Belanghebbende heeft in het kader van het beëindigen van zijn arbeidsovereenkomst een beëindigingsvergoeding ontvangen. Deze beëindigingsvergoeding is, onder toepassing van de toenmalige stamrechtvrijstelling, in een BV gestort waarvan belanghebbende enig aandeelhouder is. In 2014 heeft belanghebbende, inmiddels woonachtig in België, vanuit de BV onder meer een eenmalige uitkering ontvangen. Het hof is van oordeel dat het heffingsrecht over de eenmalige uitkering op grond van artikel 18, lid 2, belastingverdrag Nederland-Belgi ë toekomt aan Nederland. Het beroep van belanghebbende op verdragenrecht en op algemene beginselen van behoorlijk bestuur slaagt niet. De inspecteur heeft de eenmalige uitkering dan ook terecht in de Nederlandse belastingheffing betrokken.