U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Poging tot doodslag.

De verdachte is naar het oordeel van het hof als agressor aan te merken en kan derhalve geen geslaagd beroep op noodweer toekomen. Nu een noodweersituatie niet aannemelijk is geworden, kan het beroep op noodweerexces evenmin slagen. Het beroep op putatief noodweerexces slaagt evenmin.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



Parketnummer : 20-002670-21

Uitspraak : 2 juni 2022

TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 10 november 2021, in de strafzaak met parketnummer 01-865011-18 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,

volgens opgave van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep wonende te

[woonplaats] , [woonadres] .

Hoger beroep

Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van ‘poging tot doodslag’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 1 jaar en met aftrek van voorarrest.

Voorts is beslist op het beslag en de vordering van [benadeelde partij] niet-ontvankelijk verklaard.

Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.

De verdediging heeft ontslag van alle rechtsvervolging bepleit, nu de verdachte heeft gehandeld uit (putatief) noodweer dan wel (putatief) noodweerexces. Voorts is een strafmaatverweer gevoerd.

Omvang van het hoger beroep

De rechtbank heeft de vordering van [benadeelde partij] niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Gelet daarop is deze vordering in hoger beroep niet aan de orde.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het bestreden vonnis, met aanvulling en verbetering van de gronden waarop dit berust.

Het hof zal omwille van de leesbaarheid de overweging ‘de strafbaarheid van het feit en van verdachte’ vervangen op de wijze als hierna vermeld. Voorts ziet het hof in het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep aanleiding om de overweging betreffende ‘op te leggen straf’ aan te vullen. Ook zal het hof de toepasselijke wettelijke voorschriften aanvullen met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.

Strafbaarheid

Het standpunt van de verdediging

Ter zitting in hoger beroep heeft de verdediging – op de gronden zoals nader in de pleitnota verwoord – bepleit dat het hof de verdachte zal ontslaan van alle rechtsvervolging, nu hij heeft gehandeld uit noodweer(exces) dan wel putatief noodweer.

In de kern komt het beroep op noodweer van de verdediging erop neer: de verdachte hoorde in de keuken geschreeuw waarop hij naar de keuken is gelopen. De verdachte zag toen dat zijn zus werd gewurgd door aangever [benadeelde partij] , de verdachte heeft als reactie hierop de aangever bij zijn schouder gepakt, waarna aangever met zijn linker hand een mes van de keukentafel pakte en dit mes in de richting van de verdachte hield. De verdachte zag zich daardoor geconfronteerd met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. De verdachte en [benadeelde partij] hebben vervolgens geworsteld om het mes (naar het hof begrijpt: om [benadeelde partij] te ontdoen van dat mes), waarbij de verdachte – zij het per ongeluk – [benadeelde partij] met het mes heeft gestoken.

Subsidiair is bepleit dat sprake is van noodweerexces. De reactie van de verdachte – het per ongeluk steken – is het onmiddellijke gevolg van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door de aanval van [benadeelde partij] dan wel de reële bedreiging met geweld jegens hem. Meer subsidiair is een beroep gedaan op putatief noodweer.

Het oordeel van het hof

De feiten en omstandigheden die aan het beroep op noodweer ten grondslag zijn gelegd, zijn niet aannemelijk geworden. Daartoe overweegt het hof als volgt.

Het hof acht niet aannemelijk dat aangever [benadeelde partij] een mes in zijn linkerhand heeft gehad, zoals door de verdachte is verklaard, gelet op onder meer de medische verklaring over het letsel van aangever en de bevindingen van het forensisch onderzoek. Dat letsel (de steekwond in de linkerborstholte en de snijverwonding aan de achter- en onderzijde van de linker bovenarm) past geenszins bij de lezing van de verdachte, zoals hij ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard en aan de hand van bewegingen heeft laten zien. Die verklaring houdt immers – voor zover hier relevant – het volgende in:

U, voorzitter, vraagt mij nogmaals te vertellen wat er gebeurde toen – naar mijn zeggen – [benadeelde partij] het mes vastpakte.

Wij begonnen te duwen en te trekken om het mes en hij bewoog naar mij. Ik gebruikte twee handen: met mijn ene hand pakte ik zijn schouder vast. Daarna pakte hij het mes in zijn linkerhand. Ik heb zijn handpalm naar buiten gedraaid. U vraagt mij of hij het mes op dat moment boven- of onderhands vast zou hebben gehad. Dat was zeker niet bovenhands. Ik denk onder de borst. In die beweging moet het mes in zijn lichaam zijn gekomen.

U houdt mij de bevindingen van het forensisch onderzoek voor, meer in het bijzonder de bevindingen met betrekking tot de snijverwonding aan de achter- en onderzijde van de linker bovenarm. U vraagt mij naar het ontstaan van deze snijverwonding. Ik antwoord daarop dat ik niet weet hoe deze snijverwonding in de bovenarm is ontstaan. Het is lang geleden en ik kan mij de details niet herinneren.

Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt van een steekwond linkszijwaarts aan de borstkas (en daaraan gerelateerd letsel aan het hartzakje en aan de linkerlong) in combinatie met een snijverwonding tot in de spieren aan de achter- en onderzijde van de linker bovenarm van aangever. De verdachte heeft desgevraagd geen uitleg gegeven voor het ontstaan van de snijverwonding, anders dan dat hij ‘niet weet’ hoe die snijwond is ontstaan en hij zich ‘de details’ niet kan herinneren.

Ten aanzien van het vastgestelde letsel bij aangever [benadeelde partij] acht het hof voorts de conclusies uit het rapport ‘Forensisch geneeskundig onderzoek naar aanleiding van een geweldsincident op 10-02-2018 in Boxtel’ d.d. 26 maart 2019’ van betekenis. Uit dit rapport komt naar voren dat (1) het ontstaan van de snijwond aan de achter- en onderzijde van de linker bovenarm van [benadeelde partij] niet verklaard kan worden op basis van de opeenvolgende bewegingen met het mes zoals afgeleid uit de verklaring van de verdachte en (2) dat de onderzoeksbevindingen veel waarschijnlijker zijn onder de hypothese (1) dat [benadeelde partij] éénmaal door de verdachte met een mes in zijn linkerzijde ter hoogte van zijn borst en oksel is gestoken, dan als hypothese 2 (de lezing van de verdachte) waar is.

De verklaring van aangever vindt aldus steun in overige (objectieve) bewijsmiddelen, in tegenstelling tot de verklaring van de verdachte.

Het hof gaat er tegen voormelde achtergrond vanuit dat niet [benadeelde partij] , maar de verdachte degene is geweest die gewapend met een mes in de hand op [benadeelde partij] is afgelopen. De verdachte is aldus als agressor aan te merken. Reeds op grond hiervan kan de verdachte geen geslaagd beroep op noodweer toekomen.

Nu het hof een noodweersituatie niet aannemelijk acht geworden, kan het beroep op noodweerexces evenmin slagen.

Het beroep op putatief noodweer kan evenmin slagen omdat niet aannemelijk is geworden dat de verdachte daadwerkelijk, maar achteraf ten onrechte, in de veronderstelling heeft verkeerd dat er sprake was van een dreigend gevaar van een onmiddellijke wederrechtelijke aanranding. Het hof merkt op dat aan het beroep op putatief noodweer geen nadere feiten en omstandigheden ten grondslag zijn gelegd.

Het hof acht overigens geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden op basis waarvan de verdachte redelijkerwijs mocht menen dat hij zich moest verdedigen op de wijze als hij heeft gedaan, omdat hij verontschuldigbaar zich het dreigende gevaar zou hebben ingebeeld dan wel de aard van de dreiging verkeerd heeft beoordeeld. Het beroep op putatief noodweer wordt dan ook eveneens verworpen.

Het verweer wordt in al zijn onderdelen verworpen.

Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

poging tot doodslag.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.

Aanvullende overweging op te leggen straf

In aanvulling op de overwegingen van de rechtbank overweegt het hof als volgt.

De verdediging heeft het hof subsidiair verzocht, gelet op de overschrijding van de redelijke termijn, het tijdsverloop en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, te volstaan met oplegging van een lichtere sanctie dan de rechtbank heeft opgelegd, in combinatie met een langdurige voorwaardelijke straf.

Het hof overweegt als volgt.

Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.

Met betrekking tot het procesverloop in eerste aanleg merkt het hof op dat sprake is geweest van een overschrijding van de redelijke termijn, doch dat de rechtbank daarmee reeds voldoende rekening heeft gehouden bij de hoogte van de op te leggen straf. Het hof ziet dan ook geen aanleiding om een verdere compensatie toe te passen.

Met betrekking tot het procesverloop in hoger beroep stelt het hof vast dat van de zijde van de verdachte op 12 november 2021 hoger beroep is ingesteld. Het hof wijst dit arrest op 2 juni 2022. In hoger beroep is derhalve geen sprake van een schending van de redelijke termijn.

Het hof verenigt zich voor het overige met de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf op de gronden zoals in het vonnis vermeld.

In hetgeen de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep overigens nog heeft aangevoerd, ziet het hof geen aanleiding om tot een andere beslissing te komen.

Aanvulling toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing is, behalve op de in het beroepen vonnis genoemde toepasselijke wettelijke voorschriften, mede gegrond op artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, nu het bepaalde in dat artikel thans toepassing vindt.

BESLISSING

Het hof:

bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.

Aldus gewezen door:

mr. S. Riemens, voorzitter,

mr. A.C. Bosch en mr. P.J.D.J. Muijen, raadsheren,

in tegenwoordigheid van mr. J.P.T.G. van den Uithoorn, griffier,

en op 2 juni 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Mr. Riemens en mr. Muijen zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature