Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Bedreiging met brandstichting.

Uitspraak



Parketnummer : 20-002302-21

Uitspraak : 2 februari 2022

TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 13 september 2021, parketnummer 02-135438-21 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, parketnummer

02-001904-21, in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2004,

wonende te [adres] .

Hoger beroep

Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen.

Door de verdediging is primair bepleit dat de verdachte wordt vrijgesproken van het hem tenlastegelegde. Subsidiair is bepleit om artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht toe te passen. Meer subsidiair is bepleit om aan de verdachte een geheel voorwaardelijke werkstraf op te leggen.

Vonnis waarvan beroep

Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Nu de meervoudige strafkamer gebonden is aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359, derde lid, eerste volzin, van het Wetboek van Strafvordering , en de kinderrechter heeft volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, zal het hof het vonnis vernietigen.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:

hij op of omstreeks 20 april 2021 te Bergen op Zoom [benadeelde] heeft bedreigd met

- openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en/of goederen, en/of

- enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen en/of

- zware mishandeling, en/of

- brandstichting, door die [benadeelde] dreigend de woorden toe te voegen: "Als ik hier iets van hoor, als ik hier een rekening van krijg maak ik je kapot, gaan we hier alles slopen, steken we je kankerhok in de fik", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

hij op 20 april 2021 te Bergen op Zoom [benadeelde] heeft bedreigd met brandstichting, door die [benadeelde] dreigend de woorden toe te voegen: "Als ik hier iets van hoor, als ik hier een rekening van krijg steken we je kankerhok in de fik", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.

Bewijsmiddelen

Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.

Bewijsoverwegingen

De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.

De raadsman heeft bepleit dat de uitlating van de verdachte niet als een bedreiging kan worden gekwalificeerd, omdat volgens de jurisprudentie van de Hoge Raad niet iedere onbeheerste uitlating als bedreiging moet worden gezien. De boswachter heeft volgens de raadsman meer uit irritatie aangifte gedaan, dan dat hij zich daadwerkelijk bedreigd heeft gevoeld.

Het hof overweegt als volgt.

Het hof stelt voorop dat voor een veroordeling ter zake van bedreiging met brandstichting is vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan om slachtoffer te worden van het misdrijf waarmee werd gedreigd. Niet vereist is dat het opzet van de verdachte ook is gericht op het ten uitvoer leggen van de bedreiging.

Aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep, stelt het hof vast dat de verdachte heeft erkend dat hij naar de boswachter heeft geroepen dat hij een bankje in de fik zou steken als hij de rekening zou krijgen van het kapotte bankje. Dit wordt ook door zijn neefje, getuige [getuige] , bevestigd. De verdachte heeft verklaard dat hij en zijn neefje de boswachter netjes te woord wilden staan, terwijl zijn vrienden die het bankje hadden gesloopt waren gevlucht. Toen de boswachter een foto van het kenteken van zijn scooter maakte en aangaf dat verdachte de rekening zou krijgen van het bankje, is de verdachte naar eigen zeggen in boosheid weggereden en riep hij de boswachter na dat hij het bankje dan wel in de fik zou steken als hij een bekeuring zou krijgen. Hoewel de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft aangegeven dat hij niet daadwerkelijk brand wilde stichten, is het hof van oordeel dat, mede gezien het feit dat de verdachte dit in boosheid heeft geroepen, bij de boswachter in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat de verdachte daadwerkelijk brand zou stichten.

Het hof is op grond hiervan van oordeel dat de aard van de tenlastegelegde uitingen in de gegeven omstandigheden een bedreiging met brandstichting opleveren. Het hof verwerpt het verweer en acht het tenlastegelegde – voor zover dat ziet op bedreiging met brandstichting – wettig en overtuigend bewezen.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:

bedreiging met brandstichting.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.

Strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.

Op te leggen sanctie

Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.

De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging met brandstichting, terwijl blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 25 november 2021 hij ongeveer twee weken daarvoor nog onherroepelijk was veroordeeld voor onder andere een bedreiging en voor openlijke geweldpleging.

Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is het hof gebleken dat de verdachte na het aanvaarden van hulpverlening van onder andere de jeugdreclassering en Stichting OpenDoor inmiddels een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. Gelet op hetgeen de moeder van de verdachte, de betrokken jeugdreclasseerder en de casusregisseur van de Raad voor de Kinderbescherming, over het huidige functioneren van de verdachte en zijn toekomstplannen naar voren hebben gebracht, gelooft het hof dat de verdachte serieus bezig is met zijn toekomst en dat hij afstand heeft gedaan van vrienden die een verkeerde invloed op hem hadden. Zolang de verdachte goed blijft samenwerken met de hulpverlening, vreest het hof niet voor herhaling van het plegen van strafbare feiten door de verdachte. Tevens hebben de betrokken jeugdreclasseerder en de casusregisseur van de Raad voor de Kinderbescherming ter terechtzitting in hoger beroep opgemerkt, dat het van belang is dat de verdachte niet wordt overvraagd door het opleggen van een te zware straf.

Alles afwegende is het hof, gezien de positieve ontwikkeling van de verdachte, van oordeel dat kan worden volstaan met een geheel voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 20 uren, subsidiair 10 dagen jeugddetentie. Met het opleggen van een geheel voorwaardelijke straf geeft het hof de verdachte een kans en spreekt het hof het vertrouwen in de verdachte uit, dat hij de positieve ontwikkeling zal voortzetten. Daarbij merkt het hof wel op dat het van belang blijft dat de verdachte aan zichzelf blijft werken met hulp van de betrokken hulpverlening. Het hof vertrouwt erop dat de zaak hiermee is afgerond en dat de verdachte niet meer met justitie in aanraking zal komen.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank te Zeeland-West-Brabant van 2 april 2021 opgelegde voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen jeugddetentie. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.

Op grond van hetgeen bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, zal het hof de vordering tot tenuitvoerlegging afwijzen, gelet op het belang van het handhaven van de bij dat vonnis opgelegde voorwaarden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing is gegrond op de artikelen 63, 77 a, 77g, 77h, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z en 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.

Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 10 (tien) dagen jeugddetentie.

Bepaalt dat de werkstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Zeeland-West-Brabant van 9 september 2021, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 2 april 2021, parketnummer 02-001904-21, voorwaardelijk opgelegde werkstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen jeugddetentie, met een proeftijd van 2 jaren.

Aldus gewezen door:

mr. K. van der Meijde, voorzitter,

mr. F.C.J.E. Meeuwis en mr. drs. M.C.C. van de Schepop, raadsheren,

in tegenwoordigheid van mr. R.R.A.C. Dinnissen, griffier,

en op 2 februari 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature