Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Arbeidsrecht WWZ. Ontbinding arbeidsovereenkomst op grond van verstoorde arbeidsverhouding.

Uitspraak



GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht

Uitspraak : 18 maart 2021

Zaaknummer : 200.282.361/01

Zaaknummer eerste aanleg : 8290483 EJ VERZ 20-60

in de zaak in hoger beroep van:

Groothandel [Groothandel] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

appellante,

hierna aan te duiden als [de werkgever] ,

advocaat: mr. G.P. Oberman te Eindhoven,

tegen

[de werknemer] ,

wonende te [woonplaats] ,

verweerder,

hierna aan te duiden als [de werknemer] ,

advocaat: mr. J.J.R. Albicher te Roosendaal.

1 Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, van 20 mei 2020.

2 Het geding in hoger beroep

2.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

het beroepschrift met het procesdossier van de eerste aanleg en producties, ingekomen ter griffie op 19 augustus 2020;

het verweerschrift, ingekomen ter griffie op 21 oktober 2020;

een formulier van [de werknemer] met twee producties, ingekomen ter griffie op 20 januari 2021;

- de op 4 februari 2021 gehouden mondelinge behandeling, waarbij zijn gehoord:

- de heer [algemeen directeur] , algemeen directeur van [de werkgever] , bijgestaan door mr. Oberman;

de heer [de werknemer] , bijgestaan door mr. Albicher;

de brief van mr. Oberman van 23 februari 2021;

de reactie daarop van mr. Albicher van 23 februari 2021.

2.2.

Het hof heeft aan het slot van de mondelinge behandeling een datum voor beschikking bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken.

3 De beoordeling

3.1.

In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.

3.1.1.

[de werknemer] , geboren op [geboortedatum] 1972, is (met een korte onderbreking) sinds 14 mei 1993 werkzaam bij (de rechtsvoorgangers van) [de werkgever] .

3.1.2.

[de werknemer] is thans in dienst van [de werkgever] in de functie van bedrijfsleider van de vestiging van [de werkgever] in [vestigingsplaats] . Zijn salaris bedraagt € 4.144.97 bruto per vier weken (€ 4.490,38 bruto per maand), exclusief 8 procent vakantiebijslag.

3.1.3.

Op 9 augustus 2019 heeft [de werknemer] een arbeidsongeval gehad en sindsdien is hij arbeidsongeschikt.

3.1.4.

Daarna hebben medewerkers van [de werkgever] [de werknemer] beschuldigd van (kort gezegd) seksuele intimidatie.

3.1.5.

Naar aanleiding van deze verwijten heeft op 16 september 2019 een gesprek met [de werknemer] plaatsgevonden. Hij heeft betwist dat er sprake was van seksuele intimidatie.

3.2.1.

In de procedure in eerste aanleg verzocht [de werkgever] (in conventie) de arbeidsovereenkomst zo spoedig mogelijk en zonder toekenning van een transitievergoeding te ontbinden.

3.2.2.

Aan dit verzoek heeft [de werkgever] , kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. [de werknemer] heeft zich schuldig gemaakt aan seksuele intimidatie en mishandeling, waardoor er sprake is van de in artikel 7:669 lid 3 onder e BW genoemde grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Het gaat hier om ernstig verwijtbaar handelen, waardoor [de werknemer] bij ontbinding van de arbeidsovereenkomst geen recht heeft op een transitievergoeding.

3.2.3

[de werknemer] heeft verweer gevoerd. Hij heeft betwist dat er een grond bestaat voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst. [de werknemer] heeft een tegenverzoek ingediend. Hij verzocht een veroordeling tot wedertewerkstelling onder oplegging van een dwangsom. Voor het geval de arbeidsovereenkomst zou worden ontbonden, verzocht hij de kantonrechter rekening te houden met een opzegtermijn van vier maanden, met veroordeling van [de werkgever] tot betaling van een transitievergoeding en een billijke vergoeding.

3.3.

In de bestreden beschikking heeft de kantonrechter kort gezegd geoordeeld dat niet is gebleken van verwijtbaar handelen van [de werknemer] . Op grond daarvan heeft de kantonrechter het verzoek van [de werkgever] tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst afgewezen en [de werkgever] veroordeeld om [de werknemer] binnen vijf dagen nadat de bedrijfsarts hem daartoe in staat acht, weder te werk te stellen op straffe van een dwangsom. De kantonrechter heeft [de werkgever] in de proceskosten veroordeeld.

3.4.1.

[de werkgever] heeft in hoger beroep 15 grieven aangevoerd. [de werkgever] heeft geconcludeerd tot vernietiging van de beroepen beschikking en tot het alsnog ontbinden van de arbeidsovereenkomst, op (kort gezegd) de e-grond, de g-grond dan wel de i-grond. [de werkgever] baseert haar verzoek blijkens de brief van mr. Oberman van 23 februari 2021 nu uitsluitend nog op een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding (als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 onder g BW ). Ernstig verwijtbaar handelen, dan wel verwijtbaar handelen van [de werknemer] is dus niet meer aan de orde.

3.4.2.

[de werknemer] heeft verweer gevoerd tegen de verzochte ontbinding. Voor het geval het hof over zou gaan tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst heeft hij het hof verzocht [de werkgever] te veroordelen tot betaling van de transitievergoeding. Uit de brief van mr. Albicher van 23 februari 2021 blijkt dat [de werknemer] niet langer aanspraak maakt op toekenning van een billijke vergoeding vanwege gesteld ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van [de werkgever] .

3.5.

Het hof oordeelt als volgt. [de werknemer] , die de functie van bedrijfsleider bekleedt, wordt door medewerkers van [de werkgever] beschuldigd van seksuele intimidatie. [de werknemer] weerspreekt die beschuldigingen echter. Het hof is op grond van de inhoud van de stukken en van wat ter zitting is besproken, van oordeel dat er sprake is van een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding, gezien hetgeen partijen nog steeds en onverkort over de gang van zaken verdeeld houdt. Zij hebben geprobeerd om door mediation tot elkaar te komen, maar dat heeft niet tot resultaat geleid. Het hof zal het verzoek van [de werkgever] tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst vanwege de ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding (de g-grond) toewijzen.

3.6.

Het hof zal de arbeidsovereenkomst ontbinden per 1 april 2021. Op grond van artikel 7:683 lid 5 BW dient het hof namelijk een datum te bepalen waarop de arbeidsovereenkomst eindigt. Het hof houdt geen rekening met een opzegtermijn, zoals door [de werknemer] in eerste aanleg is verzocht. Weliswaar is in artikel 7:683 lid 5 BW bepaald dat artikel 7:671b BW van overeenkomstige toepassing is, maar daaraan is toegevoegd ten aanzien van de toekenning van een vergoeding. Het hof leidt hieruit af dat het niet gehouden is (ook) lid 9 van artikel 7:671b aanhef en onder a BW toe te passen, althans niet in de situatie (zoals hier), dat de periode waartegen ontbinding door de kantonrechter had kunnen plaatsvinden, al is verstreken. Uit de brief van mr. Albicher van 23 februari 2021 blijkt ook dat [de werknemer] zich in geval van ontbinding refereert aan 1 april 2021 als ontbindingsdatum.

3.7.

[de werknemer] heeft het hof verzocht om [de werkgever] in geval van ontbinding te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding van € 10.000,00 bruto, over welk bedrag geen discussie bestaat. Het hof zal [de werkgever] veroordelen deze vergoeding te betalen.

3.8.

Partijen hebben laten weten dat zij in hun visie ieder de eigen proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep dienen te dragen. Het hof zal dienovereenkomstig beslissen.

3.9.

Gelet op het voorgaande zal het hof de beschikking van de kantonrechter vernietigen voor zover de kantonrechter het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst heeft afgewezen en [de werkgever] in de proceskosten heeft veroordeeld. De grieven van [de werkgever] hoeven gelet op het voorgaande niet verder of afzonderlijk te worden besproken.

4 De beslissing

Het hof:

vernietigt de bestreden beschikking van de kantonrechter;

en opnieuw rechtdoende:

ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen [de werkgever] en [de werknemer] per 1 april 2021;

veroordeelt [de werkgever] tot betaling van een transitievergoeding van € 10.000,00 bruto aan [de werknemer] ;

verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;

compenseert de proceskosten in de eerste aanleg en in het hoger beroep in die zin, dat elk van partijen de eigen proceskosten draagt;

wijst het meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mrs. J.F.M. Pols, R.R.M. de Moor en D.J.B. de Wolff en is in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2021.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature