Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Executieuitlevering t.z.v. 2 aanslagen en vervolgingsuitlevering t.z.v. gewelddadige uitbraak uit gevangenis door IRA-leden o.b.v. Uitleveringsverdrag Nederland en Verenigd Koninkrijk naar Verenigd Koninkrijk. Feitelijke behandeling door HR. 1. Executieuitlevering t.z.v. teweegbrengen van ontploffing. 2. Vervolgingsuitlevering t.z.v. ‘assault and unlawfully and injuriously imprisonment’. 3. Vervolgingsuitlevering t.z.v. vuurwapenbezit. 4. Vervolgingsuitlevering t.z.v. levensdelicten. Toereikend bewijs. 5. Vervolgingsuitlevering t.z.v. poging tot moord, zware mishandeling en wederrechtelijke vrijheidsberoving. Beroep op politiek karakter van delicten. 6. Beroep op art. 3 EVRM en art. 6 EVRM. 7. Afgifte van inbeslaggenomen voorwerpen.

Ad 1. Teweegbrengen van ontploffing en samenzweren daartoe zijn geen misdrijven genoemd in art. II.1 Verdrag. Ingevolge laatste lid van art. II Verdrag jo. art. 5.1 en 5.2 Uitleveringswet kan t.z.v. samenzweren tot teweegbrengen van ontploffing evenmin uitlevering worden toegestaan.

Ad 2. Ingevolge art. II.1 en voorlaatste lid van art. II Verdrag jo. art. 5.1.a Uitleveringswet kan uitlevering worden toegestaan t.z.v. feiten, waarvoor naar Nederlands recht krachtens art. 289, 289 jo. 45, 300 dan wel 302 dan wel 181 jo. 180 Sr telkens vrijheidsstraf van een jaar of van langere duur kan worden opgelegd. Dit geldt niet t.a.v. het van die feiten telkens deel uitmakende onderdeel ‘’assaulted’’. In art. II.1 Verdrag is onder 3 genoemd ‘’Assault occasioning actual bodily harm’’. Bij feiten ter zake waarvan uitlevering is verzocht is evenwel niet omschreven dat aan de in Verdrag gestelde eis ‘’occasioning actual bodily harm’’ is voldaan. V.zv. laatste lid van art. II Verdrag hier toepassing mocht kunnen vinden, kan ter zake geen uitlevering plaatsvinden omdat omtrent ‘’assault’’ in overgelegde rechtsvoorschriften niets is vermeld.

Ad 3. Feiten worden niet genoemd in art. II.1 Verdrag, terwijl ter zake hiervan naar Nederlands recht niet vrijheidsstraf van een jaar of langere duur kan worden opgelegd, zodat ter zake daarvan uitlevering ontoelaatbaar dient te worden verklaard.

Ad 4. Toereikend bewijs conform art. 13 Verdrag van poging tot moord en zware mishandeling en wederrechtelijke vrijheidsberoving, mede gelet op de ter zitting van Rb afgelegde deskundigenverklaring omtrent deelneming naar Engels recht. Ontoereikend bewijs van overige delicten ondanks deskundigenverklaring.

Ad 5. Poging tot moord, zware mishandeling en wederrechtelijke vrijheidsberoving zijn geen misdrijven die staatkundig karakter dragen conform art. 6 Verdrag. Er is geen sprake van absolute politieke delicten, omdat feiten in een te ver verwijderd verband staan tot het door opgeëiste persoon vermelde doel. Niet aannemelijk is geworden dat ‘’special category status’’, die door autoriteiten van Verenigd Koninkrijk aan groep gevangenen waartoe opgeëiste persoon behoorde is verleend, de erkenning inhield dat deze status meebracht dat geen uitlevering zou kunnen plaatsvinden omdat feiten, waarvoor deze gevraagd is, staatkundig karakter in de zin van art. VI Verdrag dragen.

Ad 6. Het staat uitleveringsrechter niet vrij op klachten over onmenselijke en vernederende behandeling conform art. 3 EVRM of fair hearing conform art. 6.1 EVRM te beslissen, nu Engeland is toegetreden tot EVRM en individueel klachtrecht conform artikel 25 EVRM heeft erkend.

Ad 7. V.zv. niet aannemelijk is geworden dat inbeslaggenomen voorwerpen door misdrijf zijn verkregen of tot bewijs van misdrijven waarvoor uitlevering is gevraagd kunnen dienen, is afgifte ontoelaatbaar.

Volgt gedeeltelijke toelaatbaarverklaring van uitlevering en gedeeltelijke afgifte van inbeslaggenomen voorwerpen. Vervolg op HR:1986:AD7438. Samenhang met HR:1986:AD7441 en HR:1986:AJ5302.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



21 oktober 1986

Strafkamer

Nr. 80.542 U

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

inzake een verzoek van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland tot uitlevering van:

[de opgeëiste persoon] , geboren te [geboorteplaats] (Noord-Ierland) op [geboortedatum] 1953, zonder bekende woonplaats hier te lande, gedetineerd in het Huis van Bewaring te Amsterdam, alsmede tot afgifte van inbeslaggenomen voorwerpen.

1. De procesgang

1.1. De Hoge Raad verwijst naar zijn arrest van 1 juli 1986, bij welk arrest is vernietigd de uitspraak van de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 25 maart 1986 en is bevolen de oproeping van [de opgeëiste persoon] om te verschijnen ter zitting van de Hoge Raad van 10 september 1986 ten einde te worden gehoord omtrent het verzoek tot zijn uitlevering.

1.2. Ter gemelde zitting zijn als getuigen-deskundigen gehoord:

van de zijde van het Openbaar Ministerie:

(1) Mr. David Chesterton;

(2) Mr. Brian Palmer;

(3) Mr. John Steele,

van de zijde van de verdediging:

(1) Lord Anthony Boris Gifford;

(2) Mrs. Bernadette-McAliskey-Devlin;

(3) Father Joseph McVeigh.

1.3. Ter gemelde zitting heeft de Advocaat-Generaal Remmelink zijn opvatting over de toelaatbaarheid van de verzochte uitlevering gegeven en een schriftelijke samenvatting daarvan aan de Hoge Raad overgelegd — waarin hij de HR heeft geadviseerd de gevraagde uitlevering, behalve wat feit 3 van de executie-uitlevering en de feiten GC 35, 36 en 37 van de vervolgingsuitlevering aangaat, toelaatbaar te verklaren en de gevraagde afgifte van goederen toe te staan — en zijn [de opgeëiste persoon] en zijn raadsman in de gelegenheid gesteld tot het maken van de ter zake dienende opmerkingen.

2. Het verzoek tot uitlevering en tot afgifte

2.1. Blijkens een tot de processtukken behorende nota van de Ambassade van het Verenigd Koninkrijk te 's-Gravenhage van 3 februari 1986 is het verzoek tot uitlevering en tot afgifte schriftelijk gedaan aan de Ministers van Buitenlandse Zaken en Justitie.

2.2. Blijkens de eveneens tot de processtukken behorende nota van de genoemde ambassade van 10 maart 1986 is in de bijlagen daarbij aanvullende informatie verstrekt met betrekking tot het verzoek.

2.3. Bij het verzoek en ter zitting zijn overgelegd de stukken, vermeld in het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

2.4. De uitlevering van [de opgeëiste persoon] is in de eerste plaats verzocht ten behoeve van de verdere tenuitvoerlegging van twee levenslange vrijheidsstraffen en de vrijheidsstraf van twintig jaar, hem opgelegd bij het vonnis van de Winchester Crown Court van 15 november 1973, ter zake van de volgende feiten:

(1) causing an explosion at the Central Criminal Court on the 8th March 1973,

(2) causing an explosion at the Ministry of Agriculture and Great Scotland Yard on the 8th March 1973,

(3) conspiracy to cause an explosion in the United Kingdom.

2.5. De uitlevering van [de opgeëiste persoon] is tevens verzocht ten behoeve van de strafvervolging ter zake van de volgende, in de bij het uitleveringsverzoek gevoegde zeventien bevelen tot aanhouding (alle gedateerd 26 januari 1986 en afgegeven door de Resident Magistrate in the Petty Sessions District of Lisburn in the County Court Division of Ards, Noord-Ierland) omschreven feiten:

that the Defendant [de opgeëiste persoon] on the 25th day of September 1983, at Maze, in the County Court Division of Ards

(GC/21) murdered [betrokkene 1] ,

(GC/22) attempted to murder [betrokkene 2] ,

(GC/23) unlawfully and maliciously caused grievous bodily harm to [betrokkene 2] , with intent to do him grievous bodily harm, or with intent to resist or prevent the lawful apprehension or detainer of himself or any other person,

(GC/24) unlawfully and maliciously wounded [betrokkene 1] with intent to do him grievous bodily harm, or with intent to resist or prevent the lawful apprehension or detainer of himself or any other person,

(GC/25) unlawfully and maliciously wounded [betrokkene 3] with intent to do him grievous bodily harm, or with intent to resist or prevent the lawful apprehension or detainer of himself or any other person,

(GC/26) unlawfully and maliciously wounded [betrokkene 4] with intent to do him grievous bodily harm, or with intent to resist or prevent the lawful apprehension or detainer of himself or any other person,

(GC/27) unlawfully and maliciously wounded [betrokkene 5] with intent to do him grievous bodily harm, or with intent to resist or prevent the lawful apprehension or detainer of himself or any other person,

(GC/28) assaulted [betrokkene 3] and unlawfully and injuriously imprisoned the said [betrokkene 3] and detained him against his will in a building known as the Tally Lodge at Her Majesty's Prison, Maze,

(GC/29) assaulted [betrokkene 6] and unlawfully and injuriously imprisoned the said [betrokkene 6] and detained him against his will in a building known as the Tally Lodge at Her Majesty's Prison, Maze,

(GC/30) assaulted [betrokkene 7] and unlawfully and injuriously imprisoned the said [betrokkene 7] and detained him against his will in a building known as the Tally Lodge at Her Majesty's Prison, Maze,

(GC/31) assaulted [betrokkene 8] and unlawfully and injuriously imprisoned the said [betrokkene 8] and detained him against his will in a building known as the Tally Lodge at Her Majesty's Prison, Maze,

(GC/32) assaulted [betrokkene 9] and unlawfully and injuriously imprisoned the said [betrokkene 9] and detained him against his will in a Bedford Lorry, registration number XOI 8414, and elsewhere,

(GC/33) assaulted [betrokkene 10] and unlawfully and injuriously imprisoned the said [betrokkene 10] and detained him against his will in Block H7 at Her Majesty's Prison, Maze,

(GC/34) assaulted [betrokkene 11] and unlawfully and injuriously imprisoned the said [betrokkene 11] and detained him against his will in Block H7 at Her Majesty's Prison, Maze,

(GC/35) had in his possession firearms and a quantity of ammunition with intent by means thereof to endanger life or cause serious injury to property or to enable any other person by means thereof to endanger life or cause serious injury to property,

(GC/36) made or attempted to make use of firearms or imitation firearms with intent to resist or prevent the lawful arrest or detention of himself or any other person,

(GC/37) had with him firearms or imitation firearms with the intent to commit an indictable offence, namely that of escaping from lawful custody or to resist arrest or to prevent the arrest of another while he had the said firearms or imitation firearms with him.

3. Beoordeling van de toelaatbaarheid van de uitlevering

3.1. Uit de eigen opgaven van [de opgeëiste persoon] ter zitting van 10 september 1986 is zijn identiteit met de opgeëiste persoon genoegzaam komen vast te staan, evenals de omstandigheid dat hij niet de Nederlandse nationaliteit bezit.

3.2.1. Het teweegbrengen van een ontploffing en het samenzweren daartoe, als bedoeld onder 2.4, zijn geen misdrijven, genoemd in het eerste lid van art. II van het te dezen toepasselijke Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Ierland tot uitlevering van misdadigers, gesloten op 26 september 1898 te Londen.

3.2.2. Wel zou in het licht van het bepaalde in het laatste lid van genoemd art. II en in art. 157 Sr. een toelaatbaarverklaring kunnen worden uitgesproken ter zake van het in 3.2.1 eerstbedoelde feit, maar zulks wordt belet door de omstandigheid dat het Verdrag is gesloten nadat uitdrukkelijk tussen de verdragsluitende partijen was vastgesteld dat ter zake van dergelijke feiten door Nederland niet zou worden uitgeleverd. Dit komt tot uiting in de onder 6.3 van de uitspraak van 1 juli 1986 bedoelde briefwisseling, waarin staat dat de Nederlandse regering ernstig zal overwegen of feiten als het onderhavige, ‘’voor welke thans geene uitlevering kan worden toegestaan, daarvoor vatbaar kunnen worden gemaakt en dat — wanneer onze uitleveringswet in dien zin mocht zijn veranderd — er bij de Nederlandsche Regeering wel geen bezwaar zal bestaan om een additioneel verdrag in bedoelden geest met Groot-Brittannië te sluiten’’, en dat het Verenigd Koninkrijk zich bij deze opvatting heeft neergelegd, terwijl een additioneel verdrag niet tot stand is gekomen.

3.2.3. Ingevolge het bepaalde in het laatste lid van art. II Verdrag juncto art. 5, eerste en tweede lid, van de (thans geldende) Uitleveringswet kan ter zake van het samenzweren tot het teweegbrengen van een ontploffing evenmin uitlevering worden toegestaan.

3.2.4. De onder 2.4 bedoelde uitlevering moet derhalve ontoelaatbaar worden verklaard.

3.3.1. Ingevolge het bepaalde in het eerste en in het voorlaatste lid van art. II van het Verdrag juncto art. 5, eerste lid onder a, van de Uitleveringswet kan behoudens het hierna onder 3.4.3 overwogene — uitlevering worden toegestaan ter zake van de feiten GC/21 tot en met GC/27, waarvoor naar Nederlands recht krachtens de artikelen 289, 289 juncto 45, 300 dan wel 302 dan wel 181 juncto 180 Sr. telkens een vrijheidsstraf van een jaar of van langere duur kan worden opgelegd.

3.3.2.1. Ingevolge het bepaalde in het laatste lid van art. II van het Verdrag juncto art. 5, eerste lid onder a, van de Uitleveringswet kan — behoudens het hierna onder 3.3.2.2 overwogene — uitlevering worden toegestaan ter zake van de feiten GC/28 t/m GC/34, waarvoor naar Nederlands recht krachtens de artikelen 300 en 282 telkens een vrijheidsstraf van een jaar of van langere duur kan worden opgelegd en ten aanzien waarvan uit de bij het uitleveringsverzoek overgelegde toepasselijke rechtsvoorschriften blijkt dat naar Brits recht de toestemming tot uitlevering kon worden verleend.

3.3.2.2. Dit geldt niet ten aanzien van het van de feiten GC/28 tot en met GC/34 telkens deel uitmakende onderdeel ‘’assaulted’’. In het eerste lid van art. II van het Verdrag is onder 3 genoemd ‘’Assault occasioning actual bodily harm’’. Bij de feiten ter zake waarvan uitlevering is verzocht is evenwel niet omschreven dat aan de in het Verdrag gestelde eis ‘’occasioning actual bodily harm’’ is voldaan. Voor zover het laatste lid van art. II van het Verdrag hier toepassing mocht kunnen vinden kan ter zake geen uitlevering plaatsvinden omdat omtrent ‘’assault’’ in de overgelegde rechtsvoorschriften niets is vermeld.

3.3.3. De feiten GC/35 tot en met GC/37 worden niet genoemd in het eerste lid van art. II van het Verdrag, terwijl ter zake hiervan naar Nederlands recht niet een vrijheidsstraf van een jaar of langere duur kan worden opgelegd, zodat ter zake daarvan de uitlevering ontoelaatbaar dient te worden verklaard.

3.4.1. Ingevolge art. XIII van het Verdrag kan uitlevering slechts plaatsvinden indien er voldoende bewijs bestaat, volgens de wetten van de Staat aan welke de uitlevering is gevraagd, om een verwijzing naar de openbare zitting te rechtvaardigen indien het misdrijf zou zijn gepleegd binnen het grondgebied van bedoelde Staat. Derhalve moet worden nagegaan of het bij het onderhavige uitleveringsverzoek overgelegde bewijsmateriaal een verwijzing naar de openbare zitting rechtvaardigde indien de betrokken misdrijven in Nederland zouden zijn gepleegd.

3.4.2.1. Omtrent de feiten GC/22 en GC/23 zijn verklaringen afgelegd door [betrokkene 12] en [betrokkene 2] (p. 89 en 103), die de onder 3.4.1 bedoelde rechtvaardiging opleveren.

3.4.2.2. Omtrent de feiten GC/28 tot en met GC/34 zijn verklaringen afgelegd door de onder die feiten genoemde personen (p. 117–118, 113, 119–121, 104–112, 77–79 en 80–84) onderscheidenlijk — wat betreft feit GC/31 — door [betrokkene 6] , [betrokkene 13] , [betrokkene 7] en [betrokkene 14] (p. 113, 115–116, 119–121 en 133–136), die de onder 3.4.1 bedoelde rechtvaardiging opleveren, mede in acht genomen de verklaring van de deskundige D. Bentley , ter zitting van de Rechtbank afgelegd, dat het in Groot-Brittannië gebruikelijk is dat niet op voorhand wordt vastgesteld welke deelnemingsvorm aan de orde is, dat wil zeggen dat, wanneer iemand als dader wordt aangeklaagd en tijdens de behandeling ter zitting blijkt dat slechts sprake is van medeplichtigheid, deze medeplichtigheid vervolgens bewezen wordt verklaard.

3.4.3. Wat betreft de overige feiten, waaronder begrepen het feit GC/21, is een verwijzing niet gerechtvaardigd — en derhalve de uitlevering niet toelaatbaar — ook niet wanneer de voormelde verklaring van de deskundige D. Bentley in acht wordt genomen.

3.5.1. [de opgeëiste persoon] en zijn raadsman hebben betoogd, dat de door eerstgenoemde begane misdrijven een staatkundig karakter dragen in de zin van art. VI van het Verdrag. Dit betoog heeft uiteraard slechts praktische betekenis voor die feiten, ten aanzien waarvan niet reeds hiervoor is aangegeven dat en waarom zij niet tot uitlevering aanleiding kunnen geven, dus ten aanzien van de feiten GC/22, GC/23 en GC/28 tot en met GC/34. Voorts dient opgemerkt dat dit betoog primair uitgaat van een andere betekenis van ‘’staatkundig karakter’’ dan, blijkens het onder 1.1 genoemde arrest, aan die term in gemeld verdragsartikel toekomt, en in zoverre reeds om die reden geen doel treft. Voor zover het betoog subsidiair uitgaat van het begrip ‘’staatkundig karakter’’ zoals dit in evengenoemd arrest is verstaan, faalt het om de navolgende redenen.

3.5.2. Het aangevoerde argument dat [de opgeëiste persoon] in wezen het delict, omschreven in art. 96, tweede lid aanhef en onder 2° Sr. heeft gepleegd welk delict een absoluut politiek delict is en derhalve niet tot uitlevering kan leiden — stuit hierop af, dat de feiten, waarvoor de uitlevering is gevraagd en welker uiteenzetting bij het verzoek tot uitlevering is overgelegd, andere feiten opleveren dan in laatstgemelde strafbepaling zijn omschreven en alleen deze feiten grondslag kunnen vormen voor de beoordeling van de toelaatbaarheid of ontoelaatbaarheid. Dit ware slechts anders indien [de opgeëiste persoon] het bewijs zou hebben geleverd hetgeen niet het geval is — dat de aanvrage om zijn uitlevering opzettelijk is gedaan met de bedoeling om hem ter zake van een strafbaar feit van staatkundige aard — zoals bijvoorbeeld het zojuist aangegeven delict te vervolgen of te straffen.

3.5.3. Evenmin leveren de feiten GC/22, GC/23 en GC/28 tot en met GC/34 enig ander politiek delict op, omschreven in de titels 1 tot en met 4 van het tweede boek Sr..

3.5.4. [de opgeëiste persoon] heeft naar voren gebracht, dat de betrokken feiten absoluut politieke delicten zijn en derhalve niet tot uitlevering aanleiding kunnen geven, omdat zij gepleegd zijn in het kader van de door hem gevoerde gerechtvaardigde strijd ter bereiking van de vereniging van Noord-Ierland met de Ierse republiek en tegen de onderdrukking door het Verenigd Koninkrijk. Deze opvatting, voor zover betrekking hebbende op de feiten GC/22, GC/23 en GC/28 tot en met GC/34, kan niet als juist worden aanvaard, omdat deze feiten in een te ver verwijderd verband staan tot het door [de opgeëiste persoon] vermelde doel.

3.5.5. Voorts is gesteld dat de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk door aan de groep gevangenen waartoe [de opgeëiste persoon] behoorde een speciale status met bepaalde daaraan verbonden voorrechten te verlenen, de daden van [de opgeëiste persoon] als politieke delicten hebben erkend, hetgeen het absoluut politieke karakter daarvan zou aantonen. Deze stelling moet worden verworpen omdat niet aannemelijk is geworden dat de zogenaamde ‘’special category status’’ de erkenning inhield dat deze status meebracht dat geen uitlevering zou kunnen plaatsvinden omdat de feiten, waarvoor deze gevraagd is, een staatkundig karakter in de zin van art. VI van het Verdrag dragen.

3.6. Door en namens [de opgeëiste persoon] is — gestaafd door ter zitting afgelegde verklaringen van getuigen-deskundigen — betoogd, dat hem in de verzoekende Staat een onmenselijke en vernederende behandeling is ten deel gevallen en te wachten staat in de zin van art. 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, en hem niet een ‘’fair hearing’’ in de zin van art. 6 van dat Verdrag is ten deel gevallen en zal vallen. Dit betoog kan [de opgeëiste persoon] niet baten omdat de verzoekende Staat, evenals Nederland, is toegetreden tot het zojuist genoemde Verdrag en een verklaring als bedoeld in art. 25 van dit Verdrag heeft afgelegd, zodat het de Nederlandse rechter niet vrijstaat op de geopperde klachten te beslissen.

4. Beoordeling van de toelaatbaarheid van de afgifte

4.1. Het verzoek tot afgifte luidt ‘’that all material seized by the Netherlands authorities from the two fugitives should be released to the competent United Kingdom authorities in accordance with Article XV of the Treaty’’.

4.2. Volgens het proces-verbaal van aanhouding van [de opgeëiste persoon] en [medeverdachte] in de woning Nieuw Herlaer 39 te Amsterdam werd daarbij een groot aantal voorwerpen aangetroffen. Daarvan was een gedeelte kennelijk door misdrijf verkregen en in het (mede)bezit van [de opgeëiste persoon] . Dit in beslaggenomen gedeelte wordt hierna onder 7 in onderdelen vermeld. Niet aannemelijk is geworden dat de andere voorwerpen door misdrijf verkregen waren of tot bewijs van de misdrijven, ter zake waarvan uitlevering wordt gevraagd, kunnen dienen. Het verzoek tot afgifte van de onder 7 te noemen voorwerpen kan derhalve worden toegestaan terwijl het voor het overige moet worden afgewezen.

5. In acht genomen artikelen

Naast op de hiervoren genoemde artikelen heeft de Hoge Raad gelet op de artikelen 57 Sr., VIII en XII van het Verdrag en 2 en 47 van de Uitleveringswet.

6. Slotsom

Het vorenoverwogene brengt mee dat de gevraagde uitlevering gedeeltelijk toelaatbaar moet worden verklaard en dat de gevraagde afgifte van voorwerpen gedeeltelijk moet worden toegestaan, beide in voege als onder 7 wordt beslist.

7. Beslissing

De Hoge Raad:

Verklaart toelaatbaar de door het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland gevraagde uitlevering van [de opgeëiste persoon] voornoemd ter zake van de volgende feiten:

that the Defendant [de opgeëiste persoon] on the 25th day of September 1983, at Maze, in the Country Court Division of Ards

(GC/22) attempted to murder [betrokkene 2] ,

(GC/23) unlawfully and maliciously caused grievous bodily harm to [betrokkene 2] , with intent to do him grievous bodily harm, or with intent to resist or prevent the lawful apprehension or detainer of himself or any other person,

(GC/28) unlawfully and injuriously imprisoned [betrokkene 3] and detained him against his will in a building known as the Tally Lodge at Her Majesty's Prison, Maze,

(GC/29) unlawfully and injuriously imprisoned [betrokkene 6] and detained him against his will in a building known as the Tally Lodge at her Majesty' Prison, Maze,

(GC/30) unlawfully and injuriously imprisoned [betrokkene 7] and detained him against his will in a building known as the Tally Lodge at Her Majesty's Prison, Maze,

(GC/31) unlawfully and injuriously imprisoned [betrokkene 8] and detained him against his will in a building known as the Tally Lodge at Her Majesty's Prison, Maze,

(GC/32) unlawfully and injuriously imprisoned [betrokkene 9] and detained him against his will in a Bedford Lorry, registration number XOI 8414, and elsewhere,

(GC/33) unlawfully and injuriously imprisoned [betrokkene 10] and detained him against his will in Block H7 at Her Majesty's Prison, Maze,

(GC/34) unlawfully and injuriously imprisoned [betrokkene 11] and detained him against his will in Block H7 at Her Majesty's Prison, Maze.

Verklaart de door het Verenigd Koninkrijk gevraagde uitlevering van [de opgeëiste persoon] voor het overige ontoelaatbaar.

Beveelt voor het geval van inwilliging van het verzoek tot uitlevering afgifte van de volgende inbeslaggenomen voorwerpen:

- Een Iers paspoort voorzien van letter en nummer [001] . T.n.v. [betrokkene 15] geboren te [geboorteplaats] , [geboortedatum] 1952;

- Een Iers rijbewijs voorzien van letter en nummer [002] t.n.v. [betrokkene 15] , wonende 7 [woonplaats] uitgegeven dd 27 september 1983 en geldig tot 26 september 1986;

- Een Iers paspoort met no. [003] , op naam van [betrokkene 16] , geboren op [geboortedatum] 1949 te [geboorteplaats] ;

- Een Iers rijbewijs no. [004] op naam van [betrokkene 16] , [woonplaats] ;

- Iers paspoort no. [005] op naam van [betrokkene 17] , geboren op [geboortedatum] 1953 te [geboorteplaats] ;

- Iers rijbewijs no. [004] op naam van [betrokkene 17] , [woonplaats] ;

- Iers paspoort no. [006] , op naam van [betrokkene 18] , geboren [geboortedatum] 1949 te [geboorteplaats] ;

- Iers paspoort no. [007] , op naam van [betrokkene 19] , geboren [geboortedatum] 1949 te [geboorteplaats] ;

- Engels paspoort no. [008] op naam van [betrokkene 20] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1946;

- Iers paspoort no. [009] , op naam van [betrokkene 18] , geboren op [geboortedatum] 1952 te [geboorteplaats] (niet ondertekend);

- Iers paspoort no. [010] op naam van [betrokkene 21] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1958;

- Nederlands paspoort no. [011] op naam van [betrokkene 22] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959, afgegeven te [woonplaats] ;

- Een Iers rijbewijs no. [012] op naam van [betrokkene 18] , wonende [woonplaats] ;

- Een Belgisch rijbewijs no. [013] (niet op naam gesteld);

- Een 9 mm-patroon;

- Niet ingevulde Ierse rijbewijzen (vermoedelijk inlegvellen) voorzien van de nummers [014] , [004] , [015] , [016] , [017] , [018] , [019] en [020] . Deze zijn allen gestempeld en voorzien van een handtekening. Voorts nog drie ongestempelde exemplaren met alleen de letter H als serienummer;

- Een niet ingevuld bewijs van geboorte (Iers), voorzien van het nummer [021] ;

- Een perskaart op naam van [betrokkene 21] ;

- Iers paspoort no. [022] op naam van [betrokkene 23] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1952;

- Iers rijbewijs no. [023] (staat niet op naam);

- Een perskaart op naam van [betrokkene 23] ;

- Iers paspoort no. [024] op naam van [betrokkene 18] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1952;

- Iers paspoort no. [025] op naam van [betrokkene 24] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1950;

- Iers paspoort no. [026] op naam van [betrokkene 25] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1955;

- Iers paspoort no. [027] op naam van [betrokkene 26] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1953;

- Engels paspoort no. [028] op naam van [betrokkene 27] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1954;

- Iers rijbewijs no. [029] op naam van [betrokkene 18] wonende [woonplaats] ;

- Iers rijbewijs no. [030] op naam [betrokkene 25] , wonende [woonplaats] 13;

- Iers rijbewijs no. [031] op naam van [betrokkene 26] , wonende [woonplaats] 3;

- Belgisch paspoort no. [032] , blanco;

- Twee zelfgemaakte stempels;

- Een blanco perskaart;

- Een blanco Iers internationaal rijbewijs;

- Een bewijs van geboorte op naam van [betrokkene 25] ;

- Een FN-Browning, cal. 9 mm, voorzien van het nummer [033] ;

- Iers paspoort no. [034] op naam van [betrokkene 28] , geboren op [geboortedatum] 1960 te [geboorteplaats] (voorzien van een foto van een vrouw);

- Iers rijbewijs no. [035] (welk nummer hiervoren reeds twee maal vermeld is) op naam van [betrokkene 28] , wonende [woonplaats] .

Wijst het verzoek tot afgifte van de overige voorwerpen af.

Dit arrest is gewezen door de president Moons als voorzitter, en de raadsheren Bronkhorst, De Waard, Beekhuis en Davids, in bijzijn van de griffier Sillevis Smitt-Mülder, en uitgesproken op 21 oktober 1986.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature