Uitspraak
28 september 2001
Eerste Kamer
Nr. C99/326HR
NS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiseres], wonende te [woonplaats], Bondsrepubliek Duitsland,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. J.K. Franx,
t e g e n
[Verweerder], wonende te [woonplaats], Suriname,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: aanvankelijk mr. A.R. Sturhoofd,
thans mr. D. Stoutjesdijk.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - heeft bij exploit van 15 november 1996 eiseres tot cassatie - verder te noemen: [eiseres] - gedagvaard voor de Rechtbank te Alkmaar en gevorderd [eiseres] te veroordelen om aan [verweerder] te betalen een bedrag van ƒ 65.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot die der algehele voldoening en de buitengerechtelijke incassokosten ad ƒ 5.000,--.
Tegen [eiseres] is verstek verleend.
De Rechtbank heeft bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van 16 januari 1997 [eiseres] veroordeeld aan [verweerder] te betalen ƒ 70.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente over het bedrag van ƒ 65.000,-- vanaf de dag der dagvaarding.
Bij exploit van 11 maart 1997 is [eiseres] tegen voornoemd vonnis in verzet gekomen. Zij heeft in conventie gevorderd dat de Rechtbank haar bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, zal ontheffen van de tegen haar bij vonnis uitgesproken veroordeling en [verweerder] niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn vordering, althans hem deze zal ontzeggen en voorts in reconventie primair gevorderd dat de Rechtbank de op 25 mei 1996 tussen partijen gesloten koopovereenkomst zal vernietigen en subsidiar
zal ontbinden, c.q. ontbonden verklaren.
[Verweerder] heeft de vorderingen bestreden.
Bij vonnis van 30 juli 1998 heeft de Rechtbank in conventie:
- het verzet tegen het vonnis van de Rechtbank van 16 januari 1997 gegrond verklaard wat betreft de hoogte van de buitengerechtelijke kosten en voor overige ongegrond verklaard;
- het vonnis van de Rechtbank van 16 januari 1997 voor zover het betrekking had op de buitengerechtelijke kosten vernietigd en, opnieuw rechtdoende, [eiseres] veroordeeld tot betaling aan [verweerder] van een bedrag van ƒ 3.000,-- aan buitengerechtelijke kosten en dit vonnis voor het overige bekrachtigd;
- [eiseres] voor dat overige verklaard tot kwaad opposante.
In reconventie heeft de Rechtbank de vordering van [eiseres] afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft [eiseres] hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam.
Bij arrest van 15 juli 1999 heeft het Hof het bestreden vonnis vernietigd, doch uitsluitend voor zover [eiseres] daarbij is veroordeeld tot betaling aan [verweerder] van een bedrag van ƒ 3.000,-- aan buitengerechtelijke kosten, de vordering van [verweerder] ter zake van buitengerechtelijke kosten alsnog afgewezen en dat vonnis voor het overige bekrachtigd.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.B. Bakels strekt tot verwerping van het beroep, met veroordeling van [eiseres] in de kosten.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 101a RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op ƒ 1.717,20 aan verschotten en ƒ 3.000,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren A.E.M. van der Putt-Lauwers, J.B. Fleers, O. de Savornin Lohman en A. Hammerstein, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 28 september 2001.