Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Internationale rechtsmacht en toepasselijk recht met betrekking tot de echtscheiding . Partijen hebben gemeenschappelijk de Indiase nationaliteit en wonen en werken reeds enige jaren in Nederland. Zij zijn in India getrouwd naar Hindu Law.

Het hof acht de Nederlandse rechter bevoegd op grond van artikel 3 lid 1 sub a, eerste liggende streepje, van Brussel II-bis, nu de echtgenoten hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben. Op de echtscheiding is het Nederlandse recht van toepassing op grond van artikel 10:56 lid 1 BW. Van een werkelijke maatschappelijke band met India is geen sprake, zodat de uitzondering van artikel 10:56 BW tweede lid niet van toepassing is.

Het beroep van de man op de exceptie van litispendentie ex artikel 12 Rv in verband met een tussen partijen in India lopende andere procedure (een zogenaamde “Dowry-procedure”) wordt afgewezen, nu niet is gebleken dat een van partijen in India een echtscheidingsverzoek heeft ingediend.

Uitspraak



GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht

Uitspraak: 24 maart 2022

Zaaknummer: 200.285.437/01

Zaaknummer eerste aanleg: C/01/356048 / FA RK 20-837

in de zaak in hoger beroep van:

[de man] ,

wonende te [woonplaats] ,

verzoeker in hoger beroep,

hierna te noemen: de man,

advocaat: mr. P.J. van den Hoogen,

tegen

[de vrouw] ,

wonende te [woonplaats] ,

verweerster in hoger beroep,

hierna te noemen: de vrouw,

advocaat: thans mr. T.A. Bouman, voorheen mr. C.M. Achekar.

1 Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de (tussen)beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, van 6 augustus 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2 Het geding in hoger beroep

2.1.

Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 2 november 2020, heeft de man het hof verzocht om:

I voormelde beschikking te vernietigen en te bepalen dat de rechtbank Oost-Brabant onbevoegd is om van het verzoek tot echtscheiding kennis te nemen en indien men de mening toegedaan is dat men wel bevoegd is om van het verzoek tot echtscheiding kennis te nemen te bepalen dat op grond van artikel 12 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) de procedure in Nederland aangehouden moet worden totdat de buitenlandse (Indiase) rechter een beslissing heeft genomen, dan wel meer subsidiair te bepalen dat indien de Nederlandse rechter bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen, Indiaas recht van toepassing is.

II veroordeling van de vrouw in de kosten van de procedure.

2.2.

Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 17 december 2020, heeft de vrouw het hof verzocht de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep dan wel de grieven van de man geheel af te wijzen en de man te veroordelen in de proceskosten van de onderhavige procedure.

2.3.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 december 2021.

Bij die gelegenheid zijn gehoord:

de man, bijgestaan door mr. Van den Hoogen en K. Lemmen, tolk in de Engelse taal (tolkennummer 2481);

de vrouw, bijgestaan door mr. Bouman en L. Totosashvili, tolk in de Engelse taal (tolkennummer 485).

2.4.

Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:

het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 14 juli 2020;

het V6-formulier van de advocaat van de man d.d. 1 december 2020;

het V6-formulier van de advocaat van de man d.d. 9 december 2021;

het V6-formulier van de advocaat van de vrouw d.d. 15 december 2021;

de brief van de advocaat van de man d.d. 17 december 2021;

de tijdens de mondelinge behandeling door de advocaat van de vrouw overgelegde stukken, te weten: de pleitaantekeningen.

3 De beoordeling

3.1.

Partijen zijn met elkaar gehuwd waarbij sprake was van een zogenoemd Hindu Marriage op 23 november 2017 te India. Uit de huwelijksakte volgt dat dit huwelijk op 4 december 2017 is geregistreerd. De ceremonies rondom dit Hindu Marriage zijn afgerond op 20 mei 2018.

3.2.

Partijen hebben de Indiase nationaliteit.

3.3.

De man woont sinds december 2016 in Nederland. Medio mei 2018 is de vrouw in Nederland komen wonen.

3.4.

In de zomer van 2019 heeft de vrouw de echtelijke woning verlaten. Haar verzoek tot (onder meer) echtscheiding dateert van 28 februari 2020.

3.5.

Bij de bestreden beschikking, heeft de rechtbank zich bevoegd verklaard om van het verzoek tot echtscheiding kennis te nemen en bepaald dat Nederlands recht van toepassing is op het verzoek tot echtscheiding. De rechtbank heeft iedere verdere behandeling en beslissing pro forma aangehouden in afwachting van een te plannen mondelinge behandeling.

3.6.

De man kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.

3.6.1.

De man voert - kort samengevat - aan dat de Nederlandse rechter ter zake van de echtscheiding geen rechtsmacht heeft omdat partijen zijn getrouwd naar Hindu Law. Volgens de man hebben de Nederlandse autoriteiten dit ook hebben geaccepteerd nu in de akte van levering betreffende de aankoop van de echtelijke woning de notaris heeft bepaald dat deze in eigendom toebehoort aan de man en dit is overgenomen door het Kadaster.

Daarnaast is er door de vrouw op 31 december 2019 een procedure gestart in India onder de Dowry Prohibition Act 1961. Deze procedure leidt volgens de man altijd tot een daarop volgende echtscheidingsprocedure in India. Nu de vrouw deze procedure heeft opgestart in India heeft zij een “vormkeuze” gemaakt voor de toepassing van het Indiase recht en de bevoegdheid van de Indiase rechter, aldus de man.

De man stelt verder dat Indiërs ambtshalve verplicht zijn, ook als ze in het buitenland wonen, om in India de echtscheidingsprocedure te voeren. Dit omdat de Indiase wetgeving geen duurzame ontwrichtingsgrondslag kent. Een buitenlandse echtscheiding zal nooit in India erkend worden.

Meer subsidiair doet de man een beroep op artikel 12 Rv . De man stelt voldoende te hebben aangetoond wat het recht en het belang is van de Indiase procedure en de Indiase rechtsmacht.

De man verzoekt het hof dan ook te bepalen dat de rechtbank de Nederlandse procedure aanhoudt totdat de Indiase rechter een beslissing heeft gegeven. Met name omdat de vrouw als eerste in India naar de rechter is gegaan en de man daar verweer voert.

Ingeval het hof van oordeel is dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft dient er volgens de man Indiaas recht toegepast te worden. De man heeft, in tegenstelling tot hetgeen de rechtbank heeft overwogen, duidelijk een rechtskeuze voor Indiaas recht gemaakt.

De man kan zich dan ook niet vinden in de formulering van de rechtbank onder rechtsoverweging 2.2.10. waarin is opgenomen dat uit zijn bewoordingen in zijn verweerschrift niet is af te leiden dat hij een rechtskeuze heeft gemaakt.

3.7.

De vrouw voert - kort samengevat - het volgende aan.

In de eerste plaats voert de vrouw aan dat de man niet-ontvankelijk dient te worden verklaard vanwege het ontbreken van een formulering van duidelijke grieven. Daarnaast betwist zij de stelling van de man dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht zou hebben nu partijen onder Hindu Law zijn gehuwd. De vrouw wijst erop dat het feit dat de man in de akte van levering van de echtelijke woning als eigenaar van de woning staat vermeld een gevolg is geweest van het feit dat het huwelijk van partijen op het moment van de koop van de woning nog niet in Nederland ingeschreven stond. Er is door de Nederlandse autoriteiten niet geaccepteerd dat Hindu Law van toepassing is op partijen, aldus de vrouw.

Ook weerspreekt zij gemotiveerd de stellingen van de man dat de Indiase rechter bevoegd zou zijn om van het verzoek kennis te nemen nu zij op 31 december 20219 een procedure in India zou zijn gestart op grond van de Dowry Prohibition Act 1961.

De vrouw heeft reeds in eerste aanleg gesteld dat nu partijen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben, de Nederlandse rechter op grond van artikel 3 en 4 Rv bevoegd is om kennis te nemen van het echtscheidingsverzoek.

De vrouw benadrukt dat de procedure in India enkel een strafrechtelijke procedure betreft. Zij heeft aangifte gedaan van dan wel een klacht ingediend aangaande huiselijk geweld en geestelijke wreedheid (mental cruelty) gepleegd door de man jegens haar en van misbruik van de bruidsschat door de man en zijn ouders. Het is onjuist dat een dergelijke klacht (ingediend onder de Dowry Prohibition Act 1961) zonder meer leidt tot een echtscheidingsprocedure. Het staat partijen vrij om na de uitkomst van een dergelijke procedure het huwelijk voort te zetten, dan wel een echtscheidingsverzoek in te dienen.

De vrouw blijft bij haar standpunt dat de rechter in India geen kennis heeft genomen van een echtscheidingsverzoek. De vrouw heeft met het voeren van een klachtprocedure enkel een strafrechtelijke procedure gestart, waarmee zij op geen enkele wijze de keuze heeft willen maken voor de bevoegdheid van de Indiase rechter dan het Indiaas recht ten aanzien van de echtscheidingsprocedure.

Ten aanzien van het verzoek van de man om de bodemprocedure aan te houden in afwachting van de gerechtelijke procedure in India voert de vrouw aan dat de man niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat hij dit verzoek voor het eerst in hoger beroep doet.

Ingeval het hof daar anders over oordeelt voert de vrouw aan dat de procedure in India een strafrechtelijk karakter heeft en de uitkomst daarvan een punitief karakter kent. Dit betekent dat de uitvoering van een eventueel vonnis in India ligt, zodat aan de vereisten van artikel 12 Rv niet wordt voldaan. Ook op deze grond meent de vrouw dat de man niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.

De vrouw voert tot slot aan dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het Nederlandse recht van toepassing is op het echtscheidingsverzoek van de vrouw. De vrouw heeft geen uitdrukkelijke keuze gemaakt voor het Indiase recht. Dit maakt dat van een gezamenlijke keuze voor toepassing van het Indiaas recht geen sprake is.

3.8.

Het hof overweegt het volgende.

3.8.1.

Het hof stelt voorop dat dit hoger beroep slechts ziet op de bevoegdheid van de Nederlandse rechter voor wat betreft het verzoek tot echtscheiding en het toepasselijke recht terzake.

Rechtsmacht

3.8.2.

Het internationale karakter van de zaak vraagt een beoordeling van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Het hof is, na dit ambtshalve te hebben onderzocht, evenals de rechtbank van oordeel dat de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht heeft.

Ten tijde van de indiening van het (inleidend) verzoekschrift tot echtscheiding hadden partijen hun gewone verblijfplaats in Nederland, zodat de Nederlandse rechter ten aanzien van het verzoek tot echtscheiding rechtsmacht toekomt op grond van artikel 3 lid 1 sub a, eerste liggende streepje, van de Verordening (EG) nr. 2201/2003 van 27 november 2003, PbEG 2003, L 338 (Brussel II-bis).

3.8.3.

Het hof gaat voorbij aan de stelling van de man dat de Nederlandse autoriteiten hebben geaccepteerd dat partijen een zogenoemd Hindu Marriage zijn aangegaan en naar Hindu Law zijn gehuwd (zoals de man stelt). Dit volgt naar het oordeel van het hof niet uit de akte van levering van 1 juni 2018, waarmee de woning aan [adres] te [woonplaats] aan de man is geleverd. In de aanvang van deze akte is slechts opgenomen dat hij als ongehuwd en niet geregistreerd als partner in de zin van het geregistreerd partnerschap wordt aangemerkt. Niet blijkt dat hiermee expliciet een onderzoek is gedaan dan wel een standpunt is ingenomen over het al dan niet accepteren van de manier waarop de man en de vrouw zijn gehuwd. De gegevens van de vrouw zijn überhaupt niet opgenomen in de akte. Dat het Kadaster deze gegevens rechtstreeks heeft overgenomen volgt uit de daaromtrent geldende regelgeving; het Kadaster heeft terzake geen zelfstandige onderzoeksplicht.

3.8.4.

Ook volgt het hof de man niet in zijn stelling dat de vrouw een rechtskeuze heeft gemaakt voor het Indiase recht wat betreft haar verzoek tot echtscheiding omdat zij eerder een gerechtelijke procedure in India is gestart medio 31 december 2019.

De in India door de vrouw gestarte procedure betreft een strafrechtelijke zaak, gebaseerd op sectie 498-A van de Indian Penal Code en sectie 3 & 4 van de Dowry Prohibition Act, 1961, tegen de man maar ook tegen zijn ouders. Het hof begrijpt dat zij in de Dowry-procedure de man (en zijn ouders) kort gezegd van (fysieke en psychische) mishandeling beschuldigt. Inmiddels is die zaak wat betreft de ouders van de man geseponeerd. De Dowry-procedure tegen de man loopt nog. Een verwijzing naar mediation (in het Mediation Centre in Bengaluru, India) gedurende de periode van één jaar is niet geslaagd. Het hof gaat voorbij aan de stelling van de man dat de vrouw door de Dowry-procedure op te starten in India een “vormkeuze” (het hof begrijpt: een forumkeuze) heeft gemaakt voor de Indiase bevoegdheid ter zake van de echtscheiding en de toepassing van het Indiase recht. Tegenover de gemotiveerde betwisting van de vrouw heeft de man niet onderbouwd of aannemelijk gemaakt dat een eventuele veroordeling van de man in de Dowry-procedure automatisch, dat wil zeggen zonder dat er een verzoek tot echtscheiding wordt ingediend door een van partijen, zal leiden tot een echtscheiding dan wel een “voorportaal” is van een echtscheidingsprocedure in India. Ook uit de door de man overgelegde documenten valt dat niet af te leiden. Ter zitting is voorts gebleken dat noch de vrouw noch de man in India een echtscheidingsprocedure of enig andere civiele procedure is gestart.

3.8.5.

De man stelt dat Indiërs verplicht zijn om, indien zij in het buitenland wonen, de echtscheiding in India aanhangig te maken. Dit omdat de Indiase wetgeving geen duurzame ontwrichtingsgrondslag kent. Een Nederlandse echtscheiding wordt in India dan ook niet erkend. Dit standpunt is door de vrouw betwist. Het hof is van oordeel, nog afgezien van het feit dat de man deze stelling in het geheel niet onderbouwt, dat het niet relevant is voor de rechtsmacht van de Nederlandse rechter of de Indiase wetgeving al of niet als grondslag voor echtscheiding duurzame ontwrichting kent. Dit laatste is alleen relevant wanneer Indiaas recht moet worden toegepast op de echtscheiding. Hieronder in r.o. 3.7.10 zal blijken dat dat niet het geval is. Dat een Nederlandse echtscheiding in India niet erkend zal worden, wat daar overigens ook van zij, kan aan het voorgaande niet afdoen.

Dit maakt dat het hof ook voorbij gaat aan deze stelling.

Litispendentie

3.8.6.

Zoals hiervoor is overwogen heeft de man het hof erop gewezen dat in India door de vrouw reeds een procedure aanhangig is tussen dezelfde partijen. De man heeft een beroep gedaan op de exceptie van litispendentie ex artikel 12 Rv en is van mening dat als het hof zich toch bevoegd acht, de zaak zou moeten aanhouden tot dat de buitenlandse (Indiase) rechter een beslissing heeft genomen.

De vrouw heeft dit verzoek gemotiveerd betwist en het hof verzocht om de man in dit verzoek niet-ontvankelijk te verklaren.

3.8.7.

In artikel 12 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is bepaald dat, indien een zaak voor een rechter van een vreemde staat aanhangig is gemaakt en daarin een beslissing kan worden gegeven die voor erkenning en, in voorkomend geval, voor tenuitvoerlegging in Nederland vatbaar is, de Nederlandse rechter bij wie nadien een zaak tussen dezelfde partijen over hetzelfde onderwerp is aangebracht, de behandeling kan aanhouden totdat daarin door eerstbedoelde rechter is beslist. Indien die beslissing voor erkenning en, in voorkomend, geval, voor tenuitvoerlegging in Nederland vatbaar blijkt te zijn, verklaart de Nederlandse rechter zich onbevoegd.

Gesteld noch gebleken is dat er in India een echtscheidingsprocedure is gestart laat staan een uitspraak met betrekking tot een verzoek tot echtscheiding is gewezen, zodat er geen aanleiding bestaat voor de Nederlandse rechter om zich onbevoegd te verklaren dan wel om de zaak aan te houden. Het verzoek van de man zal dan ook worden afgewezen.

Toepasselijk recht

3.8.8.

De man wenst, indien het hof wel rechtsmacht aanneemt, dat het echtscheidingsverzoek van de vrouw alsnog naar Indiaas recht wordt beoordeeld. Ingevolge het eerste lid van artikel 10:56 BW wordt de vraag of ontbinding van het huwelijk of scheiding van tafel en bed kan worden uitgesproken en op welke gronden, bepaald door het Nederlandse recht. In afwijking hiervan bepaalt het tweede lid van dit artikel dat het recht van de staat van een gemeenschappelijke vreemde nationaliteit van de echtgenoten wordt toegepast indien in het geding:

a. door de echtgenoten gezamenlijk een keuze voor dit recht is gedaan of een dergelijke keuze van een der echtgenoten onweersproken is gebleven; of

b. door één van de echtgenoten een keuze voor dit recht is gedaan en beide echtgenoten een werkelijke maatschappelijke band met het land van die gemeenschappelijke nationaliteit hebben.

3.8.9.

Het hof overweegt als volgt. Niet is voldaan aan het wettelijk vereisten onder a. nu er geen gezamenlijke rechtskeuze is gedaan en de vrouw zich verzet tegen toepassing van Indiaas recht. Evenmin is voldaan aan de wettelijke vereisten onder b., met name niet aan de eis dat beide echtgenoten een werkelijke maatschappelijke band met (in dit geval) India. hebben. De man woont en werkt al sinds 2016 in Nederland en is in het bezit van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd. Tevens heeft hij in Nederland een woning gekocht.

De vrouw heeft zich bij hem gevoegd in mei 2018 en woont sindsdien ook in Nederland en heeft hier haar masteropleiding gevolgd. Beide partijen hebben in Nederland goede banen en hebben verklaard in Nederland te willen blijven wonen en werken. Voorts wenst ook de vrouw, om zodra dit mogelijk is, een permanente verblijfsvergunning aan te vragen, tevens wenst zij in de toekomst de Nederlandse nationaliteit te verkrijgen. Het is het hof ook anderszins niet gebleken dat de man (thans nog) een werkelijke maatschappelijke band heeft met India. Nu aldus door beide partijen niet aan dit vereiste wordt voldaan, komt Indiaas recht niet voor toepassing in aanmerking. De enkele (niet nader onderbouwde) stelling van de man dat partijen naar Hindu Law zijn gehuwd, dat de echtscheidingsgrond “duurzame ontwrichting” in de Indiase wetgeving niet worden erkend en daarom dit recht van toepassing moet zijn op de echtscheiding, maakt dit niet anders.

Op grond van artikel 10:56 BW is Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding van toepassing.

Conclusie

3.9.

De conclusie van het voorgaande is dat de Nederlands rechter bevoegd is om van het verzoek tot echtscheiding kennis te nemen en dat op dat verzoek Nederlands recht van toepassing is. Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dat wil zeggen voor wat betreft de beslissing van de rechtbank ten aanzien van de internationale rechtsmacht en het toepasselijke recht met betrekking tot het verzoek van de vrouw tot echtscheiding.

3.10.

Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.

4 De beslissing

Het hof:

bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, van 6 augustus 2020, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dat wil zeggen voor wat betreft de beslissing van de rechtbank ten aanzien van de internationale rechtsmacht en het toepasselijke recht met betrekking tot het verzoek van de vrouw tot echtscheiding.

compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;

wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, M.J. van Laarhoven, E.M.C. Dumoulin en is in het openbaar uitgesproken door mr. M.J. van Laarhoven op 24 maart 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature