Uitspraak
12 juni 2001
Strafkamer
nr. 02780/00
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch van 11 februari 2000, parketnummer 20/002527-99, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedatum] 1969, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te ‘s-Hertogenbosch van 25 juni 1998, waarbij de verdachte is vrijgesproken van het hem bij inleidende dagvaarding onder 2 tenlastegelegde en hem voorts ter zake van 1. “opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid aanhef en sub a onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd ” veroordeeld tot vijftien maanden gevangenisstraf.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. J.M. Sjöcrona en mr. D.V.A. Brouwer, advocaten te ‘s-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel strekt ten betoge dat het Hof ten onrechte althans onvoldoende gemotiveerd de verdachte niet-ontvankelijk heeft verklaard in het door deze ingestelde hoger beroep, nu het Hof heeft verzuimd om naar aanleiding van het dienaangaande ter terechtzitting in hoger beroep gevoerde verweer te onderzoeken of de overschrijding van de appèltermijn verontschuldigbaar was.
3.2. De aan de Hoge Raad toegezonden stukken houden het volgende in:
(i) Nadat de zaak op de terechtzitting van de Rechtbank van 21 oktober 1997 was aangebracht is deze een aantal keren geschorst, laatstelijk tot de terechtzitting van 11 juni 1998;
(ii) de oproeping van de verdachte tegen de daaropvolgende terechtzitting van 11 juni 1998 is op 8 juni 1998 aan de verdachte in persoon uitgereikt, waarbij de verdachte zijn toestemming tot verkorting van de oproepingstermijn heeft doen opnemen; tevens is aan het dubbel van de oproeping een akte gehecht waarin de verdachte verklaart afstand te doen van het recht om aanwezig te zijn bij het onderzoek op de terechtzitting;
(iii) het proces-verbaal van het onderzoek op de terechtzitting van 11 juni 1998 houdt onder meer in:
"De voorzitter doet de zaak tegen na te noemen verdachte uitroepen.
De verdachte, genaamd:
[..],
(...)
thans verblijvende in het St. Elisabeth Ziekenhuis te Tilburg is niet verschenen.
Als raadsman van verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. T.F.J. van Oorschot, advocaat te
Boxtel.
(...)
De voorzitter deelt mede dat verdachte op de bij de wet voorschreven wijze voor deze terechtzitting is opgeroepen.
(...)
De raadsman voert het woord tot verdediging. Hij legt een schrijven omtrent verdachte van Psychiatrisch Ziekenhuis Reinier van Arkel aan de rechtbank over. (Dit schrijven wordt als bijlage bij dit proces-verbaal gevoegd.)
Aan de raadsman wordt het recht gelaten het laatst te spreken.
Bedoelde bijlage bij het proces-verbaal is een brief afkomstig van het Psychiatrisch ziekenhuis Reinier van Arkel, ondertekend door een psychiater en een psychiater in opleiding, welke onder meer inhoudt:
[Verdachte] is sinds 20-03-1998 bij ons in zorg wegens een psychose tijdens lichamelijke ziekte. Tevens is een verminderde intelligentie vastgesteld, waarvan niet bekend is of dit een gevolg is van lichamelijke en/of psychische ziekte of daarvoor al beperkt was";
(iv) bij vonnis van 25 juni 1998 is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien maanden.
Namens de verdachte heeft mr. A. Blaas, advocaat te Boxtel, op 10 september 1999 hoger beroep aangetekend;
(v) het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 11 februari 2000, alwaar de verdachte niet is verschenen doch wel zijn raadsman mr. B.W.M. Toemen, advocaat te Boxtel, houdt onder meer in dat de voorzitter de korte inhoud mededeelt van een brief van mr. Blaas, advocaat te Boxtel, kantoorgenoot van de raadsman van de verdachte van 3 februari 2000.
Die brief houdt onder meer in:
“Vaststaat dat cliënt niet tijdens de zitting in eerste aanleg is verschenen, aangezien hij in die periode verbleef in het psychiatrisch ziekenhuis Reinier van Arkel te Vught. Cliënt had te kampen met ernstige psychische problemen, waardoor hij buiten staat was om het psychiatrisch ziekenhuis te verlaten, laat staan dat moet worden aangenomen dat hij in staat was om de implicaties en/of gevolgen van zijn strafzaak te begrijpen”.
Bij die brief is overgelegd een ongedateerde verklaring van de psychiater Vonk, welke behelst:
“[Verdachte], geboren op [geboortedatum]1969, verblijft sinds 20 maart 1998 binnen Psychiatrisch Ziekenhuis “Reinier van Arkel”. Als psychiatrische diagnose is gesteld, dat [verdachte] lijdt aan een psychose NAO als voorlopige diagnose (...)”;
(vi) Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman een verweer gevoerd zakelijk weergegeven daartoe strekkende dat de verdachte, die in een psychotische toestand verkeerde ten gevolge waarvan alles wat er gebeurde langs hem heen ging, niet kan worden toegerekend dat niet gedurende de wettelijke termijn hoger beroep is ingesteld.
3.3. Het Hof heeft dienaangaande overwogen en beslist:
“De ontvankelijkheid van het hoger beroep
Volgens artikel 408, eerste lid, van het Wetboek van Stravordering moet in een geval als het onderhavige het hoger beroep worden ingesteld binnen veertien dagen na de einduitspraak van de eerste rechter.
Nu het hoger beroep pas na het verstrijken van die termijn, immers eerst op 10 september 1999 is ingesteld, kan de verdachte niet in het hoger beroep worden ontvangen”.
3.4. Aldus heeft het Hof - dat hetgeen aan dat verweer ten grondslag is gelegd in het midden heeft gelaten zodat van de juistheid daarvan in cassatie moet worden uitgegaan - zijn beslissing niet naar de eis der wet met redenen omkleed. Het Hof had immers moeten doen blijken een onderzoek te hebben ingesteld naar de vraag of en zo ja gedurende welke periode na het vonnis van de Rechtbank de verdachte aan een psychose leed en niet in staat was te beoordelen of hoger beroep diende te worden ingesteld. Een termijnoverschrijding gedurende een zodanige periode zou de verdachte niet kunnen worden toegerekend. In dat geval is de verdachte ontvankelijk in het door hem ingestelde rechtsmiddel indien hij, nadat een verhindering als hiervoor bedoeld is opgeheven, alsnog zo spoedig mogelijk hoger beroep heeft ingesteld of doen instellen.
3.5. Voorzover het middel over de motivering van ’s Hofs beslissing klaagt is het dus gegrond.
4. Slotsom
Het vorenoverwogene brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak en verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem teneinde deze op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren
A.M.M. Orie, J.P. Balkema, B.C. de Savornin Lohman en E.J. Numann, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 12 juni 2001.