Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Gepubliceerd in verband met ingesteld cassatieberoep

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



Parketnummer : 20-000678-22

Uitspraak : 8 februari 2023

TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 15 maart 2022, in de strafzaak met parketnummer 02-154529-21 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1952,

thans verblijvende op de Forensisch Psychiatrische afdeling Coornhert ( [naam] -groep) te Vught,

postadres: [adres 1] .

Hoger beroep

Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met uitzondering van de strafoplegging en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte ter zake van de bewezenverklaarde feiten een gevangenisstraf zal opleggen voor de duur van 18 maanden, waarvan 7 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met daaraan verbonden als bijzondere voorwaarden dat de verdachte gedurende de proeftijd zal verblijven in een beschermde omgeving en dat zij zich zal houden aan het voorgeschreven medicijngebruik, alsmede begeleiding door de reclassering.

De advocaat-generaal heeft daarbij gevorderd dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zullen worden verklaard. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het geschorste bevel voorlopige hechtenis zal worden opgeheven.

De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit en subsidiair een strafmaatverweer gevoerd.

Vonnis waarvan beroep

Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:

1.zij op of omstreeks 28 maart 2021 te Etten-Leur opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een badjas, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan die badjas geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor een kapstok en/of het pand van [zorginstelling] Breburg te Etten-Leur, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, en/of levensgevaar voor de bewoners van- en/of het personeel in dat pand, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners van- en/of het personeel in dat pand, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;

subsidiair

zij op of omstreeks 28 maart 2021 te Etten-Leur ter uitvoering van het door haar voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten in het pand van [zorginstelling] Breburg te Etten-Leur, met dat opzet in dat pand met een aansteker een badjas in brand heeft gestoken, in elk geval met dat opzet open vuur in aanraking heeft gebracht met een badjas, althans met een brandbare stof, en daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor de bewoners van- en/of het personeel in dat pand, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners van- en/of het personeel in dat pand, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

2.zij op of omstreeks 25 mei 2021 te Etten-Leur opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met meerdere kledingstukken en/of (een) deken(s), althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan die kledingstukken en/of deken(s) geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor een stoel en/of het pand van [zorginstelling] Breburg te Etten-Leur, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, en/of levensgevaar voor de bewoners van- en/of het personeel in dat pand, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners van- en/of het personeel in dat pand, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;

subsidiair

zij op of omstreeks 25 mei 2021 te Etten-Leur ter uitvoering van het door haar voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten in het pand van [zorginstelling] Breburg te Etten-Leur, met dat opzet in dat pand met een aansteker meerdere kledingstukken en/of (een) deken(s) in brand heeft gestoken, in elk geval met dat opzet open vuur in aanraking heeft gebracht met meerdere kledingstukken en/of deken(s), althans met een brandbare stof, en daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor de bewoners van- en/of het personeel in dat pand, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners van- en/of het personeel in dat pand, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak feit 1 primair en subsidiair

Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1 primair en 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan. Het hof heeft immers op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting niet kunnen vaststellen dat de verdachte open vuur in aanraking heeft gebracht met een badjas. Getuige [getuige] (dp. 6) heeft weliswaar gezien dat de verdachte met een aansteker in haar hand stond, maar – zo heeft hij verklaard – hij heeft niet gezien dat de verdachte de badjas daadwerkelijk in brand stak. Ook is niet komen vast te staan dat, voordat de genoemde getuige de badkamer betrad en hij de verdachte met de aansteker in de hand zag staan, de badjas niet reeds schroeiplekken/brandplekken vertoonde.

Nu het wettig en overtuigend bewijs ontbreekt zal het hof de verdachte vrijspreken van hetgeen haar onder feit 1 primair en subsidiair ten laste is gelegd.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

2.

zij op 25 mei 2021 te Etten-Leur opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met kledingstukken en dekens ten gevolge waarvan die kledingstukken en dekens geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar het pand van [zorginstelling] Breburg te Etten-Leur en levensgevaar voor de bewoners- en/of het personeel van dat pand te duchten was.

Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.

Bewijsmiddelen

1. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 26 mei 2021 (dossierpagina’s 9-11), voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [aangever] :

Ik doe aangifte van brandstichting die plaatsvond op 25 mei 2021 tussen 17:25 uur en 17:35 uur.

Een cliënt van onze [zorginstelling] -locatie te Etten Leur heeft op haar kamer brand gesticht. Sinds februari 2021 woont cliënt, [verdachte] geboren op [geboortedag] 1952, op onze locatie [zorginstelling] te [adres 2] .

Op 25 mei 2021 rond 17:35 uur was ik onderweg naar de medicatiekamer en hoorde ik het

brandalarm af gaan. Alle deuren klappen op dat moment dicht en hierdoor wist ik dat het bij ons in het gebouw was. Op mijn telefoon kreeg ik te zien dat het onze locatie was. Ik wist op dat moment gelijk dat het bij haar in de kamer (het hof: begrijpt op de kamer van verdachte) moest zijn aangezien zij dit al eerder gedaan heeft. De één op één begeleider van cliënt kwam als eerste ter plaatse. Op dat moment deed hij de deur open en zag hij dat cliënt meerdere kledingstukken in brand had gestoken. Deze lagen op een stoel. Er hing veel rook op de kamer en op de gang rook je al een enorme brandlucht. Mijn collega heeft gelijk de kleding gepakt en onder de kraan gegooid. Ondertussen waren er meerdere collega's ter plaatse en hebben we de stoel buiten gezet omdat deze nog aan het smeulen was.

We zitten in een oud gebouw en het had heel erg fout af kunnen lopen als er een grote brand uit zou breken. Wij maken ons vooral erg zorgen om de andere, voornamelijk oudere, cliënten die niet mobiel zijn.

2. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 juni 2021 (dossierpagina 16), voor zover inhoudende als bevindingen van verbalisant [verbalisant] :

Ik, verbalisant [verbalisant] , heb gesproken met [zorginstelling] , [adres 2] . Ik hoorde de medewerkster vertellen dat in de kamer schuin tegenover de kamer van

verdachte [verdachte] een cliënt aanwezig was op het moment van de brandstichting

Ik hoorde de medewerkster vertellen dat deze kamer op ongeveer vijf meter van de kamer

van verdachte [verdachte] is en dat deze cliënt niet mobiel is. Ik hoorde dat de medewerkster zei dat het een oud gebouw is en dat dit gebouw snel zou kunnen

afbranden.

3. Het proces-verbaal van verhoor verdachte door de rechter-commissaris in het kader van de toetsing rechtmatigheid inverzekeringstelling en vordering tot bewaring d.d. 17 juni 2021, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:

U zegt mij dat ik verdacht word van brandstichting. Ja, in Etten-Leur want daar lieten ze mij verhongeren. Het was een flinke brand. Het kon mij niet schelen dat dat gevaarlijk was, want ik wilde daar niet blijven.

4. Het proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 25 juni 2021 (dossierpagina’s 29-31), voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:

Vraag verbalisant: U wordt verdacht van brandstichting? Wat kunt u daarover verklaren?

Antwoord verdachte: Omdat ik in de gevangenis terug wilde. In Zwolle. Want in Etten-Leur lieten ze me verhongeren. Daar werd ik heel mager.

V: Hoe heeft u dat dan gedaan?

A: Met een aansteker. Er kwamen verpleegkundigen en die hebben het geblust.

V: Wat had u in brand gestoken?

A: Dekens en een sjaal en een stoel.

Opmerking hof: op de foto op pagina 12 van het politiedossier neemt het hof een deken waar.

Bewijsoverwegingen

De raadsman heeft vrijspraak bepleit van feit 2. De raadsman heeft betwist dat de verdachte dit feit heeft bekend zoals door de rechtbank overwogen. Bij gebreke van een bekennende verklaring resteert slechts de aangifte van [aangever] als wettig bewijs, hetgeen onvoldoende bewijs oplevert om tot een bewezenverklaring te komen. Voorts heeft de raadsman betoogd dat uit niets blijkt dat er sprake was van gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor personen zoals door de rechtbank bewezen is verklaard.

Het hof overweegt als volgt.

i.

De raadsman heeft ter onderbouwing van zijn standpunt dat de verdachte geen bekennende verklaring heeft afgelegd onder andere gememoreerd dat de verbalisant tijdens het verhoor van de verdachte op 25 juni 2021 de onjuiste pleegdatum (te weten 28 maart 2021) heeft genoemd en dat haar daaropvolgende antwoorden dus geen betrekking hadden op feit 2. Het hof ziet dit anders. De verdachte is op 14 juni 2021 in verzekering gesteld op verdenking van brandstichtingen op 28 maart 2021 en 25 mei 2021 in de [zorginstelling] -instelling in Etten-Leur. De verbalisanten hebben tijdens het verhoor van verdachte op 25 juni 2021 als eerste het incident op 28 maart 2021 aan de orde willen stellen. De verdachte heeft daarop echter, naar het oordeel van het hof, een korte verklaring afgelegd over het incident op 25 mei 2021. Het hof komt tot deze vaststelling aangezien de verdachte spreekt over het in brand steken van dekens, een sjaal en een stoel, hetgeen met als pleegdatum 25 mei 2021onder feit 2 ten laste is gelegd.

ii.

In artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht wordt straf bedreigd tegen onder andere degene die opzettelijk brand sticht indien daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is. Van zulk levensgevaar is niet reeds sprake indien de brand is gesticht in een woning (of een andere behuizing die tot menselijke bewoning dient). Om in een dergelijk geval in rechte het levensgevaar voor in het bijzonder de bewoner(s) als vaststaand te kunnen aannemen is vereist dat uit de inhoud van wettige bewijsmiddelen volgt dat dat levensgevaar inderdaad te duchten was. Dit betekent dat het levensgevaar ten tijde van de brandstichting naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest. Dat de dader zelf dat gevaar wellicht niet heeft voorzien, is in dat verband niet van belang.

Uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat het pand waarin de verdachte als patiënt verbleef een oud bewoond pand betreft waarin een instelling voor geestelijk gezondheidszorg gevestigd is voor veelal oudere mensen. Deze bewoners zijn afhankelijk van de aldaar geboden zorg en zijn niet zelden beperkt in hun mobiliteit. De kamer waarin door de verdachte brand is gesticht, bevond zich in de nabijheid van de kamer van een bewoner die niet mobiel was. Door het handelen van de verdachte is brand ontstaan, met daarmee gepaard gaand een forse rookontwikkeling. Het is een feit van algemene bekendheid dat rook vanwege zijn giftigheid bijzonder gevaarlijk kan zijn, zeker als deze rook zich snel verspreidt. Ook het die dag aanwezige personeel werd daardoor in gevaar gebracht nu zij belast waren met de zorg over en de mogelijke evacuatie van deze patiënten. Het hof is dan ook van oordeel dat gelet op deze omstandigheden het levensgevaar voor de bewoners alsmede het aanwezige personeel ten tijde van de brandstichting naar algemene ervaringsregels voorzienbaar was.

Het hof verwerpt het verweer van de raadsman en acht de onder feit 2 primair tenlastegelegde opzettelijke brandstichting wettig en overtuigend bewezen.

De omstandigheid dat de verdachte op enig moment heeft geroepen dat er brand was, zoals door de raadsman aangevoerd, doet niet af aan het oordeel van het hof dat sprake is van een voltooide opzettelijke brandstichting.

De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 2 primair bewezenverklaarde levert op:

opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.

Strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.

Op te leggen sanctie

Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.

De verdachte heeft zich op 25 mei 2021 schuldig gemaakt aan het opzettelijk brandstichten in haar kamer binnen de [zorginstelling] -instelling waar zij destijds verbleef. Bij deze brand is veel rookontwikkeling ontstaan waardoor het brandalarm is afgegaan. Door het snelle ingrijpen van het personeel van de instelling is gelukkig kunnen worden voorkomen dat de brand om zich heen heeft kunnen grijpen en de rookontwikkeling tot een levensbedreigende situatie heeft geleid. De verdachte heeft door haar handelen de veiligheid van de andere patiënten, veelal oudere mensen met een beperkte mobiliteit, die op de betreffende afdeling verbleven, alsmede het aanwezige personeel in gevaar gebracht. Daarnaast leidt het ontstaan van brand in een instelling waar mensen noodzakelijkerwijs verblijven omdat zij zorg behoeven niet alleen tot gevoelens van onrust en onveiligheid bij de bewoners en het personeel, maar ook bij de familie van de bewoners en andere betrokkenen.

Opzettelijke brandstichting heeft dan ook te gelden als een zeer ernstig strafbaar feit.

Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde acht het hof oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in beginsel passend.

Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof gelet op de inhoud van:

het Pro Justitia rapport d.d. 1 december 2021 opgesteld door [psychiater] , psychiater;

het reclasseringsrapport d.d. 24 februari 2022;

het de verdachte betreffende Uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 25 november 2022;

het Voortgangsverslag toezicht aan opdrachtgever opgemaakt d.d. 17 januari 2023,

alsmede al hetgeen overigens ter terechtzitting ten aanzien van de persoon van de verdachte naar voren is gebracht.

Deskundige [psychiater] heeft in zijn rapport d.d. 1 december 2021 gerapporteerd dat bij de verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestesvermogens, te weten een autismespectrumstoornis en een gebrekige ontwikkeling van de geestvermogens te beschrijven als een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis. Deze stoornissen bestonden ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde feit. De psychiater heeft de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar geacht. Het hof neemt deze conclusies van de pychiater over.

De rechtbank heeft, gelet op de inhoud van de voormelde rapporten en hetgeen in eerste aanleg ter terechtzitting naar voren is gebracht, de verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van 5 jaren opgelegd met daaraan verbonden - dadelijk uitvoerbaar verklaard – onder meer de bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich zou laten opnemen op FPA [naam] althans een soortgelijke intramurale instelling met dezelfde zorgintensiteit en hetzelfde beveiligingsniveau.

Uit het Voortgangsverslag toezicht aan opdrachtgever d.d. 17 januari 2023 volgt dat de verdachte sinds 12 april 2022 op de FPA Coornhert (onderdeel van de [naam] Groep) te Vught verblijft. De reclasseringswerker [betrokkene] heeft hierover in voormeld verslag gerapporteerd:

“Mevrouw [verdachte] haakt aan bij de haar geboden begeleiding en het personeel heeft meer en meer een ‘handleiding’ weten te creëren voor wat wel en niet werkt in contact met betrokkene. Het idee dat ze een forensische cliënt moet blijven, is losgelaten. Ze heeft duidelijkheid, structuur nodig. Personeel is zeer directief, dat werkt goed.

(..)

De gemaakte ‘handleiding’ kan ook in niet-forensisch kader gebruikt worden. Wij zien geen meerwaarde en noodzaak meer in het vervolgen van behandeling op een forensische afdeling.

(..)

Betrokkene dient, gezien het lage recidive- en gevaarsrisico, geplaatst te worden op een passende niet-forensische klinische plek, tussen mensen conform haar doelgroep (geriatrische psychiatrie).

Ter terechtzitting op 25 januari 2023 zijn als deskundigen gehoord reclasseringswerker [betrokkene] en klinisch psycholoog [psycholoog] , die als hoofdbehandelaar bij de behandeling van de verdachte betrokken is. Mevrouw [betrokkene] heeft het standpunt van de reclassering zoals neergelegd in voormeld verslag herhaald en daaraan toegevoegd dat de reclassering voor zichzelf weliswaar geen rol weggelegd ziet in het kader van recidivemindering, maar wel in het kader van de overplaatsing van de verdachte naar een voor haar geschikte instelling buiten het forensisch kader.

Deskundige [psycholoog] heeft - kort gezegd - verklaard dat een plaatsing op een FPA voor de verdachte niet passend is, dat er geen behandeling voor handen is voor de problematiek van de verdachte en dat extern risicomanagement, oftewel de omgeving, moet zorgen voor de benodigde veiligheid. Als de huidige aanpak binnen een prikkelarme, gestructureerde en beschermde omgeving wordt voortgezet is, aldus de deskundige, het recidiverisico laag.

Gelet op voorgaande adviezen acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren, met aftrek van voorarrest, een passende straf. Het hof zal aan deze proeftijd de bijzondere voorwaarden verbinden dat de verdachte gedurende maximaal de proeftijd zal dienen te verblijven in een instelling met een beschermde woonomgeving, alwaar zij zich zal dienen te houden aan de haar gestelde (huis)regels.

Met oplegging van een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 63 en 157 van het Wetboek van Strafrecht , zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 primair tenlastegelegde heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Verklaart het onder 2 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden.

Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 5 (vijf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 3 (drie) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.

Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde verplicht is zich te melden bij de reclassering Nederland, Regio Zuid, locatie 's-Hertogenbosch, Eekbrouwersweg 6, 5233 VG te ’s-Hertogenbosch, voor zo vaak en zo lang als de reclassering nodig acht;

Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd, of zoveel korter als de zorgverleners in overleg met de reclassering gerade achten, zal verblijven in een door Reclassering Nederland, Regio Zuid, locatie ’s-Hertogenbosch, in overleg met FPA Coornhert, [naam] , te bepalen instelling met een beschermde woonomgeving en zich dient te houden aan de aldaar aan haar gestelde (huis)regels, waaronder ook begrepen de door haar zorgverleners aan haar gegeven richtlijnen ter zake de inname van medicijnen.

Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.

Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Heft het geschorste bevel voorlopige hechtenis op.

Aldus gewezen door:

mr. S.C. van Duijn, voorzitter,

mr. drs. M.C.C. van de Schepop en mr. H.A.T.G. Koning, raadsheren,

in tegenwoordigheid van mr. M.R.G.H. van Outheusden, griffier,

en op 8 februari 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Mr. Van Duijn is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Tenzij anders vermeld wordt hierna verwezen naar paginanummers van het eindproces-verbaal van de politie Zeeland-West-Brabant met nummer PL2000-2021139233, gesloten op 25 juni 2021, bestaande uit overeenkomstig wettelijke voorschriften opgemaakte processen-verbaal en andere geschriften (doorgenummerde pagina’s: 1-34).


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature