U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Bekrachtiging beschikking rechtbank tot proceskostenveroordeling man op basis van het liquidatietarief omdat het in dit geval in strijd met de redelijkheid en billijkheid is om de proceskosten in eerste aanleg te compenseren. De man heeft de vrouw in een positie gebracht waarin zij genoodzaakt was een - achteraf - onnodige procedure tegen de man te starten en nodeloos kosten te maken. Proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd.

Uitspraak



GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht

Uitspraak: 30 juni 2022

Zaaknummer: 200.306.873/01

Zaaknummer eerste aanleg: C/02/387016 / FA RK 21-3015

in de zaak in hoger beroep van:

[de man] ,

wonende te [woonplaats] ,

verzoeker in hoger beroep,

hierna te noemen: de man,

advocaat: mr. R. Wouters,

tegen

[de vrouw] ,

wonende te [woonplaats] ,

verweerster in hoger beroep,

hierna te noemen: de vrouw,

advocaat: mr. M.C.M.E. Schijvenaars.

1 Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg van 7 december 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2 Het geding in hoger beroep

2.1.

Bij beroepschrift, tevens vermeerdering verzoek, met producties, ingekomen ter griffie op 17 februari 2022, heeft de man verzocht voormelde beschikking te vernietigen (voor zover het betreft de proceskostenveroordeling) en opnieuw rechtdoende de verzoeken van de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen en de vrouw te veroordelen in de proceskosten op basis van het liquidatietarief zowel in eerste aanleg als in hoger beroep.

2.2.

Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 1 april 2022, heeft de vrouw verzocht het beroep van de man ongegrond te verklaren, voormelde beschikking te bekrachtigen en de man te veroordelen in de kosten van de procedure in hoger beroep.

2.3.

De op 31 mei 2022 bepaalde mondelinge behandeling heeft op uitdrukkelijk verzoek van partijen geen doorgang gevonden.

2.4.

Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:

- een V8-formulier van 9 mei 2022 van de advocaat van de man.

3 De beoordeling

Het verloop

3.1.

De man en de vrouw zijn met elkaar gehuwd op 30 oktober 1981 te [plaats] . Uit hun huwelijk zijn twee inmiddels meerderjarige kinderen geboren. Bij beschikking van 19 juni 2020 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, is de echtscheiding tussen de man en de vrouw uitgesproken. Deze beschikking is op 6 juli 2020 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente [gemeente] . In voornoemde echtscheidingsbeschikking is bepaald dat de onderlinge regelingen uit het door de man en de vrouw overeengekomen convenant deel uitmaken van die beschikking.

3.2.

Uit dit convenant volgt dat de man met ingang van 1 januari 2020 aan de vrouw een partneralimentatie van € 575,- bruto per maand dient te voldoen tot het moment waarop de man de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt. De alimentatie wordt niet jaarlijks geïndexeerd.

3.3.

De vrouw heeft op 8 juni 2021 een brief van het ABP ontvangen waaruit de vrouw heeft afgeleid dat de man had gekozen voor een hoger pensioen. De vrouw heeft de man vervolgens verzocht om een specificatie van het pensioen dat de man op dat moment per maand ontving. Daarop volgde in eerste instantie geen reactie van de man, waarna de vrouw een verzoekschrift heeft ingediend.

3.4.

De vrouw heeft in eerste aanleg verzocht de beschikking van 19 juni 2020 en het daaraan gehechte echtscheidingsconvenant te wijzigen en te bepalen dat de man met ingang van 6 juli 2020 aan de vrouw een uitkering in het levensonderhoud van € 1.500,- per maand dient te betalen, voor toekomstige termijnen bij vooruitbetaling te voldoen, althans een zodanig bedrag als de rechtbank juist acht en die bepaling uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

3.5.

Tijdens de procedure in eerste aanleg heeft de man op 18 oktober 2021 per brief alsnog de door de vrouw gevraagde informatie overgelegd. Uit de bij deze brief overgelegde stukken van het pensioenfonds van de man bleek de vrouw dat het inkomen/pensioen van de man nagenoeg overeenstemde met het inkomen dat voor partijen als uitgangspunt diende voor de in het echtscheidingsconvenant neergelegde afspraken omtrent de partneralimentatie.

Vervolgens heeft de vrouw (middels een brief van 5 november 2021) het verzoek tot wijziging van de partneralimentatie ingetrokken. In dezelfde brief heeft de vrouw een nader verzoek ingediend tot veroordeling van de man in de proceskosten.

3.6.

Bij de bestreden beschikking, heeft de rechtbank:

de vrouw niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot wijziging van de partneralimentatie;

de man veroordeeld in de kosten van het geding aan de zijde van de vrouw (begroot op € 872,-);

de beschikking ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard;

het meer of anders verzochte afgewezen.

3.7.

De man kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.

De standpunten

3.8.

De man voert in het beroepschrift - samengevat - het volgende aan. De man is onterecht in de kosten van het geding veroordeeld. De vrouw heeft op basis van één regel uit de brief van 8 juni 2021 van het ABP afgeleid dat de man kennelijk een hoger inkomen zou hebben en dus in staat zou zijn een hoger bedrag aan partneralimentatie te betalen. In diezelfde brief staat echter alle informatie waarmee nagegaan had kunnen worden dat het pensioen van de man niet hoger is dan het bedrag dat voor de man en de vrouw het uitgangspunt was bij het sluiten van het convenant. Daarnaast had de vrouw ook op de website van het ABP kunnen lezen dat verhoging van het pensioen in het geheel niet mogelijk is. Deze punten worden ten onrechte door de rechtbank niet meegenomen in de overwegingen. Daarbij komt dat de man onvoldoende tijd had (slechts 7 dagen) om de gevraagde stukken te overleggen. De man verwijt de vrouw dat zij deze procedure puur op wantrouwen is gestart. De vrouw had echter kunnen weten dat de man eerlijk en oprecht heeft gehandeld. De vrouw diende een verzoek in waarvan zij overduidelijk had kunnen weten dat dit ongegrond was aangezien ze dat vanuit de brief van 8 juni 2021 had kunnen narekenen. Deze buitengewone omstandigheden leiden tot een verplichting tot volledige vergoeding van de door de man gemaakte kosten. De vrouw heeft deze procedure nodeloos gestart en dient in de proceskosten te worden veroordeeld op basis van het gangbare liquidatietarief.

3.9.

De vrouw voert in het verweerschrift - samengevat - het volgende aan. De man is terecht in de proceskosten veroordeeld. De man had de door de vrouw gevraagde informatie voorafgaand aan de procedure moeten overleggen. Op 10 juni 2021 heeft de vrouw de betreffende informatie opgevraagd en pas op 18 oktober 2021 heeft de man deze informatie in het geding gebracht. De man heeft hiermee de vrouw nodeloos kosten laten maken. Het is gebruikelijk in familierechtelijke procedures om de kosten te compenseren. In dit geval is dat echter in strijd met de redelijkheid en billijkheid. De vrouw beroept zich hierbij op een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West Brabant van 3 september 2019 (ECLI:NL:RBZWB:2019:5280) waar gelet op de proceshouding van een van partijen en de omstandigheid dat de andere partij nodeloos kosten voor de procedure had moeten maken, een proceskostenveroordeling op zijn plaats was.

De motivering van de beslissing

3.10.

Het hof overweegt het volgende.

3.10.1.

In geschil is de in eerste aanleg door de rechtbank aan de man opgelegde proceskostenveroordeling. Het hof zal eerst deze proceskostenveroordeling beoordelen. Daarna volgt de beoordeling van het verzoek van de man en de vrouw tot een proceskostenveroordeling in hoger beroep.

3.10.2.

Het hof stelt voorop dat in procedures tussen (ex)echtgenoten de proceskosten normaliter worden gecompenseerd in die zin dat ieder van de partijen de eigen kosten draagt (artikel 289 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) in verbinding met artikel 237 Rv en 362 Rv ). De rechter is echter niet tot compensatie verplicht. De vordering tot proceskostenveroordeling is alleen toewijsbaar ingeval van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen.

3.10.3.

In de bestreden beschikking heeft de rechtbank naar het oordeel van het hof deugdelijk gemotiveerd waarom de rechtbank tot het oordeel is gekomen dat het in het onderhavige geval in strijd is met de redelijkheid en billijkheid is om de proceskosten te compenseren. Het hof schaart zich, na eigen onderzoek, achter de overwegingen van de rechtbank in de bestreden beschikking en maakt die tot de zijne. In aanvulling daarop overweegt het hof nog het volgende naar aanleiding van hetgeen in hoger beroep is aangevoerd.

3.10.4.

Het hof concludeert uit de stukken in het dossier en het verloop zoals bij 3.1. en verder weergegeven dat de man de vrouw nodeloos op kosten heeft gejaagd. Voor zover moet worden aangenomen dat de vrouw uit de brief van het ABP van 8 juni 2021 had kunnen afleiden wat de omvang was van het pensioen dat de man ontving, gaat het hof aan deze stelling van de man voorbij, nu de man - naar het oordeel van het hof - geen enkele reden had om niet te reageren op het verzoek van de vrouw om aanvullende informatie. De man had op eenvoudige wijze kunnen weerleggen dat er sprake was van een hoger pensioen/inkomen van zijn zijde.

Ook de stelling van de man dat er een te korte termijn is gehanteerd om de gewenste informatie te overleggen, volgt het hof niet. Desgewenst had de man ook om een iets langere termijn kunnen vragen. De man heeft na het opstarten van de procedure in juni 2021 uiteindelijk vier maanden gewacht met het verstrekken van de gevraagde informatie, die hij al lang in bezit had. Deze wijze van procederen kan de man worden aangerekend.

3.10.5.

Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.

3.10.6.

Ten aanzien van de proceskosten in hoger beroep hebben beide partijen een veroordeling van de andere in de kosten gevraagd. Aangezien er in familierechtelijke procedures niet snel wordt overgegaan tot een proceskostenveroordeling, is het niet onbegrijpelijk dat de man van de uitspraak in hoger beroep is gekomen. Dat de grieven van de man niet slagen, maakt niet dat de man ook in hoger beroep nodeloos heeft geprocedeerd en in de proceskosten moet worden veroordeeld. Er is ook geen aanleiding om de vrouw in de kosten te veroordelen. Het hof wijst deze verzoeken van de man en de vrouw dan ook af.

3.10.7.

Het hof zal daarom zoals gebruikelijk in familierechtelijke procedures de proceskosten in hoger beroep compenseren, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.

3.10.8.

Dit leidt tot de volgende beslissing.

4 De beslissing

Het hof:

bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 7 december 2021 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;

compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, E.M.C. Dumoulin en M.J.C. van Leeuwen en is in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde advocaten

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature