Uitspraak
8 februari 1991
Eerste Kamer
Nr. 14.113
AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
EISER tot cassatie,
advocaat: Mr. M.Ph. de Witte,
t e g e n
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats]
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: Mr. K.G.W. van Oven.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerder in cassatie – verder te noemen [verweerder] – heeft bij exploot van 6 april 1987 eiser tot cassatie – verder te noemen [eiser] – te zamen met [betrokkene 1] – verder te noemen [betrokkene 1] – gedagvaard voor de Kantonrechter te ’s-Gravenhage en gevorderd te ontbinden de tussen [verweerder] en [betrokkene 1] bestaande huurovereenkomst met betrekking tot het perceel [a-straat 1] te [plaats] , [betrokkene 1] te veroordelen tot ontruiming van het gehuurde, [eiser] te veroordelen tot ontruiming te gehengen en te gedogen, en [betrokkene 1] te veroordelen tot betaling van f 507,50 per maand, met ingang van 1 februari 1987, voor elke maand of een gedeelte daarvan dat [betrokkene 1] nog niet voor ontruimde oplevering mocht hebben zorg gedragen.
Nadat [betrokkene 1] en [eiser] tegen de vorderingen verweer hadden gevoerd, heeft de Kantonrechter bij tussenvonnis van 31 augustus 1987 een comparitie van partijen gelast en bij eindvonnis van 7 december 1987 de vorderingen van [verweerder] toegewezen, met dien verstande dat het tijdstip van ontruiming werd bepaald op uiterlijk 15 januari 1988 en de ingangsdatum voor de betaling van f 507,50 per maand werd bepaald op 1 oktober 1987.
Tegen het eindvonnis hebben [betrokkene 1] en [eiser] hoger beroep ingesteld bij de Rechtbank te ’s-Gravenhage.
Bij vonnis van 4 januari 1989 heeft de Rechtbank het bestreden vonnis bekrachtigd.
Het vonnis van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van de Rechtbank heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal Strikwerda strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1 Het middel klaagt vooreerst over het oordeel van de Rechtbank (rov. 5.5) dat een verhuurder buiten de in de wet genoemde gevallen, zoals erfopvolging en in de plaatsstelling door de rechter, niet behoeft te aanvaarden dat een derde plaats van zijn huurder inneemt.
Voor zover deze klachten ervan uitgaan dat de Rechtbank (mede) doelt op het geval dat de huurder zijn bedrijf door een ander "laat exploiteren", berusten zij op een verkeerde lezing van het vonnis en missen zij dus feitelijke grondslag. De Rechtbank heeft slechts het oog op het geval dat de huurder zijn huur aan een ander heeft afgestaan.
Ook overigens falen de klachten aangezien uit het bepaalde in art. 1595 lid 1 in verbinding met art. 1635 BW volgt dat het bestreden oordeel juist is.
3.2 Voorts richt het middel een rechtsklacht en een motiveringsklacht tegen het oordeel van de Rechtbank (rov. 5.7) dat de Kantonrechter geen rekening behoefde te houden met de belangen van [eiser] nu deze niet huurder was. Ook deze klachten kunnen niet tot cassatie leiden.
Gegeven haar in cassatie niet bestreden oordeel dat [verweerder] geen toestemming had gegeven tot vervanging van [betrokkene 1] als huurder door [eiser] , heeft de Rechtbank geen blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen als voormeld. Zij had ook geen aanleiding om nader te onderzoeken wat "de juridische relatie" was tussen [betrokkene 1] en [eiser]
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op f 456,30 aan verschotten en f 2.500,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren Bloembergen, als voorzitter, Roelvink en Heemskerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer Hermans op 8 februari 1991.