Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd.

Mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.

Wederspannigheid, terwijl het misdrijf of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge hebben.

Uitspraak



Parketnummer : 20-001272-23

Uitspraak : 17 januari 2024

TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 25 april 2023, in de strafzaak met parketnummer

03-000091-22 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1972,

wonende te [adres] .

Hoger beroep

De politierechter heeft de verdachte bij vonnis waarvan beroep ter zake van:

 ‘ ‘eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, niet zijnde een lid van een algemeen vertegenwoordigend lichaam/een openbaar lichaam/een openbare instelling, meermalen gepleegd’ (feit 1);

 ‘ ‘mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening’ (feit 2), en

 ‘ ‘wederspannigheid, terwijl het misdrijf of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge hebben’ (feit 3) ,

veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken, waarvan 4 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Voorts heeft de politierechter de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toegewezen tot een bedrag van € 4.800,00, bestaande uit € 2.300,00 aan materiële schade en € 2.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, te vermeerderen met de wettelijke rente als voormeld. Ten slotte heeft de politierechter de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot vergoeding van de proceskosten en bepaald de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter te kunnen aanbrengen.

Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.

Omvang van het hoger beroep

Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte partieel vrijgesproken van het onder feit 2 tenlastegelegde ‘stompen’ en van het onder 3 tenlastegelegde ‘een of meer schaafwond(en) bij die [verbalisant] (…) ten gevolge heeft gehad’.

De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat voornoemde partiële vrijspraken hebben te gelden als beschermde vrijspraken.

Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of de voornoemde partiële vrijspraken beschermde vrijspraken betreffen. Het hof is van oordeel dat het onder 2 tenlastegelegde ‘slaan’ en/of ‘stompen’ een verdenking betreft van een en dezelfde gedraging. Ook het onder 3 tenlastegelegde letsel van verbalisant [verbalisant] is volgens de steller van de tenlastelegging het gevolg van een en hetzelfde tenlastegelegde feitencomplex, te weten de wederspannigheid. Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat, nu zowel het onder 2 als het onder 3 tenlastegelegde telkens aan te merken is als één feitencomplex, er geen sprake is van beschermde deelvrijspraken. Gelet hierop is de gehele tenlastelegging aan het oordeel van het hof onderworpen.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met uitzondering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij tot vergoeding van de proceskosten en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de gevorderde proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep conform het toepasselijke liquidatietarief tot twee punten zal toewijzen.

De raadsman van de verdachte heeft zich gerefereerd aan de bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde en de onder 3 tenlastegelegde wederspannigheid, maar heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde en partiële vrijspraak – voor zover het gaat om het onder 3 tenlastegelegde strafverhogende letsel als gevolg van de wederspannigheid.

Bij bewezenverklaring is door de raadsman primair verzocht om met toepassing van het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen straf of maatregel aan de verdachte op te leggen. Subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij is niet-ontvankelijkverklaring van het materiële deel van de vordering bepleit, de omvang van de immateriële schade betwist en verzocht de gevorderde proceskosten af te wijzen.

Vonnis waarvan beroep

Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Het hof komt tot een andere bewezenverklaring dan de politierechter, nu het hof van oordeel is dat de onder 3 tenlastegelegde en door de politierechter bewezenverklaarde ‘bedreiging met geweld’ niet bewezen kan worden verklaard.

Voorts merkt het hof op dat de kwalificatie van het onder 1 bewezenverklaarde door de politierechter niet juist is, nu in die kwalificatie ten onrechte is opgenomen: ‘niet zijnde een lid van een algemeen vertegenwoordigend lichaam/een openbaar lichaam/een openbare instelling”. Het hof zal deze kwalificatie derhalve aanpassen en het feit kwalificeren als hierna vermeld.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:

1.hij op of omstreeks 1 januari 2022 in de gemeente Sittard-Geleen opzettelijk een of meer ambtena(a)r(en), te weten [verbalisant] (inspecteur bij de Eenheid Limburg) en/of [slachtoffer] (surveillant bij de Eenheid Limburg), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/hun bediening in zijn/hun tegenwoordigheid mondeling heeft beledigd door hem/hen de woorden toe te voegen: 'kankerkop', 'kutkop' en/of 'kankermongool', althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;

2.hij op of omstreeks 1 januari 2022 in de gemeente Sittard-Geleen een ambtenaar, te weten [slachtoffer] , gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door hem te slaan en/of te stompen;

3.hij op of omstreeks 1 januari 2022 in de gemeente Sittard-Geleen zich met geweld en/of bedreiging met geweld heeft verzet tegen een of meer ambtena(a)r(en), te weten [verbalisant] (inspecteur bij de Eenheid Limburg) en/of [slachtoffer] (surveillant bij de Eenheid Limburg), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn/hun bediening, te weten ter aanhouding van verdachte, door zich in tegengestelde richting te bewegen dan die waarin de verbalisanten voornoemd hem trachtten te brengen en/of zijn armen meermaals los te trekken, terwijl dit misdrijf en/of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten een of meer schaafwond(en) bij die [verbalisant] en/of een gebroken pink en/of een afgescheurde pees bij die [slachtoffer] , ten gevolge heeft gehad.

De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:

1.hij op 1 januari 2022 in de gemeente Sittard-Geleen opzettelijk ambtenaren, te weten [verbalisant] (inspecteur bij de Eenheid Limburg) en [slachtoffer] (surveillant bij de Eenheid Limburg), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening in hun tegenwoordigheid mondeling heeft beledigd door hen de woorden toe te voegen: 'kankerkop', 'kutkop' en 'kankermongool';

2.hij op 1 januari 2022 in de gemeente Sittard-Geleen een ambtenaar, te weten [slachtoffer] , gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door hem te slaan;

3.hij op 1 januari 2022 in de gemeente Sittard-Geleen zich met geweld heeft verzet tegen ambtenaren, te weten [verbalisant] (inspecteur bij de Eenheid Limburg) en [slachtoffer] (surveillant bij de Eenheid Limburg), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten ter aanhouding van verdachte, door zich in tegengestelde richting te bewegen dan die waarin de verbalisanten voornoemd hem trachtten te brengen en zijn armen meermaals los te trekken, terwijl dit misdrijf of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten een gebroken pink en een afgescheurde pees bij die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.

Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.

Bewijsmiddelen

Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.

Bewijsoverwegingen

Standpunten verdediging

Met betrekking tot het onder 2 tenlastegelegde heeft de raadsman vrijspraak bepleit. Daartoe is – samengevat – aangevoerd dat, nu verbalisant [slachtoffer] in deze zaak ook aangever en benadeelde partij is en aldus een bepaald belang heeft in deze zaak, een verminderde bewijskracht toegekend dient te worden aan zijn verklaring. Daar komt bij dat het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [slachtoffer] en [verbalisant] nagenoeg gelijk is aan de aangifte van verbalisant [slachtoffer] . Nu hier de ontkennende verklaring van de verdachte tegenover staat en er geen andere bewijsmiddelen in het dossier zitten, dient de verdachte te worden vrijgesproken van de tenlastegelegde mishandeling van verbalisant [slachtoffer] .

Met betrekking tot het onder 3 tenlastegelegde heeft de raadsman partiële vrijspraak bepleit voor zover het gaat om het tenlastegelegde letsel van verbalisant [slachtoffer] . Daartoe heeft hij aangevoerd dat, hoewel de verdachte zich heeft verzet tegen zijn aanhouding, niet bewezen kan worden verklaard dat het tenlastegelegde letsel van verbalisant [slachtoffer] door toedoen van de verdachte is ontstaan. Zo is er geen ondersteunend bewijs in het dossier voorhanden waaruit volgt dat het letsel aan de pink van verbalisant [slachtoffer] op het moment van de worsteling is ontstaan en dat de verdachte pas na de worsteling heeft vernomen dat verbalisant [slachtoffer] letsel aan zijn pink had.

Feit 2

Het hof overweegt allereerst dat, ingevolge het tweede lid van artikel 344 van het Wetboek van Strafvordering, het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft gepleegd door de rechter kan worden aangenomen op enkel één door een bevoegde opsporingsambtenaar in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal. Genoemde bepaling maakt geen uitzondering voor feiten die, zoals in het onderhavige geval, tegen de opsporingsambtenaar zelf zijn gepleegd. De stelling van de raadsman dat aan de verklaring van verbalisant [slachtoffer] een verminderde bewijskracht dient te worden toegekend vindt aldus geen steun in het recht.

Daar komt bij dat het hof geen reden ziet om te twijfelen aan de verklaring van verbalisant [slachtoffer] , en daarmee ook niet aan het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [slachtoffer] en [verbalisant] . Daartoe overweegt het hof dat de aangifte van verbalisant [slachtoffer] en het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [slachtoffer] en [verbalisant] naar het oordeel van het hof voldoende concreet en specifiek zijn en daarnaast op belangrijke punten steun vinden in de verklaring van de verdachte. Zo heeft de verdachte verklaard dat hij heeft geroepen ‘jij met je kankerkop’, dat hij geïrriteerd en baldadig was, dat hij ‘kankerkop’, ‘kutkop’ en ‘kankermongool’ heeft geroepen en dat hij zich heeft verzet tegen zijn aanhouding.

Het hof is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [slachtoffer] en [verbalisant] , evenals de aangifte van verbalisant [slachtoffer] , betrouwbaar en bruikbaar zijn voor het bewijs.

Het hof verwerpt het verweer van de verdediging in zoverre.

Feit 3

Naar het oordeel van het hof staat vast dat de verdachte zich, zoals hij zelf ook heeft verklaard, heeft verzet tegen zijn aanhouding. Uit de verklaring van verbalisant [slachtoffer] volgt dat hij gedurende het verzet van de verdachte opeens een heftige pijnscheut voelde aan zijn pink. Binnen enkele uren hierna is in het ziekenhuis geconstateerd dat de pink van verbalisant [slachtoffer] gebroken was en dat een pees in zijn pink was afgescheurd. Er is geen enkele aanwijzing dat dit letsel op een ander moment zou zijn ontstaan. Uit het voorgaande leidt het hof af dat het letsel van verbalisant [slachtoffer] gedurende het verzet van de verdachte tegen zijn aanhouding is ontstaan en dat er aldus een causaal verband bestaat tussen de wederspannigheid en het letsel van verbalisant [slachtoffer] .

Het hof verwerpt het verweer van de verdediging op dit punt.

Met de politierechter is het hof overigens van oordeel, getuige ook de bewezenverklaring, dat het bewijs tekortschiet voor de conclusie dat het letsel van verbalisant [verbalisant] het gevolg is van de door de verdachte gepleegde wederspannigheid, reden waarom van dat onderdeel vrijspraak volgt.

Conclusie

Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien en slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft – wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd.

Het onder 2 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.

Het onder 3 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

wederspannigheid, terwijl het misdrijf of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge hebben.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.

Strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.

Op te leggen sanctie

De verdediging heeft primair verzocht dat het hof toepassing zal geven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht en de verdachte schuldig zal verklaren zonder oplegging van straf of maatregel. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte zelf ook letsel heeft opgelopen bij en als gevolg van de aanhouding en dat het voorts de vraag is of het optreden van de politie proportioneel was.

Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat het hof, gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, een geheel voorwaardelijke straf zal opleggen aan de verdachte. Daartoe heeft de raadsman gewezen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De raadsman acht het, met name gelet op het feit dat de verdachte sinds de tenlastegelegde feiten niet meer in aanraking is geweest met politie en justitie, niet passend om thans nog een onvoorwaardelijke straf op te leggen aan de verdachte.

Het hof overweegt hieromtrent als volgt.

Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.

De verdachte heeft zich in de Nieuwjaarsnacht van 2022, terwijl hij verkeerde onder invloed van de nodige middelen (bier en wiet), schuldig gemaakt aan beledigingen van verbalisanten [slachtoffer] en [verbalisant] op de openbare weg. De verbalisanten hadden hem aangesproken op zijn gedrag toen zij tijdens hun surveillance zagen dat de verdachte springend en schreeuwend op straat danste en de weg versperde voor een passerende taxi. De verdachte bleek van deze bemoeienis niet gediend en zocht de discussie met de politie. Naast de beledigingen heeft de verdachte zich toen schuldig gemaakt aan mishandeling van verbalisant [slachtoffer] en bij zijn aanhouding heeft hij zich zodanig wederspannig gedragen dat dit voor verbalisant [slachtoffer] letsel tot gevolg had. Het hof stelt voorop dat niemand met dergelijke gedragingen geconfronteerd zou moeten worden. Politieagenten horen hier echter bij uitstek van gevrijwaard te zijn. Hun rol brengt immers met zich dat zij ten dienste van de maatschappij – waarvan de verdachte ook onderdeel uitmaakt – strafbare feiten opsporen, de orde handhaven en hulpbehoevenden helpen, terwijl hun werk in de regel niet toelaat dat zij zich distantiëren van de situatie. Door te handelen als bewezenverklaard heeft de verdachte letsel veroorzaakt bij verbalisant [slachtoffer] in de vorm van een gebroken pink en een afgescheurde pees. Voorts heeft de verdachte door te handelen als bewezen is verklaard niet alleen afbreuk gedaan aan het ambtelijk gezag van de politie, maar heeft hij zich schuldig gemaakt aan volstrekt onacceptabel geweld tegen hulpverleners rond de jaarwisseling. Dit acht het hof een strafverzwarende component. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.

Ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte heeft het hof voorts ten nadele van de verdachte acht geslagen op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 20 oktober 2023, waaruit volgt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld, waaronder voor soortgelijke feiten.

Voorts volgt uit voornoemd uittreksel dat artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht – het zogenoemde taakstrafverbod – van toepassing is, nu de verdachte eerder een taakstraf opgelegd heeft gekregen voor een soortgelijk delict en deze taakstraf volledig ten uitvoer is gelegd en daarnaast het onder 3 bewezenverklaarde er, gelet op artikel 22b, eerste lid, aanhef en onder b, van het Wetboek van Strafrecht , aan in de weg staat te volstaan met een taakstraf. Ook daarmee heeft het hof rekening gehouden.

Ten slotte heeft het hof in het voordeel van de verdachte bij de strafoplegging acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. De verdediging heeft in dat kader naar voren gebracht dat de verdachte in een huurhuis woont, dat hij een schuldhulpverleningstraject heeft doorlopen en nu schuldenvrij is, dat hij een uitkering krijgt en dat hij grotendeels is afgekeurd.

Naar het oordeel van het hof kan, gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde en rekening houdend met het taakstrafverbod, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 weken, met een proeftijd van 3 jaren. Met oplegging van een voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.

Het hof acht geen termen aanwezig om te komen tot de toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 4.800,00, bestaande uit € 2.300,00 ter vergoeding van materiële schade en € 2.500,00 ter vergoeding van immateriële schade. Deze vordering tot vergoeding van materiële en immateriële schade is bij vonnis waarvan beroep volledig toegewezen inclusief de gevorderde wettelijke rente en op te leggen schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij is in de gevorderde proceskosten ter hoogte van € 3.630,00 door de politierechter niet-ontvankelijk verklaard en bepaald is dat de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.

De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de vordering in hoger beroep te handhaven en heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep aan het oordeel van het hof gerefereerd voor wat betreft de gevorderde proceskosten.

De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de gevorderde vergoedingen ter zake van materiële en immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ten aanzien van de gevorderde proceskosten heeft de advocaat-generaal gevorderd dat deze vordering afgewezen dient te worden en dat de proceskosten, conform het liquidatietarief kantonzaken, zullen worden toegewezen tot een bedrag van € 1.336,00 (2 punten).

De verdediging heeft ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij ter terechtzitting bepleit deze niet-ontvankelijk te verklaren voor wat betreft het materiële deel. De omvang van de immateriële schade is betwist. Ten aanzien van de gevorderde proceskosten heeft de verdediging bepleit dat deze afgewezen dienen te worden, nu deze kosten al zijn vergoed door de verzekering.

Het hof overweegt als volgt:

Materiële schade

De vordering tot vergoeding van materiële schade valt uiteen in:

verlies van arbeidsvermogen € 638,00

kosten huishoudelijke hulp € 1.662,00

Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte onder feit 3 rechtstreeks materiële schade heeft geleden. Zo is de benadeelde partij de eerste vier maanden van 2022 arbeidsongeschikt geweest, heeft zij in 2022 het vast urenaantal als vrijwilliger niet kunnen werken en heeft zij in die periode geen vrijwilligersvergoeding ontvangen. Voorts is de benadeelde partij vanwege het letsel aan de pink gedurende een periode van drie maanden afhankelijk geweest van hulp van derden, waaronder een externe hulp in de huishouding. De vordering ter zake van deze posten is naar het oordeel van het hof voldoende onderbouwd. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de posten I en II tot een bedrag van € 2.300,00 toewijsbaar zijn.

Immateriële schade

Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar het oordeel van het hof genoegzaam vast komen te staan dat aan de benadeelde partij [slachtoffer] door het bewezenverklaarde onder feit 3 rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet uit vermogensschade bestaat. Zo heeft hij tot op heden een botvergroeiing en een standsafwijking aan zijn pink. Voorts ervaart hij pijnklachten bij taken waarbij hij kracht en/of druk moet zetten. Dat is aan de verdachte toe te rekenen. Het hof is derhalve van oordeel dat de gevorderde vergoeding voor immateriële schade onder het bereik van artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek valt. Gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde en de langdurige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij acht het hof het billijk deze immateriële schade te begroten op een bedrag van € 2.500,00.

De schadevergoeding zal voor de vergoeding van zowel de materiële schade als de immateriële schade vermeerderd worden met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2022, zijnde de dag waarop het bewezenverklaarde feit 3 heeft plaatsgevonden, tot aan de dag der algehele voldoening.

Proceskosten

De benadeelde partij heeft gevorderd dat € 3.630,- aan proceskosten zal worden toegewezen.

Het hof is, anders dan de advocaat-generaal, van oordeel dat de gevorderde proceskosten afgewezen dienen te worden, nu deze proceskosten naar zeggen van de advocaat van de benadeelde partij reeds zijn vergoed door de rechtsbijstandsverzekeraar van benadeelde partij [slachtoffer] en derhalve door de benadeelde partij in dit verband geen kosten zijn gemaakt.

Schadevergoedingsmaatregel

Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen onder feit 3 van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 4.800,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.

Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op

te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14 b, 14c, 36f, 57, 181, 266, 267, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:

vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan;

verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;

verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;

veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) weken;

bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 3 (drie) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;

vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van € 4.800,00 (vierduizend achthonderd euro) bestaande uit € 2.300,00 (tweeduizend driehonderd euro) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;

legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 4.800,00 (vierduizend achthonderd euro) bestaande uit € 2.300,00 (tweeduizend driehonderd euro) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;

bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 58 (achtenvijftig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;

bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;

bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 1 januari 2022;

wijst af de vordering tot vergoeding van de proceskosten ter hoogte van € 3.630,00 van de benadeelde partij [slachtoffer] .

Aldus gewezen door:

mr. N.I.B.M. Buljevic, voorzitter,

mr. G.J. Schiffers en mr. H.N. Brouwer, raadsheren,

in tegenwoordigheid van mr. E.F.G. Truijen, griffier,

en op 17 januari 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Mr. Brouwer is wegens afwezigheid buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature