U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

De inspecteur heeft aan belanghebbende, belastingadviseur, een informatiebeschikking gegeven, omdat hij weigert zijn privé-agenda ter inzage te geven. Het hof is van oordeel dat de inspecteur zich in dit geval in redelijkheid op het standpunt mocht stellen dat de privé agenda van belang zou kunnen zijn voor de belastingheffing, dat belanghebbende een bron van inkomen heeft en dat het recht op privacy niet is geschonden. Verder is het hof van oordeel dat de inspecteur de hoorplicht niet heeft geschonden en dat de rechtbank geen beginselen van behoorlijk procesrecht heeft geschonden door het onderzoek ter zitting in afwezigheid van belanghebbende te laten plaatsvinden.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummer: 20/00436

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonend in [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 25 juni 2020, nummer BRE 19/1661 in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft op de voet van artikel 52a Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) een informatiebeschikking gegeven met betrekking tot de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2012 tot en met 2015 en de omzetbelasting over de tijdvakken gelegen in de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2015.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en belanghebbende in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken na verzending van haar uitspraak aan het informatieverzoek te voldoen.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Belanghebbende heeft bij brief van 28 april 2021 een verzoek gedaan om wraking, als bedoeld in artikel 8:16 Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), van M.J.C. Pieterse, L.B.M. Klein Tank en W.A. Sijberden, die zijn belast met de behandeling van het hoger beroep. In verband hiermee heeft het onderzoek ter zitting van 29 april 2021 geen doorgang gehad. Het hof heeft het wrakingsverzoek in handen gesteld van de wrakingskamer.

1.6.

De wrakingskamer heeft bij beslissing van 17 mei 2021 het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek.

1.7.

Belanghebbende heeft bij brief van 22 september 2021 opnieuw een verzoek gedaan om wraking, als bedoeld in artikel 8:16 Awb, van M.J.C. Pieterse, L.B.M. Klein Tank en W.A. Sijberden. In verband hiermee heeft het onderzoek ter zitting van 23 september 2021 geen doorgang gehad. Het hof heeft het wrakingsverzoek in handen gesteld van de wrakingskamer.

1.8.

De wrakingskamer heeft bij beslissing van 22 oktober 2021 het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk verklaard voor zover dit berust op verwijzing naar de gepubliceerde nevenfuncties van L.B.M. Klein Tank, het wrakingsverzoek voor het overige buiten behandeling gesteld, bepaald dat een volgend wrakingsverzoek van belanghebbende in de onderhavige zaak niet in behandeling wordt genomen en bepaald dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin dit zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

1.9.

De zitting heeft plaatsgevonden op 16 december 2021 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

1.10.

Belanghebbende is niet verschenen. De griffier heeft verklaard dat zij belanghebbende bij op 12 november 2021, met nummer [nummer] , aangetekend naar het door belanghebbende zelf opgegeven adres verzonden uitnodiging, waarvan een afschrift tot de stukken behoort, heeft kennis gegeven van datum, plaats en tijdstip van de zitting.

Tot de stukken van het geding behoort een kopie van het op de onderhavige uitnodiging betrekking hebbende gedeelte van de lijst van aangetekende verzendbewijzen en een schermprint van de op dat verzendbewijs betrekking hebbende statusinformatie.

Hieruit volgt dat de uitnodiging op 16 november 2021 is afgehaald bij een PostNL-punt. Dat belanghebbende de uitnodiging heeft ontvangen, volgt ook uit zijn brief van 16 november 2021 waarin hij heeft verzocht om uitstel van de zitting. Dat verzoek is afgewezen.

1.11.

Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.12.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende oefent in de vorm van een eenmanszaak een onderneming uit, namelijk een organisatie-, accountants- en (belasting)adviesbureau.

2.2.

Eind 2017 is de opdracht verstrekt tot het instellen van een boekenonderzoek. Op 15 februari 2018 heeft, in het kader van dat boekenonderzoek, een inleidend gesprek plaatsgevonden tussen de inspecteur en belanghebbende. Van het inleidend gesprek is een verslag gemaakt. In het verslag is onder meer het volgende vermeld:

“Aangiftes particulieren: per biljet € 100 (prijs 2018). In 2015 bedroeg dit € 95 per biljet. De aangiftes van partners worden als 1 biljet beschouwd.

De aangiftes particulieren worden bij de betreffende particulier ingevuld. Bij particulieren wordt met zijn/haar gegevens op de site van de Belastingdienst ingelogd en de aangifte ingediend. Er wordt geen gebruik gemaakt van de beconregeling. Bij particulieren wordt geen gebruik gemaakt van de aangiftesoftware van Elsevier.

Voor deze particuliere aangiften wordt geen reclame gemaakt.

(…)

Met betrekking tot de ontvangst particulieren heeft [belanghebbende] een registratie bijgehouden van het aantal aangiften per week. Geen registratie per naam.

(…)

Tijdens het inleidend gesprek heb ik scans gemaakt van de volgende documenten:

 Kladkasboek 2015 met registratie aangiften particulieren per week;

 (…)”.

Het verslag is op 15 februari 2018 per e-mail aan belanghebbende verzonden met het verzoek het verslag aan te passen mocht iets niet geheel juist of volledig zijn weergegeven. Belanghebbende heeft hierop niet gereageerd. Tot de gedingstukken behoren aantekeningen uit de verstrekte agenda over de periode 2 maart 2015 tot en met 19 april 2015.

2.3.

Op 28 februari 2018 heeft bij belanghebbende een boekenonderzoek plaatsgevonden.

2.4.

In zijn e-mail van 1 maart 2018 heeft de inspecteur belanghebbende verzocht om zijn privé-agenda over te leggen voor de jaren 2012 tot en met 2018. Het verzoek is als volgt toegelicht:

“Op 28 februari heb ik bij u een boekenonderzoek uitgevoerd.

Wij hebben toen onder andere gesproken over de omzet particulieren in verband met het invullen van de aangiften inkomstenbelasting.

U gaf aan dat u de afspraken met de particulieren in uw privé agenda heeft vermeld.

Omdat deze agenda gemengd gebruikt is, dient u deze in het kader van het boekenonderzoek ter inzage te geven.

U heeft mij de privé agenda 2015 niet ter inzage gegeven omdat u deze niet bewaard zou hebben.

Ik verzoek u nogmaals mij de agenda’s waarin de afspraken met de particuliere klanten zijn vermeld te verstrekken. Dit betreft de jaren 2012 tot en met de actuele agenda van het jaar 2018. Ik verzoek u mij deze agenda’s zo spoedig mogelijk , doch uiterlijk 9 maart 2018 ter inzage te geven.

Indien u geen gehoor geeft aan mijn verzoek ben ik genoodzaakt mij formeel op te stellen. Concreet betekent dat ik u een informatiebeschikking zal verstrekken. Ik hoop echter dat dit niet nodig is.”.

2.5.

Belanghebbende heeft aan het dit verzoek geen gevolg gegeven. In zijn e-mail van 13 maart 2018 heeft belanghebbende geschreven:

“Betreft uw mail d.d. 1 maart 2018

Inzake gemengde agenda

Zoals reeds meegedeeld betreft de omzet particulieren het invullen van belastingformulieren voor mensen in de vriendenkring.

Het zijn verzoeken waar ik geen nee op kan zeggen om de mensen niet voor het hoof te stoten/ uit socialiteit

Het is puur privé, vandaar in de privé agenda.

Zakelijk zit het me alleen maar in de weg en het is feitelijk als drs . mr. ook niet de bedoeling dat ik hier mijn tijd aan moet besteden.

De omzet uit particulieren boek ik in om de belasting erover te betalen.

Ze laten me ook meer komen om me weer eens te zien/voor het praatje/klankbord

Feitelijk is het betaald prive-visite.

(…)”.

In de tweede helft van maart 2018 hebben belanghebbende en de inspecteur gecorrespondeerd via e-mail.

2.6.

Met dagtekening 3 juli 2018 is ten aanzien van belanghebbende een informatiebeschikking gegeven. In de informatiebeschikking is onder meer het volgende vermeld:

“Op 28 februari 2018 hebben wij gesproken over de omzetverantwoording particulieren in verband met het invullen van de aangiften inkomstenbelasting.

U verklaarde dat u de afspraken met de particulieren in uw privé agenda heeft vermeld.

Omdat deze agenda gemengd gebruikt is, dient u deze in het kader van het boekenonderzoek ter inzage te geven. U heeft mij deze privé agenda's niet ter inzage gegeven omdat u deze niet bewaard zou hebben.

Op 1 maart 2018 heb ik u nogmaals verzocht om de agenda's waarin de afspraken met de particulieren klanten zijn vermeld te verstrekken. Dit betreft de jaren 2012 tot en met de actuele agenda van het jaar 2018.

Daarnaast zou ik graag willen weten of u van de contant ontvangen bedragen van particuliere klanten een registratie per dag onder vermelding van de naam van de betreffende klant heeft bijgehouden. Zo ja, dan zou ik graag deze registratie over de jaren 2012 tot en met 2018 ter inzage van u ontvangen.

(…)

Deze gevolgen gelden voor:

- aanslag/navorderingsaanslag inkomstenbelasting over de jaren 2012 tot en met 2015;

- aanslag/naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2013 tot en met 31 december 2015;”.

2.7.

De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de informatiebeschikking ongegrond verklaard.

2.8.

Belanghebbende heeft op 7 december 2018 een verzoek in het kader van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (hierna: AVG) en een verzoek op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: WOB) ingediend. Op 31 december 2018 is beslist op beide verzoeken.

2.9.

De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard en belanghebbende in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken na verzending van haar uitspraak aan het informatieverzoek te voldoen.

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

Heeft de inspecteur de hoorplicht geschonden?

Heeft het onderzoek ter zitting van de rechtbank ten onrechte in afwezigheid van belanghebbende plaatsgehad?

Is het bezwaar ten onrechte behandeld door een collega van dezelfde inspectie als degene die de informatiebeschikking heeft gegeven?

Is de informatiebeschikking ten onrechte aan belanghebbende gegeven?

Heeft de inspecteur ten onrechte niet voldaan aan verplichtingen ingevolge de WOB en de AVG?

3.2.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de informatiebeschikking en niet-ontvankelijk verklaring van de inspecteur. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4 Gronden

Vooraf

4.0.

Bij de onder 1.10 vermelde brief heeft belanghebbende verzocht om uitstel van de zitting van 16 december 2021. Belanghebbende heeft in die brief slechts meegedeeld verhinderd te zijn op 16 december 2021. Het hof heeft in dat wat belanghebbende heeft aangevoerd geen reden gevonden de zitting uit te stellen aangezien belanghebbende niet heeft gemotiveerd waarom hij verhinderd is.

Ten aanzien van het geschil

a. Hoorplicht

4.1.

Belanghebbende beklaagt zich erover dat de inspecteur hem niet heeft gehoord. Volgens belanghebbende is daardoor sprake van schending van de in de Awb en AWR neergelegde hoorplicht en van het recht op een rechtvaardige procesgang zoals neergelegd in het EVRM. De inspecteur stelt dat hij de hoorplicht niet heeft geschonden.

4.2.

De inspecteur heeft op eigen initiatief, namelijk met zijn brief van 1 november 2018, belanghebbende uitgenodigd voor een hoorgesprek. Daarna heeft een briefwisseling plaatsgehad over het (aan)houden van het hoorgesprek. De rechtbank heeft die briefwisseling als volgt weergegeven:

“2.10. Vast staat dat belanghebbende meerdere malen is uitgenodigd voor een hoorgesprek. Bij brief van 1 november 2018 heeft de inspecteur belanghebbende voor het eerst uitgenodigd voor een hoorgesprek op 10 december 2018. Hierop heeft belanghebbende gereageerd dat hij op die dag verhinderd is en dat hij een afspraak zal maken voor een nieuwe datum. De inspecteur heeft belanghebbende voor een tweede keer uitgenodigd bij brief met dagtekening 10 december 2018, waarbij de inspecteur drie datums voorstelt voor een hoorgesprek. Belanghebbende heeft hierop gereageerd bij brief van 6 januari 2019 dat hij meer tijd nodig heeft en de inspecteur vóór 22 januari 2019 zal berichten met een datum voor een hoorgesprek. Met dagtekening 23 januari 2019 heeft de inspecteur belanghebbende voor de laatste keer uitgenodigd voor een hoorgesprek op 6 februari 2019. Belanghebbende is ook op deze uitnodiging niet ingegaan. Op 6 februari 2019 heeft de Belastingdienst van belanghebbende een reactie ontvangen op de brief van 23 januari 2019, waar belanghebbende schrijft dat hij meer tijd nodig heeft om zijn bezwaar te motiveren. Daarnaast schrijft hij dat het hoorgesprek naar zijn mening pas kan plaatsvinden nadat de procedure met betrekking tot de schending van de AVG en het WOB-verzoek is afgerond (…).”.

4.3.

Belanghebbende heeft geen afstand gedaan van zijn recht om te worden gehoord. In dat geval blijft de inspecteur gehouden belanghebbende in de gelegenheid te stellen te worden gehoord, wat in dat geval kan gebeuren door belanghebbende daartoe uit te nodigen op een door de inspecteur vastgestelde tijdstip en plaats. De inspecteur heeft dat voor de laatste keer gedaan met zijn brief van 23 januari 2019. In die brief heeft de inspecteur het hoorgesprek gepland op 6 februari 2019 om 9.30 uur of 14.00 uur. De inspecteur was niet gehouden het verzoek van belanghebbende te honoreren om de afhandeling van de AVG- en WOB-verzoeken af te wachten. Belanghebbende is op genoemde tijdstippen niet verschenen. Belanghebbende heeft ervoor gekozen op de brief van 23 januari 2019 schriftelijk te reageren. In de brief van belanghebbende, die de inspecteur heeft ontvangen op 6 februari 2019, is het volgende vermeld:

“De bevindingen / resultaten die hieruit voortvloeien zijn voor mij van belang voor adequate motivering van het bezwaar en derhalve zult u maar moeten wachten tot de kwestie AVG/WOB is afgerond. Ook zal ik deze kwestie aankaarten bij de Autoriteit Persoonsgegevens.

Derhalve komt, alles in zijn volgorde, een hoorzitting pas daarna aan de orde en kan de hoorzitting op 6 februari 2019 derhalve om die reden geen doorgang vinden.”.

Belanghebbende heeft niet gesteld dat hij was verhinderd op 6 februari 2019. Het is aan de houding van belanghebbende zelf te wijten dat het recht om te worden gehoord aan hem is voorbijgegaan. Er is dus geen sprake van schending van de hoorplicht of het recht op een rechtvaardige procesgang.

b. De rechtbank heeft belanghebbende ten onrechte niet op een zitting gehoord

4.4.

Belanghebbende beklaagt zich er ook over dat het onderzoek ter zitting van de rechtbank zonder zijn aanwezigheid heeft plaatsgehad.

4.5.

De rechtbank heeft ten aanzien van de afwezigheid van belanghebbende op de zitting het volgende overwogen:

“Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 19 mei 2020 op het adres [postbusnummer] te [woonplaats] , onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Nu genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 29 mei 2020 is afgehaald bij een PostNL-punt, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.”.

Niet in geschil is dat belanghebbende de uitnodiging voor de zitting heeft ontvangen. Belanghebbende wist dus dat de rechtbank zijn zaak mondeling zou behandelen op 11 juni 2020.

4.6.

Het betoog van belanghebbende komt erop neer dat hij niet naar de zitting is gegaan, omdat in de bijlage die bij de uitnodiging was gevoegd, stond “kom niet naar de rechtbank bij klachten”. Belanghebbende heeft een kopie van die bijlage overgelegd.

4.7.

De door belanghebbende overgelegde bijlage betreft de zogenoemde ‘Flyer Corona-virus’. In die flyer is vermeld: “KOM NIET NAAR EEN RECHTBANK BIJ KLACHTEN”. In de flyer is vermeld dat het uitsluitend ingeval van klachten niet is toegestaan naar de rechtbank te gaan. Belanghebbende heeft echter niet gesteld dat hij corona gerelateerde klachten had. Door het onderzoek ter zitting van de rechtbank te laten plaatsvinden buiten aanwezigheid van belanghebbende, heeft de rechtbank geen beginselen van behoorlijk procesrecht geschonden.

c. Bezwaarbehandeling

4.8.

Belanghebbende heeft gesteld dat het bezwaar ter voorkoming van belangenverstrengeling niet mocht worden behandeld door een inspecteur van het kantoor van de Belastingdienst in Venlo.

4.9.

De rechtbank heeft in dat kader het volgende overwogen:

“2.12. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat het bezwaar niet mocht worden behandeld door een directe collega van degene die de informatiebeschikking heeft opgelegd. Dit standpunt is onjuist. Artikel 10:3 lid 3 van de Awb bepaalt dat op het bezwaarschrift niet krachtens mandaat mag worden besloten door degene die het bestreden besluit in mandaat heeft genomen. Deze bepaling strekt ertoe te waarborgen dat in voornoemd geval in de bezwaarfase een zorgvuldige heroverweging van het primaire besluit plaatsvindt. Het bezwaar van belanghebbende is door een andere persoon behandeld dan degene die de informatiebeschikking heeft opgelegd. Daarmee is aan het vereiste in artikel 10:3 van de Awb voldaan. Niet is vereist, zoals belanghebbende betoogt, dat het bezwaar wordt behandeld door iemand die werkzaam is bij een andere inspectie.”.

Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank op goede gronden geoordeeld dat is voldaan aan het vereiste in artikel 10:3 Awb .

d. Informatiebeschikking

4.10.

In de artikelen 47 en 49 AWR zijn enkele verplichtingen van belastingplichtigen opgenomen. Zo is ieder gehouden desgevraagd aan de inspecteur:

a. de gegevens en inlichtingen te verstrekken welke voor de belastingheffing te zijnen aanzien van belang kunnen zijn, alsmede

b. de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers of de inhoud daarvan, waarvan de raadpleging van belang kan zijn voor de vaststelling van de feiten welke invloed kunnen uitoefenen op de belastingheffing te zijnen aanzien, voor dit doel beschikbaar te stellen.

De gegevens en inlichtingen moeten binnen een door de inspecteur te stellen termijn duidelijk, stellig en zonder voorbehoud worden verstrekt, mondeling, schriftelijk of op andere wijze, zulks ter keuze van de inspecteur.

4.11.

Als met betrekking tot een op te leggen belastingaanslag of een te nemen beschikking niet of niet volledig wordt voldaan aan de verplichtingen ingevolge de artikelen 47 en 49 AWR, kan de inspecteur dit vaststellen bij voor bezwaar vatbare (informatie)beschikking. De inspecteur heeft aan belanghebbende een informatiebeschikking gegeven omdat belanghebbende volgens hem niet aan de informatieverplichting van artikel 47 AWR heeft voldaan. Belanghebbende stelt dat de informatiebeschikking moet worden vernietigd.

4.12.

Het hof stelt voorop dat op de inspecteur de stelplicht en bewijslast rust van de feiten en omstandigheden waaruit de rechtmatigheid van de informatiebeschikking volgt. De inspecteur heeft gesteld dat de privé-agenda van belanghebbende inzicht geeft in het aantal aangiften dat belanghebbende voor particulieren verzorgt. Deze gegevens zijn volgens de inspecteur van belang voor het vaststellen van de navorderingsaanslagen IB/PVV 2012 tot en met 2015 en de naheffingsaanslag omzetbelasting over de tijdvakken gelegen in de periode 1 januari 2012 tot en met 31 december 2015.

4.13.

Belanghebbende heeft hiertegen ingebracht dat de werkzaamheden die hij voor zijn vrienden en kennissen verricht, namelijk het doen van hun aangiften, geen bron van inkomen vormen. Volgens belanghebbende neemt hij met die werkzaamheden niet deel aan het economische verkeer en beoogt hij daarmee geen voordeel.

4.14.

Belanghebbende exploiteert een belastingadviesbureau in de vorm van een eenmanszaak (zie 2.1). Belanghebbende heeft van zijn vrienden en kennissen een vergoeding ontvangen (zie 2.5). Daarmee kan niet worden gezegd dat hij niet deelneemt aan het economische verkeer en dat hij geen voordeel beoogde. Het gevoel van belanghebbende dat hij alleen maar uit sociale overwegingen bij zijn vrienden en kennissen op bezoek ging en dat hij in vijf minuten de aangifte had ingediend en twee uur bezig was met in zijn woorden “prietpraat”, doet daar niet aan af.

4.15.

Belanghebbende heeft verder gesteld dat de informatiebeschikking ten onrechte is gegeven op de volgende gronden:

de privé-agenda is niet bewaard;

de privé-agenda is zuiver privé;

de inspecteur heeft de gevraagd informatie al;

belanghebbende heeft recht op vereniging;

belanghebbende heeft recht op privacy.

4.16.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de inspecteur de informatiebeschikking terecht aan belanghebbende heeft gegeven en dat wat belanghebbende daartegen heeft ingebracht, niet tot een ander oordeel leidt. De rechtbank heeft in dat kader het volgende overwogen (met weglating van voetnoten):

“2.13. (…) Naar het oordeel van de rechtbank mocht de inspecteur zich in redelijkheid op het standpunt stellen dat de door hem gevraagde gegevens en bescheiden van belang zouden kunnen zijn voor de belastingheffing. Aangezien belanghebbende afspraken voor het invullen van belastingformulieren voor mensen in de vriendenkring in zijn privé-agenda noteert (…), zou die agenda van belang kunnen zijn voor de heffing van IB/PVV en omzetbelasting in de betrokken jaren. De stelling van belanghebbende dat de Belastingdienst al over de gegevens zou beschikken, verandert dit niet. Het is onduidelijk op grond waarvan belanghebbende deze stelling inneemt. Zo belanghebbende bedoelt dat de inspecteur al wetenschap heeft over de omzet, doet dat niet er aan af dat de inspecteur de agenda mag opvragen ter verificatie of de gegevens volledig zijn. De rechtbank volgt belanghebbende ook niet in zijn standpunt dat het indienen van de aangiften van mensen in de vriendenkring uitsluitend in de privésfeer plaatsvindt en dat om die reden de agenda niet hoeft te worden overgelegd. Dit standpunt kan niet worden gevolgd reeds omdat belanghebbende hiervoor een vergoeding ontvangt (…) en daarmee deelneemt aan het economisch verkeer. Ook indien niet zou vaststaan dat belanghebbende een vergoeding ontvangt, zou dat overigens het oordeel niet anders maken. De privé-agenda zou dan nog steeds van belang kunnen zijn voor de belastingheffing, juist in verband met een eventuele verdere controle of al dan niet vergoedingen worden ontvangen.

(…)

2.15.

Artikel 8 van het Europees Verdrag inzake de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) bepaalt dat geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van het recht van eenieder op respect voor zijn privéleven, dan voor zover bij wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.

2.16.

Niet in geschil is dat de gevraagde inzage door de inspecteur in de privé-agenda van belanghebbende, in beginsel een inmenging in het recht van belanghebbende op respect voor zijn privéleven als bedoeld in artikel 8 EVRM oplevert. Om te beoordelen of deze inmenging aan het opvragen van de privé agenda in de weg staat, moet worden onderzocht of is voldaan aan de voorwaarden van artikel 8 EVRM die een inmenging kunnen rechtvaardigen.

De eerste voorwaarde die artikel 8 EVRM stelt is dat de inmenging bij wet is voorzien. Uit 2.13 volgt dat op grond van artikel 47 van de AWR de inspecteur kopie ën van de privé-agenda van belanghebbende mag opvragen omdat deze van belang zou kunnen zijn voor de belastingheffing. De wettelijke grondslag van de inmenging is derhalve gelegen in artikel 47 van de AWR . Dat is een voldoende wettelijke grondslag voor de inmenging. In voorkomende gevallen zoals bij inmenging in het privéleven waarbij sprake is van het systematisch verzamelen, vastleggen, bewerken, bewaren en/of gebruiken van gegevens kan weliswaar een meer specifieke grondslag vereist zijn, maar zo’n geval doet zich hier niet voor. Daarnaast is er sprake van een legitiem doel als bedoeld in artikel 8, lid 2 EVRM . Een maatregel waarmee wordt gewaarborgd dat belasting wordt betaald is namelijk in de regel noodzakelijk in het belang van het economisch welzijn van het land. Hier doet zich geen uitzondering op de regel voor. Nu het opvragen van de privé-agenda bovendien proportioneel is in de gegeven omstandigheden, is er van een ongerechtvaardigde inbreuk op artikel 8 EVRM geen sprake. ”.

Het hof sluit aan bij het oordeel van de rechtbank en voegt daar nog het volgende aan toe. Dat de privé-agenda niet is bewaard, komt - zo dat het geval is - voor rekening en risico van belanghebbende. De stelling dat belanghebbende recht heeft op vereniging, heeft belanghebbende niet nader onderbouwd en kan reeds daarom ook niet tot het door belanghebbende gewenste effect leiden.

4.17.

Gelet op het vorenstaande is de informatiebeschikking terecht aan belanghebbende gegeven.

e. WOB en AVG

4.18.

Belanghebbende heeft verzocht om een afschrift van de actuele AVG en om een verklaring dat deze AVG voldoet aan de Verordening 2016/679 van het Europees Parlement en van de Raad van 27 april 2016. Verder heeft belanghebbende gesteld dat sprake is van schending van de AVG.

4.19.

Belanghebbendes stellingen ten aanzien van de WOB en de AVG kunnen in deze procedure niet aan de orde komen. Het hof verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van dat wat belanghebbende heeft aangevoerd met betrekking tot de AVG en de WOB.

Tussenconclusie

4.20.

De tussenconclusie is dat het hoger beroep ongegrond is.

Ten aanzien van het griffierecht

4.21.

Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.

Ten aanzien van de proceskosten

4.22.

Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Awb .

5 Beslissing

Het hof:

verklaart het hoger beroep ongegrond;

bevestigt de uitspraak van de rechtbank;

stelt belanghebbende in de gelegenheid om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak te voldoen aan het informatieverzoek;

verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van het hoger beroep voor zover dit betrekking heeft op de WOB en de AVG.

De uitspraak is gedaan door M.J.C. Pieterse, voorzitter, L.B.M. Klein Tank en W.A. Sijberden, in tegenwoordigheid van M.M. Stassen-Kanters, als griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 januari 2022 en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.

De uitspraak is alleen door de voorzitter ondertekend aangezien de griffier is verhinderd deze te ondertekenen.

Het aanwenden van een rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.

Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).

Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

de naam en het adres van de indiener;

de dagtekening;

een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

e gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Vergelijk Hoge Raad 28 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BN3529, r.o. 3.3.1.

Vergelijk Hoge Raad 15 mei 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI3751.

Artikel 47 AWR .

Artikel 49 AWR .

Artikel 52a, lid 1, AWR .


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature