E-mail deze uitspraak

Uitspraak waar naar gelinkt wordt vanuit de e-mail die gestuurd zal worden:

ECLI:NL:HR:2005:AT4418
LJN AT4418, Hoge Raad, 03272/04 B

Inhoudsindicatie:

Doorzoeking ter inbeslagneming bij advocaat(-verdachte). 1. Het verschoningsrecht van de advocaat is in zoverre niet absoluut dat zich zeer uitzonderlijke omstandigheden laten denken waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt - ook tav datgene waarvan de wetenschap de advocaat als zodanig is toevertrouwd - moet prevaleren boven het verschoningsrecht. Dit brengt mee dat, waar doorzoeking ter inbeslagneming bij een advocaat zonder diens toestemming reeds kan plaatsvinden als het gaat om brieven en geschriften die voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend, die toestemming in het geval van zeer uitzonderlijke omstandigheden evenmin nodig is als de doorzoeking een verdere strekking heeft en is gericht op brieven en geschriften die kunnen dienen om de waarheid aan het licht te brengen. De beantwoording van de vraag welke omstandigheden als zeer uitzonderlijk moeten worden aangemerkt, laat zich niet in een algemene regel samenvatten. De enkele omstandigheid dat een advocaat als verdachte wordt aangemerkt is in ieder geval niet toereikend, maar wel de verdenking van een ernstig strafbaar feit, zoals het vormen van een crimineel samenwerkingsverband van een advocaat met bepaalde cliënten. Dan zal het belang van die cliënten dat zij ervan moeten kunnen uitgaan dat de advocaat geheim houdt hetgeen zij hem in die criminele aangelegenheid hebben toevertrouwd moeten wijken voor het belang dat de waarheid aan het licht komt. In een dergelijk geval dienen het verschoningsrecht en de daarmee samenhangende beperkingen van de uitoefening van de beslag- en doorzoekingsbevoegdheden te wijken voor het belang van strafvordering, zij het dat ook dan de inbreuk op het verschoningsrecht niet verder mag gaan dan strikt nodig is voor het aan het licht brengen van de waarheid van het desbetreffende feit, waarbij zorg moet worden betracht om te voorkomen dat de belangen van andere cliënten van de advocaat dan de cliënten die betrokken zijn bij de strafbare feiten waarvan de advocaat wordt verdacht onevenredig worden getroffen (HR NJ 2002, 438 en HR NJ 2002, 439). 2. De rb heeft onjuist noch onbegrijpelijk geoordeeld dat i.c. sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden op grond waarvan het belang dat de waarheid aan het licht komt - ook tav datgene waarvan de wetenschap de klager als zodanig is toevertrouwd - dient te prevaleren boven het verschoningsrecht (de advocaat wordt naar het oordeel van de rb terecht verdacht van witwassen van mogelijk een zeer grote geldsom ex art. 420ter dan wel 420bis Sr en valsheid in een notariële akte ex art. 225 en/of 226 Sr, dan wel van het medeplegen van en/of behulpzaam zijn bij die feiten, terwijl blijkt van een zwaarwegend onderzoeksbelang jegens vier medeverdachten). Het oordeel van de rb dat bij die belangenafweging mag meewegen de omstandigheid dat er sprake is van medeverdachten en dat in een geval als het onderhavige mede betekenis toekomt aan het tav die medeverdachten geldende onderzoeksbelang, getuigt evenmin van een onjuiste rechtsopvatting. 3. In een geval van zeer uitzonderlijke omstandigheden, zoals i.c., waarbij het belang van de waarheidsvinding prevaleert boven het verschoningsrecht is de bevoegdheid tot doorzoeking niet beperkt tot brieven of geschriften die het voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend, zodat de vraag of de geschriften een zodanig karakter hebben niet relevant is (HR NJ 2002, 439).

Van


Aan


Opmerkingen (optioneel)


E-mail

Terug

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie