Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Verzekeringsrecht, kort geding. Voldoende aannemelijk is dat verzekeringnemer onjuiste inlichtingen heeft verschaft aan de verzekeraar met het opzet de verzekeraar te misleiden (7:941 BW). De verzekeraar had grond de schadeverzekeringen de beëindigen en de persoonsgegevens van de verzekerde op te nemen in onder andere het incidentenregister.

Uitspraak



GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht

zaaknummer 200.313.244/01

arrest van 10 januari 2023

in de zaak van

[appellant] ,

wonende te [woonplaats],

appellant,

hierna aan te duiden als [appellant],

advocaat: mr. T.J.N. Hameleers te Roermond,

tegen

Nationale Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats],

geïntimeerde,

hierna aan te duiden als NN,

advocaat: mr. C. Bruin te 's-Gravenhage,

op het bij exploot van dagvaarding van 8 juli 2022 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 13 juni 2022, door de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, gewezen tussen [appellant] als eiser en NN als gedaagde.

1 Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/304987/ KG ZA 22-164)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2 Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:

de dagvaarding in hoger beroep met grieven en producties;

de memorie van antwoord met producties;

de mondelinge behandeling, waarbij [appellant] spreekaantekeningen heeft overgelegd.

Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3 De beoordeling

3.1.

Tegen de weergave van de feiten in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.15 van het bestreden vonnis zijn geen grieven gericht. Die feiten vormen daarom ook voor het hof het uitgangspunt. Het gaat in dit kort geding om het volgende.

3.1.1.

[appellant] heeft (via de ING -bank) een schadeverzekering afgesloten met NN. Op de verzekeringsovereenkomst zijn van toepassing de Algemene voorwaarden Particuliere ING schadeverzekering (productie 1 bij akte van NN in eerste aanleg, hierna: de algemene polisvoorwaarden).

3.1.2.

Op vrijdag 18 februari 2022 trok de zware storm 'Eunice' over Nederland.

3.1.3.

Op 19 februari 2022 heeft [appellant] een stormschadeclaim ingediend bij NN. Op het schademeldingsformulier (productie 1 bij inleidende dagvaarding) heeft [appellant], voor zover relevant, ingevuld:

"Wind heeft poort en motor uit gemetselde pilaren gerukt moet nieuwe pilaar gemetseld worden". Bij het formulier heeft [appellant] twee foto's gevoegd van de toegangspoort en de pilaren waaraan deze is gevestigd.

3.1.4.

Op 23 februari 2022 heeft [appellant] twee offertes (waaronder een offerte van Voegersbedrijf [XX]) voor herstel van de schade aan NN toegestuurd, waarbij hij erop aandrong dat de schade met urgentie moest worden opgepakt.

3.1.5.

Bij brief van 1 maart 2022 (productie 2 bij inleidende dagvaarding) heeft NN aan [appellant] medegedeeld dat zal worden overgegaan tot uitbetaling van € 1.932,60 (50% van het in de offerte van [XX] genoemde bedrag van € 4.315,20 minus het eigen risico van € 225,-). NN heeft daarbij onder meer aangegeven dat zij de resterende vergoeding zou overmaken na ontvangst van een eindnota.

3.1.6.

Op 7 maart 2022 heeft [appellant] de eindnota van [XX] van 7 maart 2022 ter hoogte van € 4.315,20 per e-mail aan NN toegestuurd (productie 3 bij inleidende dagvaarding), met het verzoek over te gaan tot vergoeding van de resterende schade. Op de eindnota is met de hand geschreven: "A contant voldaan in 2 termijnen 7-03-2022".

Met de eindnota zijn de volgende werkzaamheden in rekening gebracht:

"Demontage € 575,53

Metsel en Voegwerken en verankering en versteviging

massief (pilaren) + aankoop benodigde materialen € 1.580,22

Hardsteen (vierkant) 2x € 275,00

Bekabeling Stroomvoorziening Poort € 185,00

Afvoer puin stort € 375,00

Montage € 575,53

Totaal exclusief BTW € 3.566,28

BTW 21% € 748,92

Totaalprijs inclusief BTW € 4.315,20"

3.1.7.

Op 8 en 10 maart 2022 heeft [appellant] per e-mail aangedrongen op betaling van de resterende schade. NN is daartoe niet overgegaan.

3.1.8.

NN heeft de schadebehandeling intern binnen NN overgedragen aan het team Speciale Zaken voor verder onderzoek. NN heeft de maatschap Confid vervolgens opdracht gegeven om de schadeclaim van [appellant] verder te onderzoeken en contact op te nemen met [appellant]. Hierover is [appellant] geïnformeerd bij e-mail van 10 maart 2022 (productie 10 bij akte van NN in eerste aanleg). Daarop reageerde [appellant] diezelfde dag (productie 11 bij akte van NN in eerste aanleg) met de mededeling dat reparaties waren uitgevoerd, dat hij het druk had en ziek was en dat hij pas in de week van 21 maart 2022 tijd had voor een afspraak met Confid. Namens Confid heeft [persoon A] vervolgens contact opgenomen met [appellant] waarbij een afspraak is gemaakt voor 22 maart 2022.

3.1.9.

Op 12 maart 2022 heeft Confid de situatie van de poort en de pilaren vanaf de openbare weg in beeld gebracht door middel van video-opnames.

3.1.10.

Op 22 maart 2022 heeft tussen Confid en [appellant] een gesprek plaatsgevonden. De weergave van dat gesprek is weergegeven in het door Confid opgemaakte onderzoeksrapport van 19 april 2022 (productie 12 bij akte van NN in eerste aanleg).

In het onderzoeksrapport zijn, voor zover relevant, de volgende conclusies getrokken:

(…)

"Op het monteren van de thans aanwezige stalen platen en het groen schilderen van beide poeren na waren volgens verzekerde op 7 maart 2021 [bedoeld zal zijn: 2022, toev. hof] (zijnde de factuurdatum van factuur Voegbedrijf [XX]) alle werkzaamheden zoals opgenomen in laatstgenoemde factuur uitgevoerd en afgerond.

Twee op de factuur genoemde hardstenen vierkante platen zijn niet vervangen.

(…)

De waarneming door ondergetekende [[persoon A], toev. hof] zoals gedaan op 12 maart 2022 van de toestand van beide poeren/pilaren strookt niet met de door verzekeringnemer afgelegde verklaring over de toestand van de beide poeren/pilaren op 7 maart 2022.

Mede door het schilderen van beide poeren/pilaren was ten tijde van mijn bezoek aan verzekeringnemer op 22 maart 2022 optisch niet meer duidelijk waarneembaar welk deel en/of welke stenen opnieuw is/zijn vervangen."

3.1.11.

Bij brief van 21 april 2022 (productie 4 bij inleidende dagvaarding) heeft NN [appellant] - voor zover van belang - medegedeeld dat zij de volgende maatregelen neemt tegen [appellant] "(…) nu u ons bewust niet naar waarheid heeft geïnformeerd. Wij verwijzen u naar artikel 13 van de algemene voorwaarden particulier (…) en artikel 7:941 van het Burgerlijk Wetboek":

op grond van artikel 13 van de algemene polisvoorwaarden wordt de woonverzekering per 21 april 2022 be ëindigd;

de ING-aansprakelijkheidsverzekering en ING-Rechtsbijstandsverzekering worden per 22 januari 2023 beëindigd;

de persoonsgegevens van [appellant] zijn opgenomen in de Gebeurtenissenadministratie en het Intern Verwijzingsregister (IVR) van NN Group tot 14 maart 2030;

de persoonsgegevens van [appellant] zijn opgenomen in het Incidentenregister en het Extern Verwijzingsregister (EVR) tot 21 april 2027;

Centrum Bestrijding Verzekeringscriminaliteit (CVB) is op de hoogte gesteld van de registratie in het Incidentenregister.

3.2.1.

[appellant] vordert veroordeling van NN tot het (met terugwerkende kracht) verwijderen van de persoonsgegevens uit de Gebeurtenissenadministratie, het IVR, het Incidentenregister en het EVR (hierna: de registers) en tot het geven van een schriftelijke bevestiging daarvan aan [appellant], op straffe van verbeurte van een dwangsom, althans een in goede justitie te nemen beslissing, met veroordeling van NN in de proceskosten.

