Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Nationaliteitsrecht. Verzoek tot vaststelling Nederlanderschap. De wijzen waarop het Nederlanderschap wordt verkregen zijn limitatief voorzien in de Wet op het Nederlanderschap en de Toescheidingsovereenkomst.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



16 september 1994

Eerste Kamer

Rek.nr. 8488

CS

Hoge Raad der Nederlanden

Beschikking

in de zaak van:

[verzoekster],

wonende te [woonplaats],

VERZOEKSTER tot cassatie,

advocaat: Mr. M.D. Winter,

t e g e n

DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Justitie),

gevestigd te ’s-Gravenhage,

VERWEERDER in cassatie,

niet verschenen.

1. Het geding in feitelijke instantie

Met een op 17 november 1993 ter griffie van de Rechtbank te 's-Gravenhage ingediend verzoekschrift heeft verzoekster tot cassatie — verder te noemen: [verzoekster] — zich gewend tot die Rechtbank met het verzoek om vast te stellen dat zij de Nederlandse nationaliteit heeft behouden en thans nog bezit.

Bij beschikking van 9 maart 1994 heeft de Rechtbank het verzoek afgewezen.

De beschikking van de Rechtbank is aan deze beschikking gehecht.

2. Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van de Rechtbank heeft [verzoekster] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

De conclusie van de Advocaat-Generaal Mok strekt tot verwerping van het beroep.

3. Beoordeling van het middel

3.1. [verzoekster], geboren in Suriname in 1926, had op 25 november 1975 haar woonplaats in Nederland, zodat zij toen de Nederlandse nationaliteit, die zij bij haar geboorte had verkregen, behield.

Van 12 november 1983 af tot juni 1988 had zij haar vaste woon- en verblijfplaats in Suriname.

Op grond dat zij deswege ingevolge het bepaalde bij art. 5 lid 2 in verbinding met art. 2 lid 1 van de Toescheidingsovereenkomst inzake nationaliteiten tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Suriname van 25 november 1975, Trb. 1975, 132, op 12 november 1985 van rechtswege de Surinaamse nationaliteit had verkregen en de Nederlandse nationaliteit had verloren, heeft Hr. Ms. tijdelijk zaakgelastigde te Paramaribo bij beschikking van 22 januari 1987 het ten name van [verzoekster] staande Nederlandse paspoort ingetrokken. Toen [verzoekster] zich later in dat jaar op de Nederlandse ambassade te Paramaribo vervoegde teneinde verlenging van dat paspoort te verkrijgen, is het ingenomen, bij welke gelegenheid haar de reden van de intrekking is meegedeeld. Enige dagen nadien, te weten op 24 augustus 1987, is haar op haar verzoek een Surinaams paspoort verstrekt met een geldigheidsduur tot 23 augustus 1992.

Op 23 september 1988 is vanwege de Burgemeester van Amsterdam aan [verzoekster], die toen nog in het Bevolkingsregister van Amsterdam als Nederlandse ingeschreven stond, een Nederlands paspoort afgegeven met een geldigheidsduur tot 23 september 1993. Dit paspoort is op 2 maart 1993 door de Dienst van het Bevolkingsregister te Amsterdam ingehouden op grond — samengevat weergegeven — dat aan deze Dienst inmiddels was gebleken dat bedoelde inschrijving in het Bevolkingsregister onjuist was, immers [verzoekster] reeds vóór de afgifte van dat paspoort haar Nederlandse nationaliteit had verloren, en het paspoort haar dus ten onrechte was verstrekt.

3.2. Tot steun van haar inleidend verzoek, strekkende tot vaststelling dat zij de Nederlandse nationaliteit bezit, heeft [verzoekster] aangevoerd, samengevat weergegeven, dat zij, ondanks haar verblijf van meer dan twee jaren in Suriname, de Nederlandse nationaliteit had behouden, omdat zij eerst op 2 maart 1993 in kennis is gesteld van de voormelde beschikking van de tijdelijk zaakgelastigde te Paramaribo van 22 januari 1987, waarbij haar Nederlandse paspoort was ingetrokken, terwijl zij zich bovendien in Nederland nimmer had laten uitschrijven uit het Bevolkingsregister, en het feit dat zij niet ambtshalve is uitgeschreven, haar niet kan worden tegengeworpen.

Veronderstellenderwijze ervan uitgaande dat in dit betoog een beroep van [verzoekster] besloten ligt op een van overheidswege bij haar gewekte verwachting dat zij, in weerwil van het bepaalde bij art. 5 lid 2 in verbinding met art. 2 lid 1 van de Toescheidingsovereenkomst, haar Nederlandse nationaliteit had behouden, heeft de Rechtbank overwogen dat [verzoekster] enkel en alleen op grond van bij haar gewekte verwachtingen geen aanspraak kan maken op de Nederlandse nationaliteit.

Ook voor het overige heeft de Rechtbank het betoog van [verzoekster] verworpen, daartoe overwegende dat aan [verzoekster] in 1987, toen haar Nederlands paspoort werd ingenomen, op de Nederlandse ambassade te Paramaribo was meegedeeld dat zij langer dan twee jaar in Suriname verblijf had gehouden, terwijl de omstandigheid dat zij vervolgens een Surinaams paspoort had aangevraagd en verkregen, al aangeeft dat zij toen begreep of had kunnen begrijpen dat zij Surinaamse was geworden.

3.3. Het middel bestrijdt niet dat in 1987 op de Nederlandse ambassade te Paramaribo aan [verzoekster] is meegedeeld dat zij wegens haar verblijf gedurende meer dan twee jaar in Suriname van rechtswege de Surinaamse nationaliteit had verkregen en de Nederlandse nationaliteit had verloren, en evenmin dat haar enige dagen later door de Surinaamse autoriteiten op haar verzoek een Surinaams paspoort is verstrekt. Het verwijt de Rechtbank echter te hebben miskend dat achteraf, te weten door de afgifte aan haar op 23 september 1988 te Amsterdam van een Nederlands paspoort, dat zij gedurende vijf jaar in bezit heeft mogen houden, van overheidswege het gerechtvaardigd vertrouwen bij haar is gewekt dat zij de Nederlandse nationaliteit had behouden.

3.4. Blijkens het voorgaande berust het middel op het uitgangspunt dat de Nederlandse nationaliteit kan worden verkregen doordat van overheidswege bij de betrokkene het vertrouwen is gewekt dat hij die nationaliteit bezit.

Dit uitgangspunt is evenwel niet juist. De wijzen waarop het Nederlanderschap wordt verkregen, zijn limitatief voorzien in de Wet op het Nederlanderschap en de Toescheidingsovereenkomst. Daaronder is niet begrepen een zodanige verkrijging door de werking van enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur. Het middel kan dus niet tot cassatie leiden.

4. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Deze beschikking is gegeven door de president Royer als voorzitter en de raadsheren Roelvink, Korthals Altes, Neleman en Nieuwenhuis, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer Heemskerk op 16 september 1994.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature