Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

bekrachtiging nihilstelling kinderalimentatie gedurende een MSNP-traject. Jurisprudentie HR WSNP-traject analoog toegepast op MSNP-traject.

Uitspraak



GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht

zaaknummer : 200.308.253/01

zaaknummer rechtbank : C/01/370580 / FA RK 21-2055

beschikking van de meervoudige kamer van 22 december 2022

in de zaak in hoger beroep van:

[de vrouw] ,

wonende te [woonplaats] , gemeente Geldrop-Mierlo,

verzoekster in hoger beroep,

hierna te noemen: de vrouw,

advocaat mr. J.W. de Rijk te Helmond,

tegen

[de man] ,

wonende te [woonplaats] ,

verweerder in hoger beroep,

hierna te noemen: de man,

advocaat mr. H.H.C. van de Kerkhof te Helmond.

1 Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 28 december 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2 Het geding in hoger beroep

2.1.

De vrouw is op 23 maart 2022 in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking van 28 december 2021.

2.2.

De man heeft op 17 mei 2022 een verweerschrift ingediend.

2.3.

Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:

- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 14 december 2021;

- de brief van de zijde van de vrouw van 4 april 2022 met bijlagen.

2.4.

De mondelinge behandeling heeft op 11 oktober 2022 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

2.4.1.

De hierna te noemen minderjarige [minderjarige] heeft bij brief, ingekomen ter griffie op 29 juni 2022, zijn mening met betrekking tot het verzoek kenbaar gemaakt. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van de brief zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.

2.5.

Na de mondelinge behandeling in hoger beroep zijn op verzoek van het hof nog ingekomen:

- een journaalbericht van de zijde van de man van 25 oktober 2022 met bijlagen;

- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 8 november 2022 met bijlagen.

3 De feiten

3.1.

Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.

3.2.

Partijen zijn, voor zover in deze zaak van belang, de ouders van:

- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige] ).

3.3.

Bij beschikking van 22 juli 2011 heeft de rechtbank Oost-Brabant tussen partijen de echtscheiding uitsproken, welke beschikking op 10 oktober 2011 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

3.4.

Bij beschikking van 10 mei 2017 heeft de rechtbank Oost-Brabant de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] (hierna ook: kinderalimentatie ) met ingang van 1 december 2016 nader bepaald op een bedrag van € 160,- per maand.

3.5.

De door de man te betalen kinderalimentatie bedraagt ingevolge de wettelijke indexering met ingang van 1 januari 2021 € 174,88 per maand en met ingang van 1 januari 2022 € 178,20 per maand.

3.6.

Op 1 november 2020 is de man toegelaten tot een vrijwillig schuldhulpverleningstraject (hierna: MSNP-traject) van de gemeente [woonplaats] .

4 De omvang van het geschil

4.1.

Bij de bestreden -uitvoerbaar bij voorraad verklaarde- beschikking heeft de rechtbank Oost-Brabant de hiervoor genoemde beschikking van 10 mei 2017, voor wat betreft de daarbij nader vastgestelde kinderalimentatie, gewijzigd en de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie met ingang van 1 november 2020 nader vastgesteld op nihil.

4.2.

De grieven van de vrouw zien op de ingangsdatum van de wijziging van de kinderalimentatie (grief 3) en op de draagkracht van de man (grief 1 en 2).

4.3.

De vrouw verzoekt in hoger beroep, verkort weergegeven, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, (naar het hof begrijpt:) het inleidend verzoek van de man tot wijziging van de door hem aan de vrouw te betalen kinderalimentatie alsnog af te wijzen. Kosten rechtens.

4.4.

De man verzoekt in hoger beroep, bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, en onder compensatie van de proceskosten, het hoger beroep van de vrouw tegen de bestreden beschikking af te wijzen en voor zover nodig de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5 De motivering van de beslissing

Wijziging van omstandigheden

5.1.

In hoger beroep is niet in geschil dat sprake is van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden als bedoeld in artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW), zodat dit vaststaat.

De ingangsdatum van de wijziging

5.2.

De door de rechtbank vastgestelde ingangsdatum van de wijziging van de kinderalimentatie, zijnde 1 november 2020, is in hoger beroep in geschil.

5.3.

De vrouw voert in grief 3 hierover, samengevat, het volgende aan.

De rechtbank heeft ten onrechte de ingangsdatum van de wijziging van de kinderalimentatie bepaald op 1 november 2020, zijnde het moment dat de man is toegelaten tot het MSNP-traject. De ingangsdatum van de wijziging dient verder in de toekomst te worden bepaald, bijvoorbeeld op de datum van de beschikking van het hof. De man heeft thans nog steeds de draagkracht om kinderalimentatie voor [minderjarige] te betalen.

5.4.

De man heeft hiertegen, samengevat, het navolgende verweer gevoerd.

De rechtbank heeft de ingangsdatum van de wijziging van de kinderalimentatie terecht op 1 november 2020 bepaald. De vrouw miskent de jurisprudentie over de data die de rechtbank kan en mag hanteren als ingangsdatum voor een te wijzigen onderhoudsverplichting. De rechtbank heeft met haar beslissing voldaan aan de rechtens mogelijk te hanteren data.

5.5.

Het hof overweegt dat artikel 1:402 BW de rechter grote vrijheid laat bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. Drie data liggen als ingangsdatum het meest voor de hand: de datum waarop de omstandigheden zijn ingetreden die voor de onderhoudsverplichting bepalend zijn, de datum van het inleidend processtuk en de datum waarop de rechter beslist.

5.6.

Het hof is evenals de rechtbank van oordeel dat de ingangsdatum van de wijziging van de onderhoudsbijdrage vastgesteld dient te worden op 1 november 2020. Vast staat dat de man met ingang van die datum is toegelaten tot een MSNP-traject van de gemeente [woonplaats] . Dit is de datum waarop de omstandigheden zijn ingetreden die voor de onderhoudsverplichting van de man bepalend zijn. Vanaf die datum wordt het salaris van de man uitbetaald aan de gemeente [woonplaats] (en tot juni 2022 ook gedeeltelijk aan het LBIO). Het hof ziet in hetgeen de vrouw in hoger beroep heeft aangevoerd geen aanleiding om de ingangsdatum van de wijziging van de door de man te betalen onderhoudsbijdrage op een latere datum te bepalen. Dat de man ook na 1 november 2020 nog (achterstallige) kinderalimentatie aan de vrouw (via het LBIO) heeft voldaan, maakt dat niet anders. Grief 3 faalt.

Behoefte [minderjarige]

5.7.

Tussen partijen staat vast dat [minderjarige] in ieder geval behoefte heeft aan de eerder door de rechtbank Oost-Brabant bij beschikking van 10 mei 2017 vastgestelde kinderalimentatie van € 160,- per maand (nog te vermeerderen met de wettelijke indexering, zoals onder rechtsoverweging 3.5. van deze beschikking vermeld).

Draagkracht

5.8.

De draagkracht van de man is in hoger beroep in geschil.

5.9.

De vrouw voert hieromtrent -samengevat- het volgende aan.

De man is in staat om de eerder vastgestelde kinderalimentatie voor [minderjarige] te blijven voldoen. Hij tracht door middel van het MSNP-traject aan zijn verplichting tot betaling van kinder-alimentatie te ontkomen.

De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat de man met het overleggen van het schuldenoverzicht en de overeenkomst van schuldbemiddeling voldoende heeft aangetoond dat hij een zodanige hoge schuldenlast heeft dat de gemeente [woonplaats] een MSNP-traject noodzakelijk acht en dat daarmee het bestaan en de problematische omvang van de schulden voldoende vast staan. De rechtbank heeft daarmee het verweer van de vrouw -met betrekking tot de verwijtbaarheid aan de zijde van de man ter zake het ontstaan van de schulden- ten onrechte verworpen. De man heeft geen onderliggende stukken van de schulden in het geding gebracht en iedere toelichting op de schulden ontbreekt. De vrouw betwist dat de schuld aan Interbank verband houdt met een restant hypotheekschuld na de verkoop van de voormalige echtelijke woning en verder is het voor haar onduidelijk waar de belastingschuld van de man betrekking op heeft. Bovendien is de schuld van de man aan Interbank na de onderhoudsverplichting van de man ontstaan. Op grond van de uitspraak van de Hoge Raad van 14 maart 2014 (ECLI:NL:HR:2014:627) dient in dat geval te worden beoordeeld of de schuld onnodig is aangegaan en/of de man de mogelijkheid heeft zich van die schuld te bevrijden en/of een regeling te treffen.

De rechtbank heeft verder ten onrechte overwogen dat de schuldenlast van de man zo zwaar zou zijn dat hij slechts door middel van een MSNP-traject de mogelijkheid heeft om uit de schuldensituatie te komen. De man zou, uitgaande van een totale schuldenlast van € 28.115,26, ook hebben kunnen volstaan met het aangaan van een persoonlijk krediet om daarmee zijn schulden af te lossen. Verder had de man tegen de belastingschuld bezwaar kunnen maken en/of om kwijtschelding kunnen verzoeken.

De rechtbank heeft verder ten onrechte het MSNP-traject van de man gelijk gesteld aan een WSNP-traject, met het gevolg dat de kinderalimentatie nader is vastgesteld op nihil. Voor een toelating tot het WSNP-traject geldt een wettelijk kader en een strengere toelatingstoets dan voor het MSNP-traject. Het MSNP-traject is enkel gebaseerd op het veel vrijblijvendere overeenkomstenrecht.

Tot slot dient bij de bepaling van de draagkracht van de man er rekening mee te worden gehouden dat hij feitelijk bij zijn vriendin inwoont en in zijn woning Polen wonen. Dit brengt met zich dat de man geen dan wel minder woonlasten heeft.

5.10.

De man heeft hiertegen het navolgende verweer gevoerd.

De rechtbank heeft terecht de door hem te betalen kinderalimentatie op nihil gesteld. Om tot een MSNP-traject te worden toegelaten dient men te voldoen aan een aantal vergaande voorwaarden, die ook uitgebreid zijn beschreven in de ingebrachte stukken. Het is alleen mogelijk om een dergelijk traject in te gaan als er op basis van objectieve maatstaven is vastgesteld dat er geen andere weg meer open staat om tot een oplossing te komen voor de problematische schuldenpositie. Het MSNP-traject is met dezelfde waarborgen omkleed als het WSNP-traject. De draagkracht van de man dient daarom tijdens het MSNP-traject ook op nihil te worden gesteld. Het salaris van de man wordt uitbetaald aan de gemeente [woonplaats] . De man ontvangt € 90,- leefgeld per week (inclusief reiskosten). De gemeente [woonplaats] voldoet van het salaris de vaste lasten van de man en het restant wordt opzij gezet voor de schuldeisers. Behoudens de schuld ter zake de achterstallige kinderalimentatie heeft de man op de overige schulden nog niet kunnen aflossen. De man heeft geen verzoek ingediend om het Vrij Te Laten Bedrag (hierna: VTLB) vanwege zijn onderhoudsverplichting jegens [minderjarige] te verhogen, omdat daar geen ruimte voor is; dit volgt ook uit de door hem overgelegde VTLB-berekeningen.

De man betwist dat hij voor een andere oplossing dan het MSNP-traject had kunnen kiezen. Aan deze op geen enkele wijze onderbouwde stelling van de vrouw dient voorbij te worden gegaan; de vrouw heeft daarmee niet voldaan aan de op haar rustende stel- en bewijsplicht. De man betwist verder dat wanneer hij een persoonlijk krediet had afgesloten, hij wel de kinderalimentatie ten behoeve van [minderjarige] had kunnen blijven voldoen. Ook deze stelling heeft de vrouw op geen enkele wijze onderbouwd. Bovendien gaat de vrouw er ten onrechte aan voorbij dat volgens vaste rechtspraak bij de vaststelling van de draagkracht van een onderhoudsplichtige met de aflossing op schulden rekening dient te worden gehouden.

Tot slot is het niet aan de vrouw om te bepalen of de man al dan niet terecht tot een MSNP-traject is toegelaten als dit traject op grond van de daarvoor te hanteren voorwaarden op de man van toepassing is verklaard.

5.11.

Het hof oordeelt hieromtrent als volgt.

5.11.1.

Het hof stelt voorop dat uit de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (vgl. HR 21 september 2012 ECLI:NL:HR:2012:BW9247 en HR 14 november 2008, LJN BD7589, NJ 2009/52) volgt dat wanneer een WSNP-traject van toepassing is op een onderhoudsplichtige, hij niet over de draagkracht beschikt om een onderhoudsbijdrage te betalen, behoudens bijzondere omstandigheden. Als bijzondere omstandigheid kan worden aangemerkt dat in het VTLB rekening is gehouden met de desbetreffende onderhoudsbijdrage.

5.11.2.

In deze zaak is geen sprake is van een WSNP-traject, maar van een MSNP-traject. Wat ook zij van de vraag of de man andere alternatieven had dan het MSNP-traject om zijn schulden af te lossen, is het een gegeven dat de man is toegelaten tot het MSNP-traject van de gemeente [woonplaats] en dient het hof bij de beoordeling van de draagkracht van de man met die omstandigheid rekening te houden. Ook de vraag of de schulden van de man al dan niet verwijtbaar zijn ontstaan en of de man zich van deze schulden had kunnen bevrijden is in dit kader niet (langer) relevant, nu de man kennelijk aan de voorwaarden om toegelaten te worden tot het MSNP-traject heeft voldaan.

5.11.3.

Op grond van de overgelegde stukken en het besprokene tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep, is het hof gebleken dat de inhoudelijke verschillen tussen een WSNP-traject en het MSNP-traject van de man zeer gering zijn. Uit de door de man overgelegde salarisspecificaties volgt dat het salaris van de man wordt uitbetaald aan de gemeente [woonplaats] en de man derhalve niet de beschikking heeft over zijn eigen salaris. Ook blijkt hieruit dat tot juni 2022 een gedeelte van het salaris van de man werd uitbetaald aan het LBIO, ter zake de door de man verschuldigde achterstallige kinderalimentatie.

Daarbij komt dat uit de door de man ondertekende overeenkomst schuldbemiddeling met de gemeente [woonplaats] volgt dat de duur van het MSNP-traject, evenals bij een WSNP-traject, in beginsel 36 maanden bedraagt. Tot slot blijkt uit de door de man overgelegde VTLB-berekeningen dat hierin geen rekening is gehouden met de alimentatieverplichting van de man jegens [minderjarige] en dat alle inkomsten boven het VTLB worden gereserveerd voor de schuldeisers. Het hof ziet geen aanleiding om uit te gaan van een andere woonlast dan de woonlast in deze berekeningen. Het hof is daarom evenals de rechtbank van oordeel dat in deze zaak de jurisprudentie van de Hoge Raad inzake een WSNP-traject naar analogie moet worden toegepast.

5.11.4.

Het hof concludeert op grond van het voorgaande, dat de man binnen het MSNP-traject geen ruimte heeft om de door hem verschuldigde kinderalimentatie voor [minderjarige] te blijven voldoen. Van de door de Hoge Raad genoemde bijzondere omstandigheden, is in deze zaak geen sprake. Dat betekent dat de man in de periode van de ingangsdatum van de wijziging van de kinderalimentatie, zijnde 1 november 2020, tot het einde van het MSNP-traject geen draagkracht heeft voor de betaling van kinderalimentatie. Hetgeen de vrouw verder nog in hoger beroep heeft aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden. Grief 1 en 2 falen.

Het hof merkt nog uitdrukkelijk op dat na de beëindiging van het MSNP-traject van de man de op hem rustende verplichting tot betaling van kinderalimentatie voor [minderjarige] herleeft.

Terugbetaling

5.12.

Het hof stelt vast dat een terugbetalingsverplichting in deze zaak niet aan de orde is.

6 De slotsom

6.1.

Omdat alle grieven van de vrouw falen dient de bestreden beschikking in beginsel te worden bekrachtigd. Nu de rechtbank in de bestreden beschikking wel in rechtsoverweging 4.9. heeft overwogen dat de alimentatieverplichting van de man voor de duur van het MSNP-traject op nihil wordt gesteld maar dit abusievelijk niet in het dictum van de bestreden beschikking heeft opgenomen, zal het hof het dictum van de bestreden beschikking voor de duidelijkheid toch vernietigen en op dit punt aanvullen.

6.2.

Het hof zal de proceskosten in hoger beroep -gelet op de aard van de procedure- compenseren.

7 De beslissing

Het hof:

vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 28 december 2021, en bepaalt dat de door de man aan de vrouw ten behoeve van [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] , te betalen kinderalimentatie met ingang van 1 november 2020 voor de duur van het MSNP-traject van de man op nihil wordt gesteld;

compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;

wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, J.C.E. Ackermans-Wijn en N.E.J.M. Stoof en is op 22 december 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature