Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Gepubliceerd in verband met ingesteld cassatieberoep.

Uitspraak



Parketnummer : 20-002295-22

Uitspraak : 28 maart 2024

TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 3 oktober 2022 op de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak met parketnummer 01-880863-16 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1968,

wonende te [adres] .

Hoger beroep

Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op een bedrag van € 143.732,- en aan de betrokkene een betalingsverplichting opgelegd voor datzelfde bedrag.

Van de zijde van de betrokkene is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 14 maart 2024 alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de betrokkene naar voren is gebracht.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en aan de betrokkene zal opleggen een betalingsverplichting op een bedrag van € 110.000,-.

De verdediging heeft zich achter de vordering van de advocaat-generaal geschaard, en in zoverre geen verweer gevoerd tegen het opleggen van de betalingsverplichting.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank, waarbij rekening is gehouden met de tussen het Openbaar Ministerie en de verdediging gemaakte informele procesafspraken.

Door het hof gebruikte bewijsmiddelen

Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest.

Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.

Schatting van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel

De veroordeling

De betrokkene is bij arrest van heden van dit hof onder parketnummer 20-002294-22 veroordeeld wegens -onder meer- schuldheling en witwassen.

De wettelijke grondslag

Het hof ontleent aan de inhoud van voormelde bewijsmiddelen het oordeel, dat de betrokkene een voordeel als bedoeld in artikel 36e, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht heeft verkregen.

Het hof stelt vast dat aan de voorwaarden voor toepasselijkheid van voormeld artikellid is voldaan, aangezien de betrokkene is veroordeeld wegens een misdrijf dat naar de wettelijke omschrijving wordt bedreigd met een geldboete van de vijfde categorie en aannemelijk is dat dat misdrijf of andere strafbare feiten op enigerlei wijze ertoe hebben geleid dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.

Afdoening

Op initiatief van de verdediging en het Openbaar Ministerie is, tijdens de terechtzitting, overleg gevoerd om te bezien of er tot een gezamenlijk standpunt kon worden gekomen ter zake de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.

De advocaat-generaal heeft vervolgens ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel wordt vastgesteld op € 143.732 en dat aan betrokkene een betalingsverplichting wordt opgelegd voor een bedrag van € 110.000,00. De advocaat-generaal heeft bij het vorderen van vorennoemde eis rekening gehouden met de redelijke termijn.

De raadsman van betrokkene heeft op de terechtzitting in hoger beroep het door de advocaat-generaal genoemde overleg bevestigd, en derhalve geen verweren meer gevoerd ten aanzien van de oplegging van de ontnemingsmaatregel. Daarnaast heeft de betrokkene ter zitting, daarover door de voorzitter bevraagd, zich achter de vaststelling en oplegging van dit bedrag geschaard. De verdediging heeft derhalve verzocht dat het hof de informele schikking tussen de partijen zal bekrachtigen en zal komen tot een vaststelling van wederrechtelijk voordeel van € 143.732,00, waarbij vervolgens de betalingsverplichting aan de Staat zal worden vastgesteld op een bedrag van € 110.000,00.

Het hof overweegt omtrent het door de advocaat-generaal gevorderde en het door de raadsman voorgestelde als volgt.

Het hof hecht eraan op te merken dat het in de onderhavige zaak niet gaat om een schikking in de zin van artikel 511c van het Wetboek van Strafvordering. De in dat artikel geregelde situatie ziet op de totstandkoming van een schriftelijke schikking tussen het openbaar ministerie en de betrokkene zolang het onderzoek ter terechtzitting nog niet is gesloten.

Het hof heeft zich ter terechtzitting ervan vergewist dat de verdediging en de advocaat-generaal over en weer aan elkaar voldoende en duidelijke informatie hebben verstrekt ten aanzien van hetgeen werd beoogd. De verdediging en de advocaat-generaal hebben voldoende tijd gehad om weloverwogen tot een voorstel te komen en hebben zonder dwang deelgenomen aan het daaraan voorafgaand overleg en hebben zich rekenschap gegeven van de inhoud, de strekking en de consequenties van hun voorstel.

Het hof heeft zich er van vergewist dat de betrokkene instemt met de afspraken die tussen de verdediging en de advocaat-generaal zijn gemaakt en dat hij voldoende op de hoogte is met de gevolgen van de afspraken , mocht het hof die overnemen in zijn arrest.

Gelet op het voorgaande en gelet op de omstandigheden in onderhavige ontnemingszaak die naar het oordeel van het hof eveneens nopen tot een aanzienlijke matiging van de betalingsverplichting ziet het hof geen aanleiding om anders te beslissen dan de advocaat-generaal heeft gevorderd en de verdediging heeft voorgesteld.

Het hof stelt het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel vast op een bedrag van € 143.732,00 en zal aan betrokkene een betalingsverplichting opleggen voor een bedrag van € 110.000,00.

Gijzeling

Met ingang van 1 januari 2020 is het nieuwe elfde lid van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht direct van toepassing geworden. Het hof zal daarom bij het opleggen van de maatregel ook de duur van de gijzeling bepalen die, met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering, in dit geval ten hoogste kan worden gevorderd. Bij het bepalen van de duur wordt overeenkomstig de landelijke oriëntatiepunten straftoemeting voor elke volle € 50,- van het opgelegde bedrag niet meer dan één dag gerekend. De duur beloopt ten hoogste drie jaar.

Toepasselijk wettelijk voorschrift

De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens gold dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens geldt.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van € 143.732,00 (honderddrieënveertigduizend zevenhonderdtweeëndertig euro).

Legt de betrokkene de verplichting op tot betaling aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van € 110.000,00 (honderdtienduizend euro).

Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 3 jaren.

Aldus gewezen door:

mr. J.T.F.M. van Krieken, voorzitter,

mr. M. van der Horst en mr. H.N. Brouwer, raadsheren,

in tegenwoordigheid van mr. V.C. Minneboo, griffier,

en op 28 maart 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

mr. H.N. Brouwer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature