Uitspraak
Parketnummer : 20-000987-19
Uitspraak : 27 februari 2024
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 26 maart 2019, in de strafzaak met parketnummer 01-997596-16 tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen, met inbegrip van de beslissing op het beslag en met uitzondering van de strafoplegging en, te dien aanzien opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden, met aftrek van voorarrest.
De verdediging heeft:
primair integrale vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde feit bepleit en subsidiair verzocht om bewezenverklaring van het tenlastegelegde onder onderdeel a en vrijspraak van het tenlastegelegde onder onderdeel b, conform de beslissing van de rechtbank;
ten aanzien van feit 1 een voorwaardelijk verzoek tot het horen van 4 getuigen gedaan;
opgemerkt dat het hoger beroep niet is gericht tegen de bewezenverklaring van feit 2;
in geval van een veroordeling, verzocht de strafoplegging te beperken tot oplegging van een taakstraf voor de maximale duur van 480 uren (waarvan 240 uren ter zake van feit 1 en 240 uren ter zake van feit 2) en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden;
zich niet uitgelaten over het beslag.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.hij op of omstreeks 23 november 2016, althans in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 tot en met 23 november 2016, te 's-Hertogenbosch en/of (elders) in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
a. van een of meerdere voorwerpen, te weten een of meerdere geldbedrag(en) tot een totaal van EUR 211.498, althans een totaal van ongeveer EUR 200.000 of daaromtrent, althans (telkens) van een of meerdere geldbedrag(en), de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld, dan wel verborgen heeft gehouden of heeft verhuld wie de rechthebbende op dit voorwerp/deze voorwerpen is en/of dit voorwerp/deze voorwerpen ( geld ) voorhanden heeft gehad,
dan wel
een of meerdere voorwerpen, te weten een of meerdere geldbedrag(en) tot een totaal van EUR 211.498, althans tot een totaal van ongeveer EUR 200.000 of daaromtrent, althans (telkens) een of meerdere geldbedrag(en), heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of van een of meerdere voorwerpen, te weten een of meerdere geldbedrag(en) tot een totaal van EUR 211.498, althans tot een totaal van ongeveer EUR 200.000 of daaromtrent, althans (telkens) van een of meerdere geldbedrag(en), gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) dat bovenomschreven voorwerp(en)/ geldbedrag(en) (telkens) geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig(e) misdrijf/misdrijven, en van het plegen van witwassen een gewoonte heeft/hebben gemaakt;
2.hij in of omstreeks de periode van 30 augustus 2013 tot en met 20 april 2016 te
's-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk(e) voorschrift(en) opgelegde verplichting, te weten artikel 17 van de Participatiewet , (telkens) opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte en/of zijn medeverdachte wist/wisten, althans redelijkerwijze moest/moesten vermoeden, dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een bijstandsuitkering krachtens de Participatiewet, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn medeverdachte (telkens) opzettelijk nagelaten tijdig en/of volledig [bedrijf 1] 's-Hertogenbosch op de hoogte te stellen en/of in te lichten en/of op te geven dat hij, verdachte, en/of zijn medeverdachte inkomsten (uit arbeid en/of als zelfstandige en/of uit onbekende bron(nen) heeft/hebben genoten en/of over vermogen hoger dan de vermogensgrens (als bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet) heeft/hebben beschikt.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.hij in de periode van 1 januari 2013 tot en met 23 november 2016, in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander,
geldbedragen voorhanden heeft gehad en heeft omgezet,
terwijl hij, verdachte, en zijn mededader wisten dat bovenomschreven geldbedragen (telkens) geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf;
2.hij in de periode van 1 januari 2015 tot en met 20 april 2016 te 's-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging met een ander, meermalen in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 17 van de Participatiewet , telkens opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte en zijn medeverdachte wisten dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een bijstandsuitkering krachtens de Participatiewet, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, immers hebben hij, verdachte, en zijn medeverdachte telkens opzettelijk nagelaten tijdig en volledig [bedrijf 1] 's-Hertogenbosch op de hoogte te stellen en in te lichten en op te geven dat hij, verdachte, en zijn medeverdachte over vermogen hoger dan de vermogensgrens als bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet hebben beschikt.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Ten aanzien van feit 1
De verdediging heeft vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde feit bepleit. Daartoe is aangevoerd dat de zich in het dossier bevindende kasopstelling niet juist is omdat diverse daarin vermelde bedragen niet kloppen. De verdediging heeft, kort gezegd, naar voren gebracht dat één aangetroffen geldbedrag en één collier niet van de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 1] is, maar eigendom is van de vader van de verdachte, en dat de waarde van diverse horloges en sieraden te hoog is getaxeerd dan wel dat die voorwerpen voor een lager bedrag zijn aangekocht. Daarnaast zijn de auto’s die de verdachten op naam of in bezit hebben gehad voor een aanzienlijk lager bedrag aangekocht en is voor schadeherstel ook een veel lager bedrag betaald. Ten slotte is aangevoerd dat de verdachten inkomen hebben gehad uit vier renteloze geldleningen, dat zij geld van verzekeringen uitgekeerd hebben gekregen, als ook een voorschot van hun bijstandsuitkering, en dat zij tijdens hun bruiloft in 2006 – naast twee Rolex horloges – ook een contant geldbedrag van in totaal ongeveer € 20.000,00 hebben ontvangen van de bruiloftsgasten. Gelet op het vorenstaande, hebben de verdachten een concrete en verifieerbare verklaring gegeven voor de legale herkomst van de goederen/gelden.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
A.
Kasopstelling
Aan de verdachte en de medeverdachte is onder feit 1 tenlastegelegd – kort gezegd – het witwassen van geldbedragen. Het hof heeft bij de beoordeling van dit tenlastegelegde de kasopstelling, zoals opgenomen in het Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling (op dossierpagina’s 77 tot en met 81), van de FIOD/Belastingdienst als uitgangpunt genomen. Op de daaraan voorafgaande dossierpagina’s (vanaf dossierpagina 70) wordt in het rapport een toelichting op de kasopstelling gegeven. Daaruit volgt dat er bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel voor is gekozen om een eenvoudige kasopstelling te vervaardigen en dat door middel van de berekenmethode is nagegaan of en, zo ja, in hoeverre de verdachten meer contante uitgaven hebben gedaan dan via legale bron kan worden verantwoord. In de kasopstelling zijn de totale contante uitgaven in de jaren 2013 tot en met 2016 afgezet tegen de beschikbare legale contante gelden. Het eindsaldo van € 5.150,00 aan contanten in 2016 is het daadwerkelijk aangetroffen bedrag aan contanten tijdens de doorzoeking op 23 november 2016 en ditzelfde bedrag is bij de kasopstelling aangehouden als fictief beginsaldo.
Voordat het hof nader op de kasopstelling ingaat, zal het verweer van de verdediging met betrekking tot de in de woning van de verdachten aangetroffen horloges en sieraden worden besproken.
Horloges en sieraden
Uit voornoemd rapport van de FIOD volgt dat tijdens de doorzoeking in de woning van de verdachten een aantal horloges en sieraden is aangetroffen en in beslag genomen. Deze horloges en sieraden zijn door een taxateur beoordeeld op echtheid. De ‘echte’ sieraden en horloges zijn vervolgens getaxeerd op een totaalbedrag van € 155.615,00.
In het rapport wordt vervolgens opgemerkt dat van een horloge van het merk Frank Mueller (IBN code: A.08.01.026) een kwitantie d.d. 5 januari 2016 werd aangetroffen. Uit die kwitantie blijkt dat voor dit horloge € 7.500,00 werd betaald en dat een horloge van hetzelfde merk ter waarde van € 7.500,00 werd ingeruild. Omdat niet bekend is wanneer het ingeruilde horloge is aangekocht, is door de FIOD in de kasopstelling het getaxeerde bedrag van € 15.000,00 aangehouden.
Van een gouden jasseron slotcollier (IBN code: A.04.06.005) werd door de FIOD een kwitantie d.d. 6 november 2015 aangetroffen. Daaruit volgt dat hiervoor een betaling per bank is gedaan voor een bedrag van € 1.115,00 inclusief verzendkosten. Dit collier is op
€ 2.100,00 getaxeerd, maar vanwege de betaling per bank buiten de kasopstelling gehouden.
Ten slotte is van het Rolex Date Just horloge (IBN code: A.08.01.019) door de FIOD een advertentieprijs van € 11.800,00 aangetroffen. Hoewel het horloge is getaxeerd op een waarde van € 18.000,00 is in de kasopstelling de prijs van € 11.800,00 aangehouden.
Gelet op het vorenstaande is de FIOD in de kasopstelling uitgegaan van een totaalbedrag van € 148.315,00 voor de aanschaf van horloges en sieraden. Bij gebrek aan aanschafdata, is dit bedrag vervolgens in gelijke delen verdeeld over de vier onderzochte jaren, hetgeen neerkomt op een bedrag van € 37.078,00 per jaar.
Het hof overweegt aangaande deze rekenmethode als volgt.
Het hof is van oordeel dat er sterke aanwijzingen zijn dat een aantal aangetroffen horloges en sieraden vóór 2013 door de verdachten is aangeschaft of verkregen. Dit geldt in de eerste plaats voor de twee Rolex horloges waarvan de verdachten hebben verklaard dat zij deze op hun bruiloft in 2006 hebben ontvangen: de Rolex Day Date (IBN code: A.08.01.012) en het eerder genoemde Rolex Date Just horloge (IBN code: A.08.01.019). Het hof gaat uit van deze verklaring van de verdachten, temeer nu door de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep een certificaat van het Rolex Day Date horloge d.d. 25 juli 2006 is overgelegd.
Ook het Rolex Daytona horloge (IBN code: A.08.01.010) dient naar het oordeel van het hof buiten de kasopstelling te worden gehouden, nu de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep een inkoopverklaring van juwelier [bedrijf 2] d.d. 29 december 2012 heeft overgelegd. Hieruit volgt dat het desbetreffende horloge net vóór 2013 is aangeschaft voor een bedrag van € 9.000,00.
Van het Corum horloge (IBN code: A.08.01.014) en het Fantasie schakel collier (IBN code: A.08.01.023) heeft het hof niet kunnen vaststellen dat deze in de jaren 2013 tot en met 2016 zijn aangeschaft, zo deze al eigendom van de verdachten zijn, want dat is door de verdediging betwist.
Hiervoor is reeds overwogen dat onder feit 1 aan de verdachte en de medeverdachte is tenlastegelegd het witwassen van geld, onder meer door dat geld om te zetten. De verdachten wordt niet verweten – kort gezegd – het witwassen van andere voorwerpen dan geld (zoals bijvoorbeeld horloges en sieraden). Het hof is gelet op voornoemde feiten en omstandigheden, met de verdediging, van oordeel dat van voornoemde horloges en sieraden niet kan worden vastgesteld dat deze in de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2016 door de verdachten met contant geld zijn aangekocht. Deze dienen dan ook buiten de kasopstelling te worden gehouden.
Kasopstelling 2013
Uit de kasopstelling voor het jaar 2013 (dossierpagina 77) volgt dat volgens de FIOD sprake is van een totaalbedrag van € 24.220,00 aan contante inkomsten en een totaalbedrag van
€ 76.701,89 aan contante uitgaven, hetgeen een negatief saldo van € 52.481,89 oplevert.
Door de verdediging is aangevoerd dat, naast het onjuiste bedrag van € 37.078,00 voor de aankoop van sieraden en horloges, ook de stelpost ‘reparatie motor [kenteken 1] ’ niet klopt. De overige opgevoerde contante inkomsten en uitgaven in 2013 zijn niet betwist.
Zoals hiervoor reeds overwogen, volgt het hof de verdediging in de stelling dat het bedrag van € 37.078,00 aan contante uitgaven voor sieraden en horloges in 2013 niet correct is. Nu het hof van geen enkele van de getaxeerde horloges en sieraden is gebleken dat deze in 2013 zijn aangekocht met contant geld, komt deze post in zijn geheel te vervallen.
Ter zake van de reparatie van de motor van de Mercedes met kenteken [kenteken 1] is door de FIOD een bedrag van € 6.500,00 gerekend. De verdediging heeft dit betwist. Het hof is, bij gebrek aan een factuur voor een dergelijke reparatie, niet gebleken dat een contant geldbedrag van € 6.500,00 door de verdachten hieraan is uitgegeven. Ook deze post komt derhalve te vervallen.
Het vorenstaande brengt met zich mee dat in het jaar 2013 sprake is van een totaalbedrag van € 24.220,00 aan contante inkomsten en een bedrag van (€ 76.701,89 - € 37.078,00 -
€ 6.500,00 =) € 33.123,89 aan contante uitgaven, hetgeen een negatief saldo van
€ 8.903,89 oplevert.
Kasopstelling 2014
Uit de kasopstelling voor het jaar 2014 (dossierpagina 78) volgt dat volgens de FIOD sprake is van een totaalbedrag van € 31.985,00 aan contante inkomsten en een totaalbedrag van
€ 72.617,34 aan contante uitgaven, hetgeen een negatief saldo van € 40.632,34 oplevert.
Door de verdediging zijn, behoudens het onjuiste bedrag van € 37.078,00 voor de aankoop van sieraden en horloges, de opgevoerde contante inkomsten en uitgaven in 2014 niet betwist.
Nu het hof van geen van de getaxeerde horloges en sieraden is gebleken dat deze in 2014 zijn aangekocht met contant geld, komt deze post in zijn geheel te vervallen. Dit betekent dat in het jaar 2014 sprake is van een totaalbedrag van € 31.985,00 aan contante inkomsten en een bedrag van (€ 72.617,34 - € 37.078,00 =) € 35.539,34 aan contante uitgaven, hetgeen een negatief saldo van € 3.554,34 oplevert.
Kasopstelling 2015
Uit de kasopstelling voor het jaar 2015 (dossierpagina 79) volgt dat volgens de FIOD sprake is van een totaalbedrag van € 42.446,00 aan contante inkomsten en een totaalbedrag van
€ 110.988,99 aan contante uitgaven, hetgeen een negatief saldo van € 68.542,99 oplevert.
Door de verdediging is aangevoerd dat, naast het onjuiste bedrag van € 37.078,00 voor de aankoop van sieraden en horloges, ook de stelposten ‘schade [kenteken 2] ’, ‘verkoop
[kenteken 1] ’ en ‘aankoop [kenteken 3] ’ niet kloppen. De overige opgevoerde contante inkomsten en uitgaven in 2015 zijn niet betwist.
Zoals reeds overwogen, gaat het hof in de kasopstelling niet uit van het geschatte bedrag van € 37.078,00 voor de aankoop van horloges en sieraden. Nu niet is gebleken van door de verdachten met contant geld aangekochte horloges en sieraden in het jaar 2015, komt deze post geheel te vervallen.
Het hof merkt daarbij nog op dat de verdediging heeft aangevoerd dat door de FIOD in de kasopstelling ten aanzien van een gouden jasseron slotcollier (IBN code: A.04.06.005) is uitgegaan van een getaxeerde nieuwwaarde van € 2.100,00 terwijl dit collier blijkens de kwitantie op 6 november 2015 is aangekocht voor een bedrag van € 1.115,00. Het verschil (een bedrag van € 985,00) dient volgens de verdediging van de uitgaven in 2015 te worden afgetrokken. Het hof is van oordeel dat dit verweer van de verdediging feitelijke grondslag mist, omdat de kasopstelling enkel van contante inkomsten en uitgaven is uitgegaan, terwijl dit collier per bank is betaald. De post is dan ook door de FIOD in zijn geheel buiten de kasopstelling gehouden.
In de kasopstelling van 2015 is een bedrag van € 11.000,00 opgenomen ter zake van de uitgavenpost ‘schade [kenteken 2] ’. Dit bedrag is gebaseerd op de door [bedrijf 3] getaxeerde schade aan de Mercedes met kenteken [kenteken 2] (dossierpagina 366 en verder). De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachten een aanzienlijk lager bedrag hebben betaald voor schadeherstel aan deze auto, te weten een bedrag van € 800,00. De verdediging heeft daartoe ter terechtzitting in eerste aanleg een aantal Markplaats advertenties van auto-onderdelen overgelegd en ter terechtzitting in hoger beroep een factuur van [bedrijf 4] d.d. 18 maart 2015. Op die factuur staat vermeld dat de desbetreffende Mercedes is opgebouwd met zelf aangeleverde delen en dat het factuurbedrag € 544,50 is. Nu niet is gebleken dat de verdachten daadwerkelijk de getaxeerde schade van € 11.000,00 (contant) hebben betaald, volgt het hof de stelling van de verdediging dat deze uitgavenpost naar € 800,00 moet worden verlaagd.
Hetzelfde geldt voor de aankoop van de Mercedes met kenteken [kenteken 3] . Volgens de kasopstelling van de FIOD is deze auto aangekocht voor een bedrag van € 17.250,00. Door de verdediging is aangevoerd dat uit de stukken blijkt dat € 9.500,00 voor deze auto is betaald (dossierpagina 436, DOC-031). Het hof volgt de verdediging in deze stelling en gaat derhalve uit van laatstgenoemd bedrag, hetgeen een verlaging betekent van de contante uitgaven met € 7.750,00.
Anderzijds heeft de verdediging aangevoerd dat de inkomstenpost ‘verkoop [kenteken 1] ’ ten onrechte op een bedrag van € 12.500,00 is gesteld. Dit bedrag moet met € 750,00 worden verhoogd naar € 13.250,00 conform de in eerste aanleg overgelegde factuur van [bedrijf 4] voor de verkoop van de Mercedes met kenteken
[kenteken 1] . Anders dan de FIOD, gaat het hof uit van het door de verdediging gestelde en onderbouwde verkoopbedrag van € 13.250,00.
Het vorenstaande brengt met zich mee dat in het jaar 2015 sprake is van een totaalbedrag van (€ 42.446,00 + € 750,00 =) € 43.196,00 aan contante inkomsten en een bedrag van
(€ 110.988,99 - € 37.078,00 - € 10.200,00 - € 7.750,00 =) € 55.960,99 aan contante uitgaven, hetgeen een negatief saldo van € 12.764,99 oplevert.
Kasopstelling 2016 (januari tot en met september/november 2016)
Uit de kasopstelling voor het jaar 2016 (dossierpagina’s 80 en 81) volgt dat volgens de FIOD sprake is van een totaalbedrag van € 34.090,00 aan contante inkomsten en een totaalbedrag van € 83.933,22 aan contante uitgaven, hetgeen een negatief saldo van
€ 49.843,22 oplevert.
Door de verdediging is aangevoerd dat ten onrechte een bedrag van € 37.078,00 voor de aankoop van sieraden en horloges is opgenomen in de kasopstelling. De overige opgevoerde contante inkomsten en uitgaven in 2016 zijn niet betwist.
Zoals reeds overwogen, gaat het hof in de kasopstelling niet uit van het geschatte bedrag van € 37.078,00 voor de aankoop van horloges en sieraden in 2016. Het hof is van oordeel dat deze post op een bedrag van € 17.500,00 dient te worden gesteld. Daartoe overweegt het hof als volgt.
Tijdens de doorzoeking in de woning van de verdachten is een Rolex Daytona Rainbow horloge (IBN code: A.07.01.001) aangetroffen, met een getaxeerde nieuwwaarde van
€ 40,000,00. Door de verdediging is gesteld dat dit horloge ten onrechte als een Daytona Rainbow is aangemerkt (het betreft een Rolex Daytona horloge dat zodanig is gemodificeerd dat het optisch op een Rolex Leopard model lijkt), dat de verdachte in eerste aanleg een zogenaamd “Uhrenzertifikat” van [bedrijf 5] d.d. 8 juni 2016 van het desbetreffende horloge heeft overgelegd en dat juwelier [getuige] van [bedrijf 5] op 9 oktober 2018 over dit horloge en het certificaat is gehoord door de rechter-commissaris. [getuige] heeft bij die gelegenheid verklaard dat het afgegeven certificaat geen rekening is, dat het daarop vermelde bedrag van € 13.000,00 de waarde van het horloge aangeeft, maar dat dit niet de verkoopprijs is. Hij heeft voorts verklaard dat hij verwacht dat het horloge voor een bedrag van € 10.000,00 of € 11.000,00 is verkocht. Nu het hof geen aanleiding heeft om de verklaring van de juwelier in twijfel te trekken, acht het hof het, in het voordeel van de verdachten, aannemelijk dat op 8 juni 2016 een contant bedrag van € 10.000,00 voor dit Rolex horloge is betaald.
In 2016 is door de verdachten ook een roségouden horloge van het merk Franck Mueller (IBN code: A.08.01.026) aangeschaft. De nieuwwaarde van dit horloge is geschat op een bedrag van € 15.000,00 en van dit bedrag is in de kasopstelling van de FIOD uitgegaan. Door de verdediging is aangevoerd dat de verdachten dit horloge, tegen inlevering van een ander horloge, hebben aangeschaft voor een bedrag van € 7.500,00. Nu deze omstandigheid uit de stukken volgt en niet is gebleken dat de verdachten het ingeruilde horloge in de jaren 2013 tot en met 2016 hebben gekocht, gaat het hof in de kasopstelling uit van een contant aankoopbedrag van € 7.500,00.
In totaal is derhalve door de verdachten een contant bedrag van (€ 10.000,00 + € 7.500,00 =) € 17.500,00 uitgegeven voor de aankoop van horloges. Dat is € 19.578,00 lager dan het bedrag waarvan in de kasopstelling van de FIOD is uitgegaan.
Het vorenstaande brengt met zich mee dat in het jaar 2016 sprake is van een totaalbedrag van € 34.090,00 aan contante inkomsten en een bedrag van (€ 83.933,22 - € 19.578,00 =)
€ 64.355,22 aan contante uitgaven, hetgeen een negatief saldo van € 30.265,22 oplevert.
Conclusie
Uit de herziene kasopstelling volgt dat door de verdachten samen een bedrag van in totaal
(€ 8.903,89 in 2013 + € 3.554,34 in 2014 + € 12.764,99 in 2015 + € 30.265,22 in 2016 =)
€ 55.488,44 aan contant geld méér is uitgegeven dan uit hun gezamenlijke contante inkomsten verklaarbaar is.
B.
Witwassen?
Door de verdediging is aangevoerd dat de omstandigheid dat door de verdachten meer contant geld is uitgegeven dan beschikbaar was volgens de in de kasopstelling opgevoerde contante inkomsten, te verklaren is door vier renteloze geldleningen bij familie en vrienden, drie verzekeringsuitkeringen, een voorschot van de bijstandsuitkering en contante geldbedragen die de verdachten op hun bruiloft en bij gelegenheid van hun verjaardagen hebben ontvangen.
Geldleningen
De verdachte heeft verklaard dat hij in totaal een bedrag van € 35.000,00 heeft geleend van familie en vrienden. Dit betreffen geldleningen naar de “Roma-traditie”, welke leningen vanuit religieuze c.q. culturele oogpunten renteloos zijn en welke leningen de verdachte nog niet heeft terugbetaald. In eerste aanleg zijn door de verdediging kopieën van deze vier geldleenovereenkomsten overgelegd. Het gaat om de navolgende leningen:
een bedrag van € 9.500,00 in 2012 van [betrokkene 1] ;
een bedrag van € 9.500,00 in 2013 van [betrokkene 2] ;
een bedrag van € 9.000,00 in 2015 van [betrokkene 3] ;
een bedrag van € 7.000,00 in 2016 van [betrokkene 4] .
Met de rechtbank en de advocaat-generaal, acht het hof de verklaring van de verdachte dat hij van vier personen geld heeft geleend niet geloofwaardig. Het hof heeft bij dat oordeel betrokken dat de verdachte tijdens zijn verhoren bij de politie hierover niets heeft verklaard. Bij zijn verhoor op 24 november 2016 heeft de verdachte zelfs verklaard, nadat hem gevraagd wordt naar de herkomst van het geld: “Het geld komt niet van familie en vrienden” (dossierpagina 115). Pas in een later stadium – ter terechtzitting van 12 maart 2019 – heeft hij voor het eerst over leningen van vrienden en familie verklaard. Daar komt bij dat de medeverdachte bij gelegenheid van haar politieverhoor op 23 november 2016 heeft ontkend dat geld is geleend. Op dossierpagina 128 wordt aan de medeverdachte gevraagd of zij geld aan iemand heeft geleend of van iemand heeft geleend, waarop zij heeft geantwoord: “Nee, geen van beide”. Op dossierpagina 129 wordt de medeverdachte gevraagd naar het vermogen van de verdachte sinds 2013. Zij heeft daarop over de verdachte verklaard: “Hij heeft geen vermogen of iets dergelijks en ook geen contant geld.” De leenovereenkomsten (waarvan de verdachten telkens 2 exemplaren in bezit zouden moeten hebben) zijn niet aangetroffen tijdens de doorzoeking van de woning en de leenovereenkomst met [betrokkene 3] is niet door de verdachte ondertekend. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat er nog niets zou zijn terugbetaald van de vermeende leningen en dat daarover ook geen concrete afspraken zijn gemaakt.
Gelet op voornoemde omstandigheden, is het hof van oordeel dat niet aannemelijk is dat de verdachten contant geld uit geldleningen voorhanden hebben gehad in de periode van 2013 tot en met 2016.
De verdediging heeft het hof voorwaardelijk verzocht om de desbetreffende personen – [betrokkene 1] , [betrokkene 2] , [betrokkene 3] en [betrokkene 4] – als getuigen te horen, om zo de gestelde geldleningen nader te kunnen verankeren. Het hof wijst dit voorwaardelijke verzoek af. Naar het oordeel van het hof is het verzoek tegen de achtergrond van hetgeen hiervoor is overwogen onvoldoende onderbouwd en is niet gemotiveerd welke informatie deze verhoren, in aanvulling op de ingebrachte leenovereenkomsten, kunnen opleveren. Ook overigens is het hof de noodzaak tot het horen van deze getuigen niet gebleken.
Uitkeringen
Door de verdediging is voorts naar voren gebracht dat de verdachten diverse uitkeringen van verzekeringen hebben ontvangen en dat deze geldbedragen niet zijn meegenomen in de kasopstelling. Het gaat daarbij om een uitkering van € 1.797,59 van ZML verzekering d.d. 2 januari 2013, een uitkering van € 1.037,58 van NH schadeverzekering d.d. 6 maart 2013 en een uitkering van € 7.183,33 van CED Claims (ziende op de Mercedes met kenteken
[kenteken 1] ) d.d. 17 september 2015. Volgens de verdediging zijn deze bedragen gestort op de rekening van [medeverdachte 2] , de vader van de verdachte, maar toebehorend aan de beide verdachten.
Het hof is van oordeel dat dit verweer van de verdediging geen doel treft. Het hof stelt voorop dat indien sprake is van cash opgenomen verzekeringsgeld dat eerder op een bankrekening van de verdachten is gestort, dit bedrag in de kasopstelling is betrokken als contante inkomsten en derhalve is meegenomen in de berekening. Voor zover de verdediging heeft gesteld dat de verzekeringsgelden op een bankrekening van de vader van de verdachte zijn overgemaakt en dat hij de bedragen vervolgens van zijn rekening heeft opgenomen en deze contant aan de verdachten heeft overhandigd, is het hof van oordeel dat deze stelling onvoldoende is onderbouwd en niet aannemelijk geworden is. Ook overigens kunnen deze uitkeringen (in totaal een bedrag van € 10.018,50) het negatieve saldo uit de kasopstelling niet verklaren.
Voorschot
De verdediging heeft aangevoerd dat aan de verdachten op 22 juni 2016 een voorschot van
€ 1.600,00 op de bijstandsuitkering is uitgekeerd en dat dit bedrag van het negatieve kassaldo afgetrokken dient te worden. Het hof is van oordeel dat dit verweer van de verdediging geen doel treft. Immers, indien sprake is van cash opgenomen uitkeringsgeld, dan is dat geldbedrag in de kasopstelling opgenomen als inkomsten en derhalve reeds meegenomen in de berekening.
Giften
De verdediging heeft ten slotte naar voren gebracht dat (volgens haar berekening) een negatief kassaldo van € 20.212,50 resteert. Het door de verdediging naar beneden afgeronde bedrag van € 20.000,00 aan contante uitgaven betreffen gelden die de verdachten cadeau hebben gekregen op hun bruiloft in 2006 en op hun verjaardagen van vrienden en familie. Deze bedragen worden in de “Roma-traditie” contant in de hand gegeven en daarvan is geen administratie bijgehouden.
Het hof is van oordeel dat dit verweer niet kan worden geverifieerd omdat controleerbare feitelijke gegevens ontbreken. Bovendien kunnen ook deze giften niet (geheel) verklaren hoe door de verdachten een bedrag van € 55.488,44 aan contant geld méér is uitgegeven dan uit hun gezamenlijke contante inkomsten verklaarbaar is. Ook in dat geval zou nog een bedrag van circa € 35.488,44 aan onverklaarbaar vermogen resteren. Het hof neemt hierbij nog in aanmerking dat het huwelijk in 2006 zou hebben plaatsgevonden, terwijl de kasopstelling ziet op de periode 2013 tot en met 2016 (en dus dateert van geruime tijd later), de verdachten tijdens die periode een bijstandsuitkering genoten en zij noch bij het aanvragen van die bijstandsuitkering, noch tijdens hun politieverhoren hebben verklaard over dergelijke schenkingen. Daarnaast heeft de medeverdachte bij de politie nadrukkelijk verklaard dat zij en de verdachte sinds 2013 eigenlijk nooit contante bedragen hadden, alleen wat zij van de rekening haalden (dossierpagina 129).
Conclusie
Het hof is, met de rechtbank en de advocaat-generaal, van oordeel dat in de onderhavige zaak sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen en dat derhalve van de verdachte mag worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogste onwaarschijnlijke verklaring geeft waaruit volgt dat het contante geldbedrag niet van misdrijf afkomstig is. Het hof is van oordeel dat de verklaring die de verdachte daarover heeft gegeven niet als zo’n verklaring kan worden aangemerkt. Het aldus door de verdachte geboden tegenwicht tegen de verdenking van witwassen geeft onvoldoende aanleiding tot een nader onderzoek door het Openbaar Ministerie. Er is daarom geen andere conclusie mogelijk dan dat de geldbedragen die de verdachten voorhanden hebben gehad en hebben omgezet onmiddellijk of middellijk uit eigen misdrijf afkomstig waren.
Ten slotte overweegt het hof nog dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte die in de kern bestond uit een gezamenlijke uitvoering. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de verdachten in de tenlastegelegde periode volgens de Roma traditie waren gehuwd en een gezamenlijke huishouding voerden en dat de medeverdachte heeft verklaard dat zij ook voor auto’s betaalde. Daarmee is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat sprake is van medeplegen.
Het hof verwerpt de tot vrijspraak leidende verweren van de verdediging en komt daarmee tot een bewezenverklaring van (onderdeel b van) het onder 1 tenlastegelegde.
Ten aanzien van feit 2
Uit hetgeen hiervoor is overwogen en bewezenverklaard ten aanzien van feit 1 volgt dat de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 1] in de jaren 2013 tot en met 2016 – naast diverse luxegoederen – in ieder geval over een bepaald vermogen aan contant geld beschikten dat niet is terug te voeren op de uitkering die de verdachte en de medeverdachte ontvingen. In de jaren 2015 en 2016 beschikten de verdachte en de medeverdachte over meer contant geld dan de vermogensgrens van € 11.700,00 als bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet , te weten € 12.7764,99 in 2015 en € 30.265,22 in 2016. Nu het vermogen in de zin van contant geld waarover de verdachte en de medeverdachte in de jaren 2013 en 2014 beschikten onder die grens valt, te weten € 8.903,89 in 2013 en € 3.554,34 in 2014, zal het hof de verdachte vrijspreken van het onder 2 tenlastegelegde voor zover ziende op de periode van 30 augustus 2013 tot en met 31 december 2014.
Het hof acht het onder 2 tenlastegelegde, voor zover ziende op de periode van 1 januari 2015 tot en met 20 april 2016, wettig en overtuigend bewezen en is daarbij van oordeel dat sprake is geweest van medeplegen. Het hof is immers van oordeel dat tussen de verdachte en de medeverdachte een nauwe en bewuste samenwerking heeft plaatsgevonden die in de kern bestond uit een gezamenlijke uitvoering.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van witwassen.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, en terwijl hij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn of eens anders recht op die verstrekking of tegemoetkoming, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich, samen met de medeverdachte, gedurende meerdere jaren schuldig gemaakt aan het witwassen van in totaal een aanzienlijk geldbedrag. Witwassen leidt tot ontwrichting van het economische en financiële verkeer, omdat daarbij de criminele herkomst van gelden worden verhuld. Door de vermenging van illegaal geld met legale geldstromen wordt de integriteit van het financieel en economisch bestel ernstig schade toegebracht. De verdachte heeft zich van dit alles niets aangetrokken en hij heeft kennelijk enkel gehandeld uit eigen financieel gewin.
Daarnaast heeft de verdachte, eveneens samen met de medeverdachte, gedurende een langere periode een uitkering van de gemeente 's-Hertogenbosch genoten. Tijdens een deel van die uitkeringsperiode heeft de verdachte relevant vermogen van hem en de medeverdachte voor de gemeente verzwegen. De gemeente heeft al die tijd op basis van foutieve gegevens een te hoge uitkering aan de verdachte en de medeverdachte verstrekt. Hierdoor heeft de verdachte de gemeente in financiële zin benadeeld. Ook hier heeft de verdachte enkel en alleen gehandeld om persoonlijk voordeel te realiseren. Daarbij heeft hij zich niets aangetrokken van de benadeling van de maatschappij doordat aan hem en zijn toenmalige vrouw ten onrechte uitkeringen werden verstrekt.
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof heeft daarbij ook rekening gehouden met:
het feit dat het hof minder heeft bewezen geacht dan de rechtbank in eerste aanleg, in de zin dat het hof in hoger beroep uitgaat van een aanzienlijk lager geldbedrag dat door de verdachte(n) is witgewassen;
de leidende rol die de verdachte bij het onder 1 en 2 bewezenverklaarde heeft gehad;
de omstandigheid dat de verdachte, blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 8 december 2023, reeds eerder ter zake van witwassen is veroordeeld en die veroordeling, die in januari 2014 onherroepelijk is geworden, hem er kennelijk niet van heeft weerhouden onderhavige feiten te plegen;
de omstandigheid dat uit voornoemd uittreksel volgt dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Voorts heeft het hof rekening gehouden met de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan is gebleken in hoger beroep. In dat kader heeft de verdachte naar voren gebracht dat hij en de medeverdachte inmiddels uit elkaar zijn, dat hij door omstandigheden momenteel de zorg voor hun kinderen heeft, dat hij gezondheidsproblemen heeft (nierfalen) en dat hij als zelfstandig koerier werkzaam is.
Alles afwegende, acht het hof oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden. Het hof is van oordeel dat de door de verdediging verzochte strafoplegging onvoldoende recht doet aan de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten, zodat het hof daaraan voorbij gaat.
Het hof heeft geconstateerd dat zowel in eerste aanleg (met ruim vier maanden) als in hoger beroep (met 2 jaren en 11 maanden) de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM is overschreden. Het hof zal deze overschrijdingen verdisconteren in de op te leggen straf en in plaats van een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden, een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden opleggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet , dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Beslag
In het dossier bevindt zich een beslaglijst met daarop 32 genummerde voorwerpen.
Gelet op de omstandigheid dat op de voorwerpen genoemd onder nummers 1 tot en met 19 op de beslaglijst conservatoir beslag rust, zal het hof – anders dan de rechtbank – omtrent deze in beslag genomen voorwerpen geen beslissing nemen.
Van de overige voorwerpen op de beslaglijst zal het hof de teruggave gelasten. Ten aanzien van de voorwerpen genoemd onder nummers 20 tot en met 28, te weten acht namaak-horloges en één namaakarmband, en van de geldbedragen genoemd onder nummers 30 tot en met 32 zal het hof de teruggave aan de verdachte gelasten. Van het geldbedrag genoemd onder nummer 29 zal het hof de teruggave aan [medeverdachte 2] , de vader van de verdachte, gelasten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 47, 57, 63, 227b en 420bis van het Wetboek van Strafrecht , zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave de verdachte van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
20. Horloge, rosékleurig Cartier Santor, namaakhorloge;
21. Horloge, zilverkleurig, Hublot Bigbang, namaakhorloge;
22. Horloge, goudkleurig, Landrover Fred. Constant, namaakhorloge;
23. Horloge, goudkleurig, Rolex Submarin, namaakhorloge;
24. Horloge, goudkleurig, Rolex Oister Perpetual, namaakhorloge;
25. Horloge, zilverkleurig, Franck Muller Casablanca, namaakhorloge;
26. Armband, zilverkleurig, Rolex Geneve, namaak armband;
27. Horloge, zwart, Ferrari , namaakhorloge;
28. Horloge, zilver/goud, Cartier, namaakhorloge;
30. een geldbedrag van € 2.000,00;
31. een geldbedrag van € 2.550,00;
32. een geldbedrag van € 600,00.
Gelast de teruggave aan [medeverdachte 2] van het inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
29. een geldbedrag van € 2.250,00.
Aldus gewezen door:
mr. S.V. Pelsser, voorzitter,
mr. drs. M.C.C. van de Schepop en mr. R.G.A. Beaujean, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N.S. Willems Ettori-Oort, griffier,
en op 27 februari 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.