Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

onregelmatige opzegging arbeidsovereenkomst, geen tijdige vernietiging, onrechtmatig derdenbeslag

Uitspraak



GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht

zaaknummer 200.293.654/01

arrest van 24 mei 2022

in de zaak van

[appellant] ,

wonende te [woonplaats] ,

appellant in principaal appel,

geïntimeerde in incidenteel appel,

hierna aan te duiden als [werknemer] ,

advocaat: mr. J.W. Menkveld te Utrecht,

tegen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid naar Belgisch recht

ADEDE B.V.B.A.,

gevestigd te [vestigingsplaats] (België),

geïntimeerde in principaal appel,

appellante in incidenteel appel,

hierna aan te duiden als Adede,

advocaat: mr. J.A. Spigt te Amersfoort,

op het bij exploot van dagvaarding van 8 april 2021 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 13 januari 2021, door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Tilburg, gewezen tussen [werknemer] als eiser in conventie alsmede gedaagde in reconventie en Adede als gedaagde in conventie alsmede eiseres in reconventie.

1 Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 8394529 CV EXPL 20-974)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2 Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:

de dagvaarding in hoger beroep;

de akte inbrengen producties van [werknemer] ;

de memorie van antwoord in het principaal hoger beroep tevens memorie van grieven in het incidenteel hoger beroep;

de memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep.

Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3 De beoordeling

in principaal en incidenteel hoger beroep

3.1.

Deze zaak gaat in de kern om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen is geëindigd door een brief van Adede in december 2018.

3.2.

De vaststaande feiten – voor zover relevant – zijn de volgende:

a. [werknemer] is op 3 oktober 2016 bij Adede in dienst getreden op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. in de functie van senior archeoloog/ KAM/assistent OCE, met een salaris van € 4.000,-- bruto per maand op basis van een

40-urige werkweek;

b. In artikel 5 van de arbeidsovereenkomst is bepaald: “(…) De overeengekomen werkzaamheden zullen gewoonlijk in c.q. vanuit de vestiging van de werkgever te

[vestigingsplaats] worden verricht. De werknemer zal ook in België en daaruit tewerkgesteld

worden. (...)”;

c. In artikel 14 van de arbeidsovereenkomst is bepaald: “Op deze arbeidsovereenkomst is het Nederlandse recht bij uitsluiting van ieder ander rechtsstelsel van toepassing” en “ De Nederlandse rechter is bij uitsluiting van ieder ander bevoegd tol beslechting van geschillen voortvloeiend uit deze overeenkomst.”;

d. Op 18 oktober 2018 heeft [werknemer] zich ziekgemeld, waarna Adede is gestopt met het betalen van het salaris;

e. In een brief van 21 december 2018 met als kop de tekst “Ontslag wegens sluiting ADEDE Nederland”, heeft Adede aan [werknemer] bericht:

“De tweede helft van het jaar zijn er nauwelijks nog werken geweest op Nederlandse bodem.

Ook voor de komende maanden zijn er geen nieuwe contracten.

Om een bloedbad te vermijden, heb ik beslist om ADEDE Nederland te sluiten.

Dit impliceert dat onze huidige arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang definitief zal

worden verbroken.

Om de impact hiervan op U en andere medewerkers, tewerkgesteld bij ADEDE Nederland,

te vermijden, biedt ADEDE bvba een contract aan met behoud van huidig loon.

U dient wel fulltime vanuit [vestigingsplaats] te werken.

Mocht de afstand een bezwaar zijn, dan wens ik u te danken voor de inzet en maak ik graag

een aanbevelingsbrief voor U op.

Ik hoop echter dat U ingaat op mijn aanbod.”;

f. Wegens het niet ontvangen van salaris is door [werknemer] een voorlopige voorziening gestart. Bij vonnis in kort geding van 6 februari 2019 is Adede onder meer veroordeeld tot betaling aan [werknemer] van het maandelijkse loon van € 4.000,-- bruto vanaf oktober 2018 voor zover dit nog niet aan [werknemer] was voldaan. Eveneens is Adede veroordeeld tot het verstrekken van salarisspecificaties over de maanden oktober, november en december 2018 en over de maand januari 2019 op straffe van een dwangsom;

g. Dit vonnis is betekend op 19 februari 2019 en daarin is (onder meer) bevolen om binnen 48 uur na ontvangst van het exploot aan [werknemer] deze salarisspecificaties te verstrekken;

h. Adede heeft op 22 februari 2019 per e-mailbericht die salarisspecificaties toegezonden aan [werknemer] ;

i. In een rapport van de bedrijfsarts, die is ingeschakeld door [werknemer] , d.d. 2 juli 2019 staat over de arbeidsongeschiktheid van [werknemer] vermeld: “(...) Conclusie: 17/10/2019 tot heden, sprake van ziekte of gebrek. Niet in staat bedongen arbeid (archeoloog) te verrichten. (…)”;

j. Bij beslissing van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 23 juli 2019 is aan [werknemer] verlof verleend voor het leggen van Europees bankbeslag op grond van de Verordening (EU) nr. 655/2014 ten laste van Adede. Naar aanleiding daarvan zijn er drie beslagen gelegd in België, die uiteindelijk doel hebben getroffen voor een bedrag van € 29.500,--;

k. Adede heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 6 februari 2019. Dit heeft geleid tot een arrest (in kort geding) van 6 augustus 2019 waarbij voormeld vonnis is vernietigd voor wat betreft de veroordeling van Adede tot betaling van het maandelijks loon van € 4.000,-- bruto vanaf oktober 2018. In plaats daarvan is Adede veroordeeld tot betaling van het maandelijks loon ter hoogte van 70 % van € 4.000,-- bruto vanaf oktober 2018 tot het moment dat rechtsgeldig een einde aan de arbeidsovereenkomst is gekomen. Voor het overige is het vonnis bekrachtigd;

l. In een tussen partijen geldend vonnis van 16 oktober 2019 is in rechtsoverweging 3.30 overwogen: “Uit het voorgaande volgt dat er vanuit gegaan dient te worden dat de arbeidsovereenkomst nog doorloopt en dat Adede gehouden is vanaf oktober 2018 maandelijks aan [werknemer] 70 % te voldoen van een brutosalaris van € 4.000,--”;

m. Bij exploten van 31 december 2019 is op verzoek van [werknemer] op grond van het vonnis van 6 februari 2019 en het daarbij behorende arrest van 6 augustus 2019 een derdenbeslag gelegd onder Havenbedrijf [plaats] N.V., Sassevaart V.O.F. en Koninklijke Boskalis Wesminster N.V,

m. Adede is een kort geding gestart tegen deze executiemaatregelen. Bij vonnis van 26 februari 2020 zijn de executoriale derdenbeslagen opgeheven. In rechtsoverweging 4.5 van dit vonnis staat: “Weliswaar is niet in geschil dat de arbeidsovereenkomst in elk geval tot 21 december 2018 bestond en dat er tot die tijd een loondoorbetalingsverplichting mag worden aangenomen, maar gezien hetgeen in het onder r.o. 2.7 vermelde beslag reeds door Adede is voldaan, biedt dat geen grondslag meer voor de in geding zijnde derdenbeslagen. Nu op basis van het arrest geen onbeperkt doorlopende loonvordering van [werknemer] na 21 december 2018 kan worden aangenomen, moet worden geoordeeld dat er geen grondslag (meer) is voor de drie gelegde derdenbeslagen.”.

3.3.1.

In de onderhavige procedure vordert [werknemer] (samengevat) in conventie te verklaren voor recht dat de brief van 21 december 2018 geen einde heeft gemaakt aan de arbeidsovereenkomst, althans dat er geen einde is gekomen aan de arbeidsovereenkomst, dat zijn salaris volledig moet worden doorbetaald tot 18 oktober 2018 en daarna voor 70 % tot het einde van de arbeidsovereenkomst vermeerderd met de (maximale) wettelijke verhoging, Adede te veroordelen tot betaling van de verbeurde dwangsommen, te bepalen dat Adede specificaties verstrekt van verschuldigde bedragen op straffe van een dwangsom, Adede te veroordelen tot betaling van executiekosten, de kosten van het rapport Verzuimfocus ter hoogte van € 423,50 en betaling van de kosten van de procedure.

3.3.2.

Aan deze vordering heeft [werknemer] , kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. Op grond van de arbeidsovereenkomst heeft hij recht heeft op (door)betaling van het loon na zijn ziekmelding op 18 oktober 2018. De arbeidsovereenkomst is niet geëindigd door de brief van 21 december 2018, zodat er nog altijd een loondoorbetalingsverplichting geldt voor Adede.

3.3.3.

Adede heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende verder aan de orde komen.

3.3.4.

In reconventie vordert Adede (samengevat) voor recht te verklaren dat de (onder

rov. 3.2. onder m genoemde) executoriale derdenbeslagen onrechtmatig zijn en dat [werknemer] de schade moet vergoeden, [werknemer] te veroordelen tot betaling van € 886,16 vermeerderd met wettelijke rente en betaling van de wettelijke (handels)rente over € 20.255,60, alsmede de proceskosten.

3.3.5.

Het (gemotiveerde) verweer van [werknemer] zal, voor zover in hoger beroep van belang, hierna verder worden besproken.

3.3.6.

In het eindvonnis heeft de kantonrechter - samengevat - geoordeeld dat:

in conventie

- [werknemer] had moeten en kunnen begrijpen dat Adede zijn arbeidsovereenkomst per direct, zijnde 21 december 2018 eindigde met haar brief van die datum. Dat het voor hem duidelijk was dat de arbeidsovereenkomst was opgezegd, bleek uit zijn antwoord tijdens de zitting bij de kantonrechter “dat het afgelopen was”. Verder is geen sprake van een opzegging met terugwerkende kracht. (rov. 3.11);

- De houding van Adede na 21 december 2018 leidt niet tot de conclusie dat geen opzegging van de arbeidsovereenkomst heeft plaatsgevonden (rov. 3.12);

- De loonvordering is toewijsbaar voor de periode van 18 oktober 2018 tot 21 december 2018 (rov. 3.15);

- De wettelijke verhoging over het achterstallige salaris wordt gematigd tot 10% (rov. 3.16);

- Adede moet een correcte specificatie verstrekken van het salaris over de voornoemde periode (rov. 3.18);

- De verbeurde dwangsommen zijn verjaard en die vordering wordt afgewezen (rov. 3.19);

- Adede is gehouden een bedrag van € 423,50 te betalen voor het rapport van Verzuimfocus, omdat Adede heeft nagelaten in het kader van de arbeidsongeschiktheid van [werknemer] een bedrijfsarts in te schakelen (rov. 3.20);

- Aan executiekosten wordt een bedrag van € 5.312,50 toegewezen (rov. 3.23);

in reconventie

- Er kan niet worden geconcludeerd dat op 31 december 2019 sprake was van een beslaglegging die niet voldeed aan de wettelijke eisen. Ook is dat niet geoordeeld in het vonnis van 26 februari 2020. Niet is komen vast te staan dat sprake was van onrechtmatig gelegde beslagen (rov. 3.24).

De kantonrechter heeft samengevat (in conventie) Adede veroordeeld tot het betalen van:

- het salaris ter hoogte van 70% van € 4.000,-- bruto per maand over de periode vanaf 18 oktober 2018 tot 21 december 2018, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 10% en de wettelijke rente met veroordeling tot verschaffing van de salarisspecificaties hierbij op straffe van een dwangsom;

- een bedrag van € 5.312,50 wegens executiekosten en

- een bedrag van € 423,50 te vermeerderen met de wettelijke rente (voor het rapport van Verzuimfocus).

In reconventie heeft de kantonrechter de vorderingen afgewezen.

De kantonrechter heeft Adede veroordeeld in de proceskosten in conventie en reconventie.

3.4.1.

[werknemer] heeft in hoger beroep zeven grieven aangevoerd (het principaal hoger beroep). [werknemer] heeft geconcludeerd tot (gedeeltelijke) vernietiging van het eindvonnis en zijn (gewijzigde) vordering luidt als volgt:

- te verklaren voor recht dat de brief d.d. 21 december 2018 geen einde heeft gemaakt aan de arbeidsovereenkomst tussen Adede en [werknemer] , althans te verklaren voor recht dat er geen

einde is gekomen aan deze arbeidsovereenkomst;

- Adede te veroordelen tot betaling van salaris aan [werknemer] over de periode 18 oktober 2018 ter hoogte van 70% van € 4.000,-- bruto, derhalve € 2.800,-- bruto per maand, tot 18 oktober 2020, althans ter hoogte van een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag met een in goede justitie te bepalen datum, te verhogen met de (maximale) wettelijke verhoging, vermeerderd met de wettelijke rente;

- te bepalen dat Adede gehouden is [werknemer] specificaties te verschaffen ten aanzien van hetgeen Adede aan [werknemer] op basis van het in deze procedure te wijzen arrest dient te voldoen op straffe van een dwangsom;

- met veroordeling van Adede in de kosten van deze procedure.

3.4.2.

Adede heeft geen bezwaar gemaakt tegen de eiswijziging van [werknemer] . Het hof ziet ook geen aanleiding de eiswijziging ambtshalve buiten beschouwing te laten wegens strijd met de goede procesorde. Recht zal worden gedaan op de gewijzigde eis.

3.4.3.

Adede heeft gesteld dat [werknemer] niet heeft aangeduid welk deel van het vonnis vernietigd moet worden. [werknemer] legt evenmin een verbinding tussen enerzijds het vonnis en anderzijds de door hem ingestelde vorderingen. Volgens Adede heeft dit tot gevolg dat dat het vonnis niet vernietigd kan worden, omdat het niet aan het hof is om te bepalen welk deel zij moet vernietigen.

3.4.4.

Het hof stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak als grieven worden aangemerkt alle gronden die de appellant aanvoert met de strekking dat de bestreden uitspraak behoort te worden vernietigd. De grieven hoeven niet aan bepaalde vormvereisten te voldoen. Die gronden moeten wel behoorlijk naar voren zijn gebracht in het geding, zodat zij voldoende kenbaar zijn voor de rechter en voor de wederpartij, welke laatste immers moet kunnen weten waartegen zij zich in de procedure in hoger beroep heeft te verweren. Bij de uitleg van de memorie van grieven of zoals hier de dagvaarding in hoger beroep, kan mede een rol spelen de wijze waarop de geïntimeerde in hoger beroep de inhoud van dat stuk, blijkens zijn reactie daarop, heeft begrepen. De door Adede aangevoerde bezwaren legt het hof daarom terzijde. Zowel het hof als Adede hebben de vordering in hoger beroep begrepen zoals hiervoor staat weergegeven onder rov. 3.4.1. Het hof zal deze vordering hierna dus inhoudelijk gaan beoordelen.

3.4.5

Adede heeft in hoger beroep vijf grieven aangevoerd (het incidenteel hoger beroep). Adede heeft geconcludeerd tot (gedeeltelijke) vernietiging van het eindvonnis met afwijzing van de vorderingen in conventie en het alsnog toewijzen van zijn vorderingen in reconventie met betaling van de proceskosten in beide instanties.

3.5.

Adede is gevestigd in België, zodat het geschil internationale aspecten heeft. De kantonrechter is terecht en onbestreden uitgegaan van de bevoegdheid van de Nederlandse rechter en van de toepasselijkheid van Nederlands recht. Dat zal het hof ook doen.

3.6.1.

De grieven in het principaal hoger beroep lenen zich voor gezamenlijke behandeling en zien op de (uitleg van de) brief van Adede van 21 december 2018 en de vraag of daarmee de arbeidsovereenkomst tussen partijen is geëindigd.

3.6.2.

De grieven in het incidenteel hoger beroep zien op de volgende onderwerpen:

- de kosten van het rapport van Verzuimfocus (grief 1 in incidenteel hoger beroep);

- het derdenbeslag dat [werknemer] heeft gelegd (grief 4 in incidenteel hoger beroep) en

- de executiekosten (grief 2 in incidenteel hoger beroep).

De andere twee grieven (3 en 5) zien op de proceskosten in conventie en in reconventie.

verder in het principaal hoger beroep

3.7.1.

[werknemer] betoogt dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat door de brief van Adede van 21 december 2018 een einde is gekomen aan de arbeidsovereenkomst tussen partijen. [werknemer] stelt dat een opzegging een rechtshandeling is die pas tot stand kan zijn gekomen op het moment dat de opzegging de andere partij heeft bereikt. Aangezien hij de brief heeft ontvangen op 31 december 2018, is een opzegging per 21 december 2018 niet mogelijk . [werknemer] stelt verder dat art. 7:677 lid 6 BW een rechtshandeling onmogelijk maakt die het opzeggen van een arbeidsovereenkomst beoogt zonder voorafgaande toestemming. Nu het opzeggen met terugwerkende kracht onmogelijk is, is er niet opgezegd door Adede en is er ook geen sprake van een opzegging die voor vernietiging in aanmerking komt.

Verder betoogt [werknemer] dat de brief niet is uit te leggen als een op opzeggen gerichte verklaring en dat blijkt ook uit de gedragingen van Adede na 21 december 2018. Daarbij voert [werknemer] aan dat de kantonrechter ten onrechte niet heeft getoetst aan het door hem genoemde ‘duidelijkheid- en ondubbelzinnigheidscriterium’. Tijdens de zitting heeft de kantonrechter vervolgens een verkeerde uitleg aan zijn woorden gegeven.

Voor zover de brief te beschouwen is als een opzegging dan vernietigt [werknemer] deze opzegging wegens strijd met art. 7:677 lid 6 BW.

3.7.2.

Het hof constateert dat de opzegging van een arbeidsovereenkomst een eenzijdige gerichte rechtshandeling is. Deze rechtshandeling wordt door één (rechts)persoon tot stand gebracht en is gericht tot een ander. Deze ander is de geadresseerde en deze is in het onderhavige geval niet nodig voor de totstandkoming van de rechtshandeling. Dit in tegenstelling tot een meerzijdige rechtshandeling, zoals een overeenkomst. Het hof constateert dat Adede de wil had tot opzegging van de arbeidsovereenkomst en dat deze wil zich heeft geopenbaard in de brief van 21 december 2018. Deze brief heeft [werknemer] bereikt op 31 december 2018.

Het opgewekte vertrouwen van de geadresseerde partij speelt een subsidiaire rol: het kan de rechtshandeling tot stand doen komen in gevallen waarin de wil ontbreekt (art. 3:35 BW). Hier is echter de wil van Adede aanwezig en komt de rechtshandeling tot stand op grond van art. 3:33 BW. Het hof leidt de wil van Adede af uit de bewoordingen van de brief van 21 december 2018. Het onderwerp van de brief is: “Ontslag wegens sluiting ADEDE Nederland”. Daarna staat er in de brief: “Dit impliceert dat onze huidige arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang definitief zal worden verbroken.”. De wil van Adede blijkt hier onomwonden uit. Deze wil tot opzegging wordt vervolgens bevestigd doordat Adede daarna een nieuw contract aanbiedt om vanuit [vestigingsplaats] te werken en de afsluiting van de brief waarin Adede schrijft dat zij hoopt dat [werknemer] ingaat op het aanbod. Er is geen vereiste dat Adede bewoordingen had moeten gebruiken als ‘opzegging’ en ‘opzeggen’. Het hof is het dus eens met de overwegingen van de kantonrechter over de brief en maakt die tot de zijne. De uitleg die [werknemer] geeft aan de brief is gekunsteld en leidt niet tot de conclusie dat geen sprake is van de geopenbaarde wil tot opzegging van de arbeidsovereenkomst. Het hof laat bij deze overweging in het midden hoe de woorden van [werknemer] tijdens de zitting bij de kantonrechter moeten worden uitgelegd, omdat dit het oordeel van het hof over de brief niet anders maakt. Voor zover de houding van Adede na 21 december 2018 betekenis zou kunnen hebben bij de uitleg van haar brief, deelt het hof ook op dit punt de overwegingen van de kantonrechter dat de gedragingen van Adede nadien voort lijken te vloeien uit het feit dat er inmiddels gerechtelijke procedures waren gestart en dat daaruit in elk geval duidelijk was dat Adede geen afstand deed van de opzegging.

3.7.3

Het hof overweegt dat het beroep dat [werknemer] doet op het door hem zo genoemde ‘duidelijkheid- en ondubbelzinnigheidscriterium’ niet slaagt. De volgens vaste rechtspraak geldende strenge maatstaf ter beantwoording van de vraag of een werknemer zijn dienstbetrekking vrijwillig heeft willen beëindigen, dient ertoe de werknemer te behoeden voor de ernstige gevolgen die vrijwillige beëindiging van het dienstverband voor hem kan hebben, kort gezegd het verloren gaan van de mogelijkheid zich op ontslagbescherming te beroepen, en het mogelijk verlies van aanspraken ingevolge de sociale zekerheidswetgeving, met name een werkloosheidsuitkering. In verband met die ernstige gevolgen zal de werkgever niet spoedig mogen aannemen dat een verklaring van de werknemer is gericht op vrijwillige beëindiging van de dienstbetrekking. Waar het gaat om de beantwoording van de vraag of een door de werkgever afgelegde verklaring strekt tot beëindiging van de dienstbetrekking zijn ernstige gevolgen zoals hiervoor vermeld niet aan de orde. De feiten dienen te worden beoordeeld aan de hand van de maatstaf van art. 3:33 en 3:35 BW, zoals het hof hiervoor heeft gedaan. Een duidelijke en ondubbelzinnige verklaring van de werkgever is niet vereist en daarmee ook geen controle achteraf door Adede of [werknemer] de boodschap heeft begrepen. (ECLI:NL:HR:2005:AS8387 rov. 3.4).

3.7.4.

Het hof overweegt dat voor zover [werknemer] bedoelt te zeggen dat de opzegging van Adede niet op een wijze heeft plaatsgevonden die overeenstemt met de wettelijke vereisten, [werknemer] daarin gelijk heeft. Er is geen sprake van een rechtsgeldige opzegging zoals bedoeld in art. 7:671 BW e.v. Echter, anders dan [werknemer] stelt, heeft dit niet tot gevolg dat de opzegging niet bestaat. Indien een werknemer van meent dat de arbeidsovereenkomst is opgezegd in strijd met de voor opzegging geldende bepalingen kan hij de kantonrechter verzoeken de opzegging te vernietigen.

3.7.5.

Subsidiair heeft [werknemer] gesteld dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst vernietigd moet worden.

3.7.6.

Adede heeft in dat verband een beroep gedaan op de vervaltermijn van artikel 7:686a lid 4 BW .

3.7.7.

In artikel 7:686a lid 4 onder a BW is, voor zover relevan t, bepaald dat de bevoegdheid om een verzoekschrift gegrond op artikel 7:681 BW bij de (kanton)rechter in te dienen, twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, vervalt.

3.7.8.

Het hof overweegt als volgt. Nog daargelaten dat [werknemer] niet gekozen heeft voor een verzoekschriftprocedure als bedoeld in artikel 7:681 BW , heeft [werknemer] voor het eerst in hoger beroep gesteld dat de opzegging vernietigd moet worden. De vervaltermijn als bedoeld in artikel 7:686a lid 4, onder a BW was, gelet op de opzegging van de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang op 21 augustus 2018, ruimschoots verstreken ten tijde van de dagvaarding van Adede in hoger beroep op 8 april 2021. Dit betekent dat [werknemer] niet-ontvankelijk zal worden verklaard in zijn subsidiaire vordering tot vernietiging van de opzegging van de arbeidsovereenkomst.

3.7.9.

Uit het bovenstaande volgt dat de grieven in principaal hoger beroep niet slagen. Het door [werknemer] gedane bewijsaanbod is niet voldoende specifiek, zodat het hof daaraan voorbijgaat.

verder in het incidenteel hoger beroep

de kosten van het rapport van Verzuimfocus

3.8.1.

Adede betoogt dat de kantonrechter terecht heeft overwogen dat [werknemer] zelf opdracht heeft moeten geven voor het maken van een rapport in verband met zijn arbeidsongeschiktheid. Adede stelt dat de kantonrechter daarbij ten onrechte voorbij gaat aan het feit dat de arbeidsovereenkomst op 21 december 2018 beëindigd was. Op Adede rustte – naar eigen zeggen – daarom geen verplichting om na die datum een bedrijfsarts in te schakelen.

3.8.2.

Het hof overweegt het volgende. Op Adede rust als werkgever de plicht om zich door een bedrijfsarts te laten adviseren bij de begeleiding van werknemers die door ziekte niet in staat zijn hun arbeid te verrichten te begeleiden (art. 14 Arbeidsomstandighedenwet, hierna: Arbowet). Vast staat dat [werknemer] zich heeft ziekgemeld op 18 oktober 2018. Verder staat vast dat tot het einde van het dienstverband op 21 december 2018 Adede ten onrechte geen bedrijfsarts heeft ingeschakeld voor advies over de begeleiding van [werknemer] . Daarbij maakt het niet uit of Adede betwist dat [werknemer] toen echt ziek was, dat was een reden te meer geweest om door een bedrijfs- of verzekeringsarts te laten vaststellen of sprake was van ziekte. [werknemer] heeft vervolgens tevergeefs geprobeerd een verklaring te verkrijgen van een deskundige benoemd door het UWV en pas daarna heeft [werknemer] zelf een bedrijfsarts ingeschakeld. Dit heeft geleid tot het rapport van Verzuimfocus van 2 juli 2019. Op zichzelf klopt de stelling van Adede dat op haar geen plicht rustte om na 21 december 2018 een bedrijfsarts in te schakelen. Dit betekent echter niet dat zij niet gehouden is tot betaling van het rapport van Verzuimfocus. Adede had in de periode tussen 18 oktober 2018 en 21 december 2018 een bedrijfsarts moeten inschakelen. Nadat zij die wettelijke plicht niet was nagekomen, heeft [werknemer] zelf een rapport door een bedrijfsarts laten opstellen. Dat dit rapport na einde van de arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen, is in dit geval niet relevant. De kosten van het rapport komen voor rekening van Adede (art. 44 Arbowet). De grief slaagt niet.

het derdenbeslag

3.9.1.

Adede maakt bezwaar tegen het oordeel van de kantonrechter dat de derdenbeslagen van 31 december 2019 onder Havenbedrijf [plaats] , Sassevaart en Boskalis (zie feit 3.2 onder m) niet onrechtmatig zijn. De kantonrechter gaat er, aldus Adede, ten onrechte aan voorbij dat aan de op 31 december 2019 gelegde beslagen een executoriale titel ontbrak die de beslagen rechtvaardigde. De beslagen zagen immers op een doorlopende loonvordering van [werknemer] na 21 december 2018 en die bleek niet uit het vonnis van de kantonrechter van 6 februari 2019 en het arrest van het Hof van 6 augustus 2019. Vast staat dat [werknemer] , uit hoofde van een op 23 juli 2019 afgegeven bevel, reeds beslag had gelegd op eigendommen van Adede in België. De kantonrechter overweegt echter vervolgens ten onrechte dat in het midden is gebleven op welk moment dat bedrag is voldaan. Tussen partijen staat immers vast dat de KBC Bank op 24 oktober 2019 een bedrag van € 29.560,00 aan de door [werknemer] ingeschakelde deurwaarder heeft afgedragen. Nu de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland op 26 februari 2020 heeft geoordeeld dat voor de op 31 december 2019 gelegde beslagen een grondslag ontbrak, is daarmee de onrechtmatigheid gegeven en de verschuldigdheid van de advocaatkosten ad € 886,16. Gegeven het feit dat Adede nog altijd het op 31 december 2019 beslagen tegoed van € 20.255,60 niet heeft ontvangen, maakt zij terecht aanspraak op de handelsrente over dat bedrag.

3.9.2.

Het hof overweegt als volgt. Uit de beslissingen in het principaal hoger beroep volgt dat de (principale) grieven falen. Daarmee is ook beslist dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen is geëindigd op 21 december 2018 en dus ook de loondoorbetalingsverplichting daarna. Inmiddels is dus door deze beslissing komen vast te staan dat de beslagen achteraf bezien wél ten onrechte zijn gelegd. De betaling van het loon is immers voldoende gegarandeerd door het eerdere beslag in België en waarvan tussen partijen vaststaat dat hiervoor op 24 oktober 2019 een bedrag van € 29.560,-- is uitgekeerd. Op grond van de verkeersopvattingen moet dit ten onrechte gelegde beslag worden toegerekend aan [werknemer] als onrechtmatige daad. Dit betekent dat de incidentele grieven op dit punt slagen en de (in reconventie) gevraagde verklaring voor recht zal worden toegewezen.

3.9.3.

Ten aanzien van de overige daaraan gekoppelde vorderingen overweegt het hof als volgt. Nu een onrechtmatige daad is vastgesteld, zal het hof de vraag moeten beantwoorden of de gevorderde schade moet worden toegewezen. Adede heeft als schade gevorderd:

1. advocaatkosten van € 886,16 en 2. een bedrag aan handelsrente over € 20.255,60.

3.9.4.

[werknemer] heeft al in eerste aanleg gemotiveerd betwist dat de kosten van de advocaat noodzakelijk waren. Nu Adede in hoger beroep deze kosten niet nader heeft toegelicht, zal het hof dit deel van de vordering afwijzen. Ook de gevorderde handelsrente kan niet worden toegewezen. Art. 6:119a BW heeft alleen betrekking op de geldelijke tegenprestatie voor geleverde goederen of diensten op grond van een handelsovereenkomst. Dit betreft de primaire betalingsverplichting uit de handelsovereenkomst. De wettelijke handelsrente ziet dus niet op de vordering uit hoofde van een onrechtmatige daad in deze procedure (ECLI:NL:HR:2022:596). Dit betekent dat het hof het mindere zal toewijzen, te weten de gevorderde betaling van de (gewone) wettelijke rente over het bedrag van € 20.255,60 en de daarmee samenhangende verklaring voor recht.

de executiekosten

3.10.1.

Adede is het niet eens met de beslissing van de kantonrechter dat zij een bedrag van €5.312,50 voor beslagkosten moet betalen. De kosten kunnen volgens Adede om de volgende redenen niet aan haar in rekening worden gebracht:

a. de door [werknemer] gelegde beslagen zijn bewarende of conservatoire beslagen;

b. als de door [werknemer] gelegde beslagen toch executoriaal zijn, dan zijn de titels niet betekend;

c. de vorderingen van [werknemer] waarvoor de beslagen zijn gelegd, zijn grotendeels afgewezen;

d. de beslagen zijn grotendeels opgeheven en

e. de kosten zijn niet inzichtelijk.

3.10.2.

Het hof overweegt als volgt. Het hof deelt de overweging van de rechtbank dat tussen partijen vaststaat dat er op 23 juli 2019 aan [werknemer] verlof is verleend voor het leggen van Europees bankbeslag (ex Vo. ( EU) nr. 655/2014). Aangezien op dat moment reeds sprake was van een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van de kantonrechter d.d. 6 februari 2019 zijn de door [werknemer] gevorderde kosten te beschouwen als executiekosten. Op grond van artikel 434a Rv . komen deze kosten voor toewijzing in aanmerking. De vraag of het hier dan strikt genomen gaat om conservatoire of executoriale beslagen is hierbij enkel theoretisch en maakt voor de beoordeling van het geschil verder niet uit. De vordering van [werknemer] is gebaseerd op de rekening van de gerechtsdeurwaarder van 21 september 2019 en ziet blijkens de toelichting op de beslagen in België. Deze toelichting op de kosten is voldoende inzichtelijk om tot de toewijzing van de kosten te komen zoals de kantonrechter heeft gedaan. De voorgaande beslissing van het hof in rov. 3.9.2. ziet niet op de rechtmatigheid van het beslag in België. Dat achteraf is gebleken dat het beslag in België zo veel doel had getroffen dat de rechter een vrijgave heeft gelast, maakt niet dat Adede niet gehouden is deze executiekosten te voldoen. De beslagkosten na 21 september 2019 heeft [werknemer] niet in deze procedure gevorderd, zodat het hof het standpunt van Adede ten aanzien van de kosten voor de beslagen op 7 oktober 2019 (die later zijn opgeheven) buiten beschouwing laat. Dit betekent dat de grief niet slaagt.

3.11.

Het bewijsaanbod van Adede is onvoldoende gespecificeerd, zodat het hof daaraan voorbij gaat.

de proceskosten in conventie en in reconventie

3.12.1.

Adede stelt dat [werknemer] in conventie grotendeels in het ongelijk is gesteld zodat Adede ten onrechte is veroordeeld in de betaling van deze kosten. Ook ten aanzien van de proceskostenveroordeling van Adede in reconventie is zij van oordeel dat die onjuist is.

3.12.2.

Het hof overweegt over de proceskostenveroordeling in het algemeen het volgende. De mate waarin een eiser(es) in het gelijk wordt gesteld, wordt niet enkel bepaald door een vergelijking tussen het petitum en het dictum, zoals Adede doet ten aanzien van de vorderingen in conventie. Tevens is van belang het aantal, het gewicht en de uitkomst van de onderweg besliste geschilpunten. Hierbij is ook van belang dat de verklaring voor recht met name niet kon worden toegewezen door het achterwege laten van een tijdige actie van [werknemer] zelf en niet door een standpunt van Adede. Verder heeft Adede de arbeidsovereenkomst onregelmatig geëindigd en heeft zij ten onrechte geen salaris betaald na 18 oktober 2018. Het hof is het dan ook met de kantonrechter eens dat Adede grotendeels in het ongelijk is gesteld in conventie.

3.12.3.

Ook de beslissing over de proceskosten in reconventie zal niet veranderen. Hoewel het hof anders dan de kantonrechter wel de gevraagde verklaring voor recht zal afgeven met betrekking tot het onrechtmatige derdenbeslag, is het hof alles afwegende toch van oordeel dat Adede de grotendeels in het ongelijk gesteld partij blijft.

3.12.4.

Dit betekent dat de grieven over de proceskosten in eerste aanleg niet slagen.

conclusie

3.13.1.

De conclusie is dat de grieven in het principaal hoger beroep tevergeefs zijn voorgedragen. In het incidenteel hoger beroep slagen de grieven met betrekking tot de gevorderde verklaring voor recht. Het vonnis zal op dat punt worden vernietigd en voor het overige worden bekrachtigd (waaronder de proceskostenbeslissing).

3.13.2.

[werknemer] zal in het principaal hoger beroep als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep van Adede. Deze kosten zullen worden begroot voor het griffierecht op € 2.106,-- en voor het salaris advocaat op een bedrag van

€ 2.031,--.

3.13.3.

In het incidenteel hoger beroep zullen de proceskosten worden gecompenseerd, omdat partijen over en weer op enkele punten in het ongelijk zijn gesteld.

4 De uitspraak

Het hof:

- verklaart [werknemer] niet-ontvankelijk in zijn (subsidiaire) vordering tot vernietiging van de opzegging van de arbeidsovereenkomst;

- vernietigt het vonnis van 13 januari 2021 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Tilburg voor zover in reconventie de verklaring voor recht ten aanzien van de onrechtmatig gelegde derdenbeslagen is afgewezen en ten aanzien van de wettelijke rente over € 20.255,60, alsmede de betaling van deze wettelijke rente;

en in zoverre opnieuw rechtdoende:

- verklaart voor recht dat de door [werknemer] op 31 december 2019 gelegde executoriale

derdenbeslagen onder Havenbedrijf [plaats] N.V. te [plaats] , Sassevaart v.o.f. te [plaats] en Koninklijke Boskalis Westminster N.V. te [plaats] onrechtmatig zijn;

- verklaart voor recht dat [werknemer] is gehouden tot vergoeding van de wettelijke rente over het bedrag van € 20.255,60;

- veroordeelt [werknemer] tot betaling van de wettelijke rente over het bedrag van € 20.255,60 vanaf 31 december 2019 tot aan de dag van voldoening;

- bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;

- veroordeelt [werknemer] in de kosten van het principaal hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Adede vastgesteld op € 2.106,-- voor het griffierecht en voor het salaris advocaat op een bedrag van € 2.031,-- overeenkomstig het liquidatietarief;

- compenseert de proceskosten in het incidenteel hoger beroep zodanig dat elke partij de eigen kosten draagt;

- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad voor zover het betreft de hierin vermelde proceskostenveroordeling;

- wijst af het meer of anders gevorderde.

Dit arrest is gewezen door mrs. H.K.N. Vos, O.G.H. Milar en A. van Zanten-Baris en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 24 mei 2022.

griffier rolraadsheer


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature