U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Gepubliceerd in verband met ingesteld cassatieberoep

Uitspraak



Parketnummer : 20-000546-20

Uitspraak : 31 maart 2022

TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 19 februari 2020, in de strafzaak met parketnummer 02-665502-16 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,

wonende te [adres] .

Hoger beroep

De rechtbank heeft de verdachte ter zake van:

feit 1: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, en

feit 2: handelen in strijd met artikel 13, eerste lid van de Wet wapens en munitie , strafbaar gesteld bij artikel 55, eerste lid van de Wet wapen en munitie,

veroordeeld tot:

-een gevangenisstraf van 2 dagen met aftrek van voorarrest, en

-een taakstraf van 180 uren subsidiair 90 dagen hechtenis.

Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen en de verdachte ter zake het onder feit 1 en 2 tenlastegelegde zal veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 2 dagen met aftrek van voorarrest en een taakstraf van 180 uren subsidiair 90 dagen hechtenis, waarvan 90 uren subsidiair 45 dagen hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.

De verdediging heeft ten aanzien van feit 1 een vrijspraakverweer gevoerd en ten aanzien van feit 2 een kwalificatieverweer. Ook heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd.

Vonnis waarvan beroep

Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat in hoger beroep de tenlastelegging - en aldus de grondslag van het onderzoek - is gewijzigd.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep - tenlastegelegd dat:

1.hij op of omstreeks 2 april 2016 te Goirle, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, [slachtoffer] , zijnde hoofdagent van politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader opzettelijk dreigend

- ( een) op een vuurwapen gelijkend(e) voorwerp(en) in zijn/hun hand(en) gehouden en/of

- dat/die op een vuurwapen gelijkend(e) voorwerp(en) voor zijn/hun licha(a)m(en) gehouden waarbij de loop van dat/die op een vuurwapen gelijkend(e) voorwerp(en) in de richting van (de voeten van) die hoofdagent [slachtoffer] wees/wezen;

2.hij op of omstreeks 2 april 2016 te Goirle (een) wapen(s) van categorie I onder 7°, te weten een imitatiepistool, 6 mm BB, zijnde (een) voorwerp(en) vermeld op lijst a of lijst b van de bij de Regeling Wapens en Munitie behorende bijlage I, althans als bedoeld in artikel 3 sub g van de Regeling Wapens en Munitie , voorhanden heeft gehad.

De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Het hof spreekt de verdachte vrij van het onder 2 tenlastegelegde en overweegt daartoe het volgende.

Uit de kennisgeving van inbeslagneming (proces-verbaal politie, blz. 23) en het proces-verbaal van bevindingen (proces-verbaal van politie, blz. 95) volgt dat het onder de verdachte inbeslaggenomen wapen, voor wat betreft de vorm een sprekende gelijkenis vertoont met een bestaand vuurwapen(…) en daarmee valt onder categorie I, onder 7, gelet op artikel 3 onder a van de Regeling Wapens en Munitie . Het vuurwapen is derhalve, anders dan ten laste is gelegd niet een voorwerp vermeld op lijst a of lijst b van de bij de Regeling Wapen en Munitie behorende bijlage I en evenmin een voorwerp als bedoeld in artikel 3 sub g van die Regeling, zodat het tenlastegelegde niet kan worden bewezenverklaard.

Het de door verdediging naar voren gebrachte kwalificatieverweer behoeft derhalve geen verdere bespreking.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:

1.hij op 2 april 2016 te Goirle, [slachtoffer] , zijnde hoofdagent van politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend

- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in zijn handen gehouden.

Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.

Bewijsmiddelen

Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.

Bewijsoverwegingen

De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.

Standpunt verdediging

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het onder 1 tenlastegelegde moet worden vrijgesproken. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte niet het opzet heeft gehad om verbalisant [slachtoffer] te bedreigen met enig misdrijf tegen het leven gericht. Volgens de verdediging heeft de verdachte weliswaar in eerste instantie niet gereageerd op het door de verbalisant gedane verzoek om te blijven staan en de handen te laten zien, maar heeft hij daaraan op enig moment wel voldaan, het op een vuurwapen gelijkend voorwerp uit zijn broeksriem gehaald, bij de kolf vastgehouden en vervolgens op de grond gelegd. De verdachte heeft op geen enkel moment het op een vuurwapen gelijkend voorwerp op verbalisant [slachtoffer] gericht en heeft dan ook niet de opzet gehad om verbalisant [slachtoffer] te bedreigen.

Het hof overweegt dienaangaande als volgt.

Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de betrokkene in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat deze het leven zou kunnen verliezen.

Naar het oordeel van het hof kon bij verbalisant [slachtoffer] in redelijkheid de vrees ontstaan dat deze het leven zou verliezen omdat de verdachte niet alleen het op een vuurwapen gelijkend voorwerp zichtbaar voor verbalisant [slachtoffer] bij de kolf heeft vastgehouden maar ook, nadat verbalisant [slachtoffer] meermalen had geschreeuwd dat de verdachte zijn handen omhoog moest houden en het op een vuurwapen gelijkend voorwerp moest laten vallen, daaraan niet heeft voldaan. Daarbij was het op een vuurwapen gelijkend voorwerp volgens verbalisant [slachtoffer] van veraf (en nabij) niet van echt te onderscheiden en verkeerde hij in de veronderstelling dat het een echt vuurwapen was. Onder die omstandigheden is, naar het oordeel van het hof, sprake van opzet aan de zijde van de verdachte op de bedreiging van verbalisant [slachtoffer] met een misdrijf tegen het leven gericht. Dat de verdachte het op een vuurwapen gelijkend voorwerp niet op verbalisant [slachtoffer] heeft gericht leidt niet tot een ander oordeel.

Het hof verwerpt het andersluidende verweer van de verdediging.

Het hof is, in navolging van de rechtbank, de verdediging en de advocaat-generaal van oordeel dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde medeplegen, nu niet is gebleken van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte gericht op het bedreigen van verbalisant [slachtoffer] met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:

Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten.

Het feit is strafbaar.

Strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.

Op te leggen sanctie

Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.

De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de bedreiging van een politieagent met enig misdrijf tegen het leven gericht door een op vuurwapen gelijkend voorwerp in zijn handen te houden en niet terstond te voldoen aan het bevel om dit voorwerp te laten vallen. Het betreft een ernstig feit.

Blijkens het de verdachte betreffende uittreksel justitiële documentatie d.d. 19 januari 2022 heeft de verdachte zich niet eerder schuldig gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht,

De toepasselijke oriëntatiepunten straftoemeting, indiceren voor een bedreiging middels het tonen van een (nep) vuurwapen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden. Voor het geval de bedreiging is gericht tegen een politieagent kan de in het oriëntatiepunt genoemde straf worden verhoogd.

Het hof is van oordeel dat in het bijzonder gelet op de ernst van het bewezenverklaarde en in verband met een juiste normhandhaving, niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die de onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt van na te melden duur. Daarnaast is een taakstraf voor de duur van 200 uren subsidiair 100 dagen vervangende hechtenis passend en geboden.

In eerste aanleg is de redelijke termijn overschreden. Het hof stelt de aanvang van die termijn op 2 april 2016, de dag waarop verdachte werd aangehouden. Vervolgens heeft de rechtbank op 19 februari 2020 uitspraak gedaan. Daarmee is de redelijke termijn, die doorgaans op 2 jaren wordt gesteld, met 1 jaar en 10 maanden overschreden.

Ook in hoger beroep is de redelijke termijn, zij het in geringe mate, overschreden. Op 20 februari 2020 is door de verdachte hoger beroep ingesteld en het hof wijst arrest op 31 maart 2022. Daarmee is de redelijke termijn die voor deze fase doorgaans op twee jaren wordt gesteld met ruim 5 weken overschreden.

In voormelde overschrijdingen ziet het hof reden de als uitgangspunt genomen taakstraf te matigen en een taakstraf op te leggen van na te melden duur.

Het hof komt anders de advocaat-generaal alleen tot een bewezenverklaring van de bedreiging. Het hof komt echter, gelet op de aard en de ernst van het misdrijf, tot oplegging van een hogere, namelijk geheel onvoorwaardelijke, taakstraf.

Gelet op de ernst van de feiten is er geen plaats voor een voorwaardelijke strafoplegging als door de verdediging verzocht. Evenmin ziet het hof aanleiding toepassing te geven aan het jeugdstrafrecht als door de verdediging verzocht.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 63 en 285 van het Wetboek van Strafrecht , zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Verklaart het onder 1 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) dagen.

Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 90 (negentig) dagen hechtenis.

Aldus gewezen door:

mr. A.C. Bosch, voorzitter,

mr. A.J.M. van Gink en mr. S. Riemens, raadsheren,

in tegenwoordigheid van mr. J.H.W. Van der Meijs, griffier,

en op 31 maart 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

mr. J.H.W. van der Meijs is buiten staat dit arrest te ondertekenen.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature