokkene 1] niet noodzakelijk is in het belang van de waarheidsvinding. Het verzoek wordt dan ook afgewezen."

3.3. Het ter terechtzitting in hoger beroep van 19 mei 2006 gedane verzoek tot het horen van de getuige [betrokkene 1] is een verzoek als bedoeld in art. 328 Sv in verbinding met art. 415 Sv. Maatstaf voor de beoordeling van een zodanig verzoek is ingevolge art. 418, derde lid, Sv of de noodzaak daarvan is gebleken (vgl. HR 19 juni 2007, LJN AZ1702, NJ 2007, 626 rov. 3.3.1). Door te overwegen dat het horen van [betrokkene 1] niet noodzakelijk is, heeft het Hof dus de juiste maatstaf toegepast bij de beoordeling van het verzoek. Voor zover het middel daarover klaagt, faalt het.

Ook overigens kan het middel niet tot cassatie leiden. In de hiervoor weergegeven overwegingen ligt als oordeel van het Hof besloten dat de grond voor de afwijzing van het verzoek erin is gelegen dat [betrokkene 1] reeds tweemaal eerder door de Rechter-Commissaris, in aanwezigheid van de raadsman, als getuige is gehoord en dat de brief waarop de verdediging zich ter terechtzitting van het Hof heeft beroepen, mede gelet op het tijdstip waarop het verzoek om de getuige te (doen) horen is gedaan, tegen de achtergrond van die eerdere verklaringen onvoldoende grond oplevert de getuige nogmaals te (doen) horen. Dat oordeel van het Hof is niet onbegrijpelijk.

4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak

De verdachte heeft op 14 juni 2006 beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot strafvermindering.

5. Slotsom

Nu de Hoge Raad geen andere dan de onder 4 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

6. Beslissing

De Hoge Raad:

vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;

vermindert deze in die zin dat deze twee jaren en tien maanden beloopt;

verwerpt het beroep voor het overige.

Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren W.A.M. van Schendel en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 16 september 2008.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature