U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Gesloten uithuisplaatsing

Uitspraak



GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht

Uitspraak : 14 januari 2021

Zaaknummer : 200.286.089/01

Zaaknummers 1e aanleg : C/01/362056 /JE RK 20-1349 en C/01/362185 / JE RK 20-1371

in de zaak in hoger beroep van:

[minderjarige] ,

thans opgenomen en verblijvende in de accommodatie voor gesloten jeugdzorg [accomodatie] (hierna: [accomodatie] ) te [plaats 1] ,

verzoekster in hoger beroep,

hierna te noemen: [minderjarige] ,

advocaat: mr. J.M.C. van Gorkum,

tegen

Stichting Jeugdbescherming Brabant,

gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,

verweerster in hoger beroep,

hierna te noemen: de GI.

Deze zaak gaat over [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] .

Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de moeder] (hierna te noemen: de moeder),

advocaat mr. M.S. Kat.

In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:

de Raad voor de Kinderbescherming,

regio: [regio] ,

hierna te noemen: de raad.

1 Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 21 september 2020.

2 Het geding in hoger beroep

2.1.

Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 20 november 2020, heeft [minderjarige] verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat het inleidende verzoek strekkende tot het verlenen van een machtiging gesloten jeugdhulp alsnog wordt afgewezen.

2.2.

Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 22 december 2020, heeft de GI het hof verzocht het hoger beroep van [minderjarige] af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten.

2.3.

Bij verweerschrift tevens houdende incidenteel appel, ingekomen ter griffie op 24 december 2020, heeft de moeder het hof verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende te bepalen dat het inleidende verzoek strekkende tot het verlenen van een machtiging gesloten jeugdhulp alsnog wordt afgewezen.

2.4.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 december 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:

- [minderjarige] , bijgestaan door mr. Van Gorkum;

- de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] , jeugdzorgwerker;

- de moeder, bijgestaan door mr. Kat;

De raad is, met bericht, niet ter zitting verschenen.

Bij aanvang van de mondelinge behandeling waren het verweerschrift van de GI en het verweerschrift tevens houdende incidenteel appel van de moeder nog niet door het hof ontvangen. Deze stukken, alsmede de bijlagen bij het verweerschrift van de GI (zijnde: het eindverslag van De Combinatie, het eindverslag van [instelling] , de e-mail van de moeder aan de jeugdzorgwerker d.d. 6 december 2020 en het concept trajectbehandelplan van [naam] ) zijn gekopieerd voor alle partijen en vervolgens is een leespauze ingelast.

2.5.

Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:

het V6-formulier van de zijde van [minderjarige] d.d. 3 december 2020, ingekomen ter griffie op 4 december 2020;

het V5-formulier van de zijde van [minderjarige] d.d. 4 december 2020, ingekomen ter griffie op 4 december 2020 met één bijlage;

de brief van de raad d.d. 9 december 2020, ingekomen ter griffie op 10 december 2020.

3 De beoordeling

3.1.

Uit de affectieve relatie tussen de vader (de heer [de vader] ) en de moeder is op [geboortedatum] 2006 [minderjarige] geboren. Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder.

3.2.

[minderjarige] is onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd bij beschikking van 27 juni 2020 tot 5 juli 2021.

3.3.

Bij beschikking van 27 augustus 2020 heeft de rechtbank onder meer een spoedmachtiging gesloten jeugdhulp verleend met ingang van 27 augustus 2020 voor de duur van vier weken. [minderjarige] is sinds 7 september 2020 geplaatst in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg van [accomodatie] te [plaats 1] .

3.4.

De GI heeft in eerste aanleg in de zaak met zaaknummer JE RK 20-1349 verzocht een machtiging gesloten jeugdhulp te verlenen voor [minderjarige] voor de duur van negen maanden. Daarnaast lag in eerste aanleg in de zaak met zaaknummer JE RK 20-1371 ter beoordeling voor of de spoedbeslissing van 27 augustus 2020 op goede gronden is genomen en tevens het resterende verzoek om aansluitend op de spoedmachtiging een reguliere machtiging gesloten jeugdhulp te verlenen voor [minderjarige] voor de duur van zes maanden. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank een machtiging gesloten jeugdhulp verleend met ingang van 21 september 2020 tot uiterlijk 21 maart 2021 (derhalve voor de duur van zes maanden) betreffende [minderjarige] . De rechtbank heeft het meer of anders verzochte afgewezen.

3.5.

[minderjarige] kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.

Standpunten

3.6.

[minderjarige] voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - kort samengevat – het volgende aan.

Aan het wettelijk criterium is niet voldaan. [minderjarige] is enkele afspraken niet nagekomen en weggelopen, maar dat betekent niet dat zij zich aan de hulpverlening onttrekt. Zij was voorafgaand aan de mondelinge behandeling moeilijk bereikbaar en haar verblijfplaats was niet altijd bekend. Dat was grotendeels te wijten aan de jeugdzorgwerker. [minderjarige] had contact met haar voormalige pleegmoeder (hierna: pleegmoeder), maar de jeugdzorgwerker weigerde met haar in contact te treden. Vanaf het moment van plaatsing op 7 september 2020 is er vier weken geen contact geweest tussen [minderjarige] en de jeugdzorgwerker.

[minderjarige] wil graag geholpen worden; zij wacht al jaren op onderzoek. [minderjarige] is bewust naar de zitting bij de rechtbank gekomen en zonder problemen meegegaan naar [accomodatie] . In de bestreden beschikking is te lezen dat [minderjarige] een gemotiveerde houding had.

Voor een gesloten plaatsing