[appellant] heeft ter onderbouwing van zijn vorderingen aangevoerd, kort weergegeven, dat NN ten onrechte zijn gegevens heeft opgenomen in de registers. Hij betwist uitdrukkelijk en gemotiveerd dat hij (bewust) onjuiste gegevens aan NN heeft doorgegeven met de bedoeling om NN te misleiden. De schadeverzekeringen van [appellant] bij ING zijn opgezegd en hij heeft grote moeite om die verzekeringen elders onder acceptabele voorwaarden onder te brengen.

3.2.2.

NN heeft verweer gevoerd tegen de vorderingen.

3.2.3.

Bij het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van [appellant] afgewezen. Volgens de voorzieningenrechter was [appellant] zich ervan bewust dat op 7 maart 2022 slechts gering herstel aan de pilaren had plaatsgevonden en had [appellant] het oogmerk NN te bewegen tot vergoeding van een hoger schadebedrag dan waarop hij (op dat moment) recht had. Daarmee is volgens de voorzieningenrechter sprake van zodanige concrete feiten en omstandigheden dat zij als een strafbaar feit te kwalificeren bewezenverklaring kunnen dragen. Gezien de ernst van deze gegevens zijn de belangen van [appellant] van onvoldoende gewicht om de belangenafweging van artikel 6 lid 1, aanhef en onder f, van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) in zijn voordeel te laten uitvallen, aldus de voorzieningenrechter.

3.3.

[appellant] heeft in hoger beroep zeven grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot het alsnog toewijzen van zijn vorderingen.

NN heeft de grieven bestreden.

3.4.1.

Artikel 5.2.4 van het door NN gehanteerde Protocol incidentenwaarschuwingssysteem Financi ële Instellingen 2021 (productie 26 bij akte van NN in eerste aanleg, hierna: het Protocol) luidt:

"De beslissing tot vastlegging van Verwijzingsgegevens in het Extern Verwijzingsregister wordt genomen door Veiligheidszaken."

Met grief 1 voert [appellant] aan dat de onderhavige beslissing niet is genomen door de afdeling Veiligheidszaken van NN, maar door de afdeling Speciale Zaken. De in de brief van 21 april 2022 vervatte beslissing is daarom niet door het bevoegde orgaan van NN gegeven, aldus [appellant].

3.4.2.

Het hof overweegt dat in hoofdstuk 2 van het Protocol de term 'Veiligheidszaken' als volgt is gedefinieerd: "de afdeling of de persoon die binnen een Financiële Instelling, Branchevereniging of Derde-organisatie verantwoordelijk is voor de Verwerking van Persoonsgegevens in het kader van het waarborgen van de veiligheid en integriteit".

Er hoeft dus niet noodzakelijkerwijs binnen NN een afdeling te bestaan die Veiligheidszaken heet, die beslissingen als de onderhavige moet nemen. Dat moet, gezien de geciteerde begripsbepaling, gebeuren door de persoon of afdeling die binnen NN verantwoordelijk is voor de verwerking van persoonsgegevens.

NN heeft aangevoerd dat de afdeling binnen haar organisatie met de naam 'Anti Fraud Desk', waarvan het team Speciale Zaken een onderdeel uitmaakt, verantwoordelijk is voor de verwerking van persoonsgegevens, zodat de desbetreffende beslissing door de juiste afdeling is genomen, aldus NN. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit niet juist is. Grief 1 faalt.

3.5.1.

Met grief 2 voert [appellant] aan dat bij de beslissing van NN om zijn verzekeringen te beëindigen en om zijn gegevens op te nemen in de registers, verwoord in de brief van NN van 21 april 2022, ten onrechte geen belangenafweging heeft plaatsgevonden, en al helemaal niet een voor [appellant] kenbare belangenafweging. [appellant] wijst in dit verband op artikel 5.2.1 sub c van het Protocol waarin is bepaald dat bij opneming in het EVR het proportionaliteitsbeginsel in acht wordt genomen.

3.5.2.

Het hof overweegt dat de desbetreffende beslissing van NN in haar brief van 21 april 2022 uitvoerig - op ruim vijf bladzijden - is gemotiveerd. Het bij de brief gevoegde onderzoeksrapport van Confid telt twaalf bladzijden. De beslissing van NN om de verzekeringen van [appellant] te beëindigen en om diens gegevens op te nemen in de registers, is daarmee in ieder geval voldoende gemotiveerd en onderbouwd.

Op de vijfde bladzijde van de brief van 21 april 2022 is vermeld dat de opname van gegevens in de registers gevolgen voor [appellant] (kunnen) hebben, bijvoorbeeld bij sollicitaties en bij het aanvragen van verzekeringen of andere financiële producten, en dat daarom een zorgvuldige afweging is gemaakt tussen de belangen van [appellant] en de belangen van de financiële instellingen. Dat er ook daadwerkelijk een belangenafweging heeft plaatsgevonden blijkt uit het feit dat NN ervoor heeft gekozen om de registratie in het Incidentenregister en het EVR in tijd te beperken (vijf jaar in plaats van maximaal acht jaar, artikel 4.3.3 van het Protocol ). Daarmee geeft NN er blijk van dat zij heeft getoetst aan het proportionaliteitsbeginsel. Een verdergaande verplichting van NN ten aanzien van de motivering van haar beslissing van 21 april 2022, in het bijzonder wat betreft de belangenafweging, blijkt niet uit het Protocol. Voorts betekenen de omstandigheden dat [appellant], naar hij stelt, een gerespecteerd beschermingsbewindvoerder is en het, naar hij stelt, voor hem enkel mogelijk is om tegen een excessief hoog tarief verzekerd te zijn, op zichzelf niet dat zijn belangen zwaarder dienen te wegen dan die van NN. De grief faalt.

3.6.1.

Met grief 3 voert [appellant] aan het onderzoek door NN onzorgvuldig is uitgevoerd. In artikel 12 van de algemene polisvoorwaarden is bepaald dat als er meer schades worden gemeld dan gemiddeld, NN dat eerst moet laten weten. [appellant] heeft echter nooit het bericht gekregen dat hij meer schades had gemeld dan gemiddeld. Het gegeven, zoals vermeld in de brief van 21 april 2022, dat de onderhavige melding de vijfde melding in drie jaar betrof, had voor NN (nog) geen reden mogen zijn om het onderhavige onderzoek in stellen. Ook is [appellant], zo voert hij aan, ten onrechte niet in de gelegenheid gesteld om de verdenking tegen hem te weerleggen.

3.6.2.

Artikel 12 van de algemene polisvoorwaarden luidt:

"Als je veel meer schades meldt dan gemiddeld, dan laten wij je dat weten. We maken dan afspraken onder welke voorwaarden je een volgende schade kunt melden. Als je je niet houdt aan deze voorwaarden, dan kunnen we ervoor kiezen om:

 Je premie of eigen risico te verhogen;

 De verzekering te beëindigen."

Het hof verwerpt het standpunt van [appellant] dat NN eerst hiertoe had moeten overgaan alvorens de onderhavige maatregelen te kunnen nemen. In artikel 13 van de algemene polisvoorwaarden is namelijk bepaald dat NN wel degelijk (onder meer) de onderhavige maatregelen kan treffen indien is gebleken dat er bewust verkeerde gegevens aan NN zijn doorgegeven met de bedoeling om te misleiden. Nu (volgens NN, zie hierna ook grief 4) hiervan sprake is, kon zij op grond van dit artikel de in haar brief van 21 april 2022 genoemde maatregelen treffen, waaronder ook de registraties. Ten overvloede merkt het hof nog op dat NN de maatregelen niet heeft getroffen met een beroep op artikel 12 van de polisvoorwaarden, maar dat de omstandigheid dat dit de vijfde schademelding in drie jaar betrof, naast andere omstandigheden, voor haar aanleiding was voor verder onderzoek, wat haar vrijstond.

Verder overweegt het hof dat Confid, belast met het onderzoek naar de schademelding, een afspraak met [appellant] heeft gemaakt om de claim te bespreken en de situatie ter plaatse te bekijken. Op 22 maart 2022 heeft een gesprek tussen [persoon A] namens Confid en [appellant] plaatsgevonden waarbij [appellant] in de gelegenheid is gesteld zijn visie op de zaak te geven. Na dat gesprek heeft [appellant] aan NN een e-mail met bijlagen gezonden waarin werd gereageerd op de opmerkingen van [persoon A]. Ook heeft Confid [appellant] ervan op de hoogte gesteld dat zij [XX] had gevraagd een verklaring af te leggen, waarop [appellant] weer heeft gereageerd. Al met al is naar het oordeel van het hof bij het onderzoek in voldoende mate het beginsel van hoor en wederhoor toegepast en is [appellant] voldoende in de gelegenheid geweest te reageren op de jegens hem gerezen verdenkingen.

[appellant] heeft NN op 29 maart 2022 voor het eerst laten weten dat hij een contra-expertisebureau wilde inschakelen. Uit het dossier blijkt niet dat [appellant] in de periode erna NN ooit heeft laten weten dat er daadwerkelijk een bureau was ingeschakeld, welk bureau dat was, en op welke termijn er een contra-expertise kon worden verwacht. Ook heeft [appellant] niet gevraagd in verband daarmee de te nemen beslissing uit te stellen. Gelet daarop was het naar het oordeel van het hof niet onzorgvuldig van NN om zonder de contra-expertise af te wachten op 21 april 2022 de onderhavige beslissing aan [appellant] mede te delen. Grief 3 faalt.

3.7.1.

Met grief 4 betoogt [appellant] dat de voorzieningenrechter ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat hij verkeerde gegeven heeft verschaft aan NN.

3.7.2.

Uit het gespreksverslag van 22 maart 2022, dat onderdeel vormt van het onderzoeksrapport van Confid, blijkt dat [appellant] in antwoord op de vraag van [persoon A], wanneer [XX] aan het werk is geweest en wanneer deze klaar was, toen heeft verklaard: "Hij is hier even na de datum van de offerte begonnen. Ik denk dat hij op de 25e of 26e is begonnen zoiets. Hij was op 7 maart klaar toen heeft hij de factuur meegenomen." En even verder: "Hij heeft mij dat gefactureerd en dat heb ik betaald." Op de vraag van [persoon A], of [XX] en/of een onderaannemer, [appellant] of iemand anders na het uitbrengen van de eindfactuur op 7 maart 2022 nog herstelwerkzaamheden aan de poort en/of de twee pilaren heeft verricht, heeft [appellant] geantwoord dat alles was uitgevoerd, op de stalen platen en het verven na.

Later is [appellant] hierop teruggekomen. [appellant] heeft zijn verklaring aangepast in die zin dat volgens hem de herstelwerkzaamheden van [XX] pas tussen 11 en 22 maart 22 zijn afgerond, met dien verstande dat hij niet wist dat dat op 7 maart 2022 de werkzaamheden nog niet waren afgerond omdat hij in de desbetreffende periode ziek was en dat zijn moeder hem heeft medegedeeld dat het werk klaar zou zijn. Ook was zijn verklaring dat hijzelf de factuur van [XX] zou hebben betaald onjuist. Die verklaring is aangepast in die zin dat zijn moeder de factuur van [XX] (contant) heeft betaald.

Voorts staat vast dat de hardstenen platen die op de factuur van [XX] staan vermeld, niet zijn vervangen, zoals ook uit het rapport van de door [appellant] ingeschakelde contra-expert blijkt.

Daarmee staat vast dat [appellant] in ieder geval de hierboven vermelde onjuiste gegevens aan NN heeft verstrekt. Grief 4 faalt.

3.8.

[appellant] heeft zijn verklaringen steeds aangepast als de bevindingen van NN/Confid daartoe aanleiding gaven. Met name is [appellant], geconfronteerd met de bevinding van [persoon A] op 12 maart 2022, onderbouwd met foto's, dat slechts aan één van de twee pilaren herstel had plaatsgevonden en dan nog slechts partieel (een paar stenen waren vervangen), teruggekomen van zijn stellige verklaring dat alle werkzaamheden al op 7 maart 2022 waren afgerond en dat de factuur van [XX] toen al betaald was. Daarmee is naar het oordeel van het hof voldoende aannemelijk dat [appellant] opzettelijk onware verklaringen heeft afgelegd, in die zin dat hij de bedoeling had om NN daarmee te bewegen tot het verstrekken van een uitkering waarop hij zonder die schending geen recht zou hebben, vgl. artikel 7:941 (lid 5) BW waarop NN in haar brief van 21 april 2022 een beroep heeft gedaan. Daarmee faalt ook grief 5, waarmee [appellant] betoogt dat hij dat opzet niet had.

3.9.1.

De voorzieningenrechter heeft in rechtsoverweging 4.14 van het bestreden vonnis geoordeeld dat voor de beoordeling van het geschil niet relevant is of de pilaren na 7 maart 2022 al dan niet daadwerkelijk opnieuw zijn opgemetseld. Hiertegen is grief 6 gericht: "[appellant] heeft hiervoor vermeld dat hij ervan uitging dat de pilaren op 7 maart al waren opgemetseld, omdat hem dit was verteld [door zijn moeder, toev. hof]. Hij had dus ook geen reden om aan te nemen dat de pilaren toen nog niet waren opgemetseld. Toen hij weer buiten kwam zag hij dat de pilaren inderdaad opnieuw waren opgemetseld."

3.9.2.

Naar het oordeel van het hof is onaannemelijk dat [appellant], ook als ervan wordt uitgegaan dat hij in de desbetreffende periode ziek thuis zat, er niets vanuit zijn huis van zou hebben meegekregen dat [XX] op verschillende dagen in de periode van 7 maart 2022 tot 22 maart 2022 de pilaren heeft opgemetseld en het metselwerk heeft gevoegd. Het is onvoldoende aannemelijk dat, in ieder geval op 22 maart 2022, toen [appellant] weer beter was en ten overstaan van [persoon A] verklaringen heeft afgelegd, [appellant] niet zou hebben geweten dat de gang van zaken anders was geweest dan hij die dag heeft verklaard. Grief 6 faalt.

3.10.1.

Grief 7 houdt in dat de kantonrechter volgens [appellant] ten onrechte geen acht heeft geslagen op de contra-expertise die hij heeft laten verrichten door Ransz Bouw Advies (productie 12 bij inleidende dagvaarding). In het rapport van Ransz van 5 mei 2022 wordt geconcludeerd: "Ondanks het gegeven dat de betreffende gemetselde penanten zijn geschilderd na uitvoering van de herstelwerkzaamheden, zijn er uit bouwkundig oogpunt voldoende aanwijzingen waaruit blijkt dat het metselwerk van de binnenzijde (scharnierzijde) en achterzijde (tuinzijde) volledig opnieuw is gemetseld ten gevolge van de ontstane stormschade."

3.10.2.

Naar het oordeel van het hof kan de contra-expertise onvoldoende afdoen aan hetgeen hiervoor is overwogen. Met name zegt het desbetreffende rapport niets over de vraag wanneer de pilaren zijn opgemetseld en weerlegt het met name niet het rapport van Confid waaruit blijkt dat dat op 12 maart 2022 niet het geval was. Feit blijft dat [appellant] NN daarover onjuist heeft ingelicht en hij daarna - al dan niet onder druk van het ingestelde onderzoek - zijn verklaringen heeft bijgesteld. Ook grief 7 faalt.

Conclusie

3.11.

De grieven falen. Onvoldoende aannemelijk is dat de bodemrechter zal overgaan tot toewijzing van de vorderingen van [appellant]. Aan de bewijsaanbiedingen van [appellant] komt het hof in dit kort geding niet toe. Het hof zal het bestreden vonnis bekrachtigen. Het hof zal [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het hoger beroep veroordelen.

4 De uitspraak

Het hof:

bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;

veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van NN op € 783,- aan griffierecht en op € 2.228,- (2 punten x tarief II) aan salaris advocaat;

verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Dit arrest is gewezen door mrs. J.W. van Rijkom, Y.L.L.A.M. Delfos-Roy en T.J. Dorhout Mees en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 10 januari 2023.

griffier rolraadsheer


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature