Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Ontneming. Ingevolge art. 511g.2 Sv jo. art. 415 Sv en art. 359.3 Sv dient de uitspraak van de rechter op een vordering a.b.i. art. 36e Sr op straffe van nietigheid de inhoud te bevatten van de bewijsmiddelen waaraan zijn schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel is ontleend. De bestreden uitspraak voldoet niet aan dit vereiste. Het Hof heeft weliswaar verwezen naar het arrest in de hoofdzaak, maar dit arrest bevat geen bewijsmiddel waaruit de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel kan volgen. In aanmerking genomen evenwel dat het bestreden arrest mede is gewezen n.a.v. het onderzoek in eerste aanleg, en het p-v van de terechtzitting van de Rb inhoudt (a) als – door de Rb tot bewijs gebezigde – verklaring van betrokkene dat er ongeveer 10 reizen zijn geweest waarbij ongeveer 30 kg cocaïne naar NL is gebracht, en (b) als mededeling van de raadsman dat het Hof in de hoofdzaak 30 kg cocaïne als uitgangspunt heeft genomen, behoeft ’s Hofs verzuim niet tot cassatie te leiden.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



28 augustus 2007

Strafkamer

nr. 02114/06 P

IC/SM

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 21 juni 2006, nummer 22/002041-05, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:

[betrokkene], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972, wonende te [woonplaats].

1. De bestreden uitspraak

Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een beslissing van de Rechtbank te Middelburg van 10 november 2004 - de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 200.000,-.

2. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. C. Waling, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

3. Beoordeling van het eerste middel

3.1. Het middel klaagt dat de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel niet kan worden afgeleid uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen.

3.2.1. Het Hof heeft onder "bewijsvoering" het volgende overwogen:

"Het hof grondt zijn overtuiging dat de veroordeelde vorenbedoeld voordeel heeft verkregen op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en ontleent aan de inhoud daarvan tevens de schatting van bedoeld voordeel.

De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen."

3.2.2. De door het Hof genoemde bijlage houdt het volgende in:

"1. Het arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof te 's-Gravenhage, d.d. 15 juni 2001, gewezen in de strafzaak tegen de veroordeelde.

De hoeveelheid ingevoerde en vervoerde cocaïne die het hof voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel tot uitgangspunt heeft genomen, te weten: 30 kilogram, heeft het hof in de strafzaak tegen de veroordeelde bij arrest van 15 juni 2001 bewezenverklaard.

2. Een geschrift, zijnde een Financieel Verslag inzake [betrokkene], d.d. 12 februari 2002, opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 1], buitengewoon opsporingsambtenaar, en [verbalisant 2], inspecteur van politie, beiden financieel rechercheur en werkzaam bij de Regionale Eenheid van de Regio-politie Zeeland te Middelburg, Bureau Bijzondere Recherche Expertise. Het houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:

De koeriers kregen een beloning van NLG 1.000 per 100 gram cocaïne. (...) Door [betrokkene] werd telkens voor elke koerier een ticket geboekt en betaald. (...) [betrokkene] kocht nieuwe kleding voor de koeriers en liet in een incidenteel geval mensen naar de kapper gaan. (...) De koeriers kregen een geldbedrag van NLG 1.000 aan handgeld. (...) Een visum kostte NLG 75,00. (...) Op grond van analyse van verklaringen is gebleken dat de inkoopprijs van cocaïne voor [betrokkene] in Suriname of Aruba NLG 7,00 per gram bedroeg. (...) In de periode van onderzoek was NLG 100,00 per gram cocaïne een gangbare prijs indien de cocaïne rechtstreeks aan gebruikers verkocht wordt.

2.1. Bijlage F.3.l bij voornoemd geschrift.

Hieruit blijkt onder meer dat de prijs voor een vliegreis doorgaans tussen de NLG 1.669 en NLG 2.249 retour bedroeg.

3. De verklaring van de veroordeelde.

De veroordeelde heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 7 juni 2006 verklaard:

Ik heb tussen de 10 en 15 koeriers geronseld.

Bewijsoverweging

Door de veroordeelde is gesteld dat hij kosten heeft gemaakt die voor aftrek in aanmerking komen. Naast de uit de bewijsmiddelen voortvloeiende kosten voor vervoer, visa, handgeld en kleedkosten acht het hof het aannemelijk dat de koeriers een aantal dagen verbleven ter plaatse waar zij de te vervoeren middelen ontvingen en dat bij vliegveldcontroles van vertrekkenden smeergeld betaald is voor iedere koerier. Derhalve heeft het hof het totaal aan kosten per koerier, afgerond naar boven, gesteld op € 10.000,00.

Bij de beraming van de opbrengst heeft het hof niet de straatwaarde van cocaïne als baken gekozen, maar de helft daarvan als de, daarvan met behulp van ervaringsregels afgeleide, groothandelprijs."

3.2.3. Voorts heeft het Hof onder "vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel" het volgende overwogen:

"Door en namens de veroordeelde is aangevoerd, dat de veroordeelde slechts betaald kreeg per geronselde koerier en dat de opbrengst van de verkoop van de cocaïne niet aan de veroordeelde ten deel is gevallen. Het hof acht dit betoog niet aannemelijk, gezien de rol van de veroordeelde en het feit dat de veroordeelde heeft nagelaten dit standpunt op enigerlei wijze te onderbouwen. Het hof acht wel aannemelijk dat de veroordeelde niet alleen heeft gehandeld, maar de afzet heeft overgelaten aan een ander die heeft gedeeld in de opbrengst. Nu de veroordeelde geen inzicht heeft gegeven in de betrokkenheid van meer personen, acht het hof het op grond van de algemene ervaringsregels aannemelijk dat er naast de veroordeelde nog één persoon betrokken is geweest, waarbij uitgegaan wordt van een pondspondsgewijze verdeling.

Conform het arrest van dit hof in de strafzaak d.d. 15 juni 2001 en op grond van het Financieel Verslag d.d. 12 februari 2002, opgemaakt door de buitengewoon opsporingsambtenaar [verbalisant 1] en inspecteur [verbalisant 2] van het Bureau Bijzondere Recherche Expertise van de Regiopolitie Zeeland, gaat het hof er bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel van uit dat er (ruim) 30 kilogram (30.000 gram) cocaïne in Nederland is ingevoerd. De inkoopprijs raamt het hof op fl 7,00 per gram en de verkoopprijs op fl 50,00 per gram. Daarnaast acht het hof aannemelijk dat de veroordeelde kosten heeft gemaakt voor de reis van de koeriers, welke kosten het hof stelt op € 10.000,00 per koerier. Op grond van de verklaringen van de veroordeelde schat het hof het aantal koeriers op 10. Voorts is aannemelijk geworden, dat de koeriers per 100 gram vervoerde cocaïne een vergoeding van fl 1.000,00 ontvingen.

Op grond van het vorenstaande komt het hof tot de volgende schatting:

De opbrengst van de verkoop bedraagt:

30.000 gram cocaïne x fl 50,00 = fl 1.500.000,00

De kosten zijn:

- inkoopkosten:

30.000 gram x fl 70.000 = fl 210.000,00

- kosten koeriers:

10 x fl 10.000,00 = fl 100.000,00

- vergoeding koeriers:

fl 1.000 per 100 gram

30.000 gram = fl 300.000,00

TOTAAL KOSTEN: fl 610.000,00 -

TOTALE opbrengst fl 890.000,00 =

€ 403.864,39

Bij verdeling van de totale opbrengst van € 403.864,39 over twee personen, kreeg de veroordeelde € 201.932,20, af te ronden op € 200.000,00.

Gelet op het bovenstaande stelt het hof derhalve het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 200.000,00 (tweehonderdduizend euro)."

3.3. Het zich bij de stukken bevindende arrest van het Hof van 15 juni 2001 in de hoofdzaak houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, als bewezenverklaring van het onder 3 tenlastegelegde in dat de betrokkene:

"in de periode van 1 januari 1997 tot en met 10 mei 2000 in de gemeenten Vlissingen en Rotterdam en Haarlemmermeer en in Suriname tezamen en in vereniging met anderen meermalen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en heeft vervoerd en aanwezig heeft gehad handelshoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I."

3.4. Ingevolge art. 511g, tweede lid, Sv in verbinding met art. 415 Sv en art. 359, derde lid, Sv dient de uitspraak van de rechter op een vordering als bedoeld in art. 36e Sr op straffe van nietigheid de inhoud te bevatten van de bewijsmiddelen waaraan zijn schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel is ontleend.

3.5. De bestreden uitspraak voldoet niet aan het hiervoor onder 3.4 genoemde vereiste. Het Hof heeft weliswaar verwezen naar het arrest van 15 juni 2001 in de hoofdzaak, maar dit arrest bevat geen bewijsmiddel waaruit de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel kan volgen. Het middel klaagt daarover terecht. In aanmerking genomen evenwel dat het bestreden arrest mede is gewezen naar aanleiding van het onderzoek in eerste aanleg, en het proces-verbaal van de terechtzitting van de Rechtbank van 28 oktober 2004 inhoudt (a) als - door de Rechtbank tot bewijs gebezigde - verklaring van de betrokkene dat er ongeveer 10 reizen zijn geweest waarbij ongeveer 30 kilo cocaïne naar Nederland is gebracht, en (b) als mededeling van de raadsman dat het Hof in de hoofdzaak 30 kilogram cocaïne als uitgangspunt heeft genomen, behoeft 's Hofs verzuim niet tot cassatie te leiden.

4. Beoordeling van het tweede middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

5. Slotsom

Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.

6. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst, J.W. Ilsink, W.M.E. Thomassen en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 28 augustus 2007.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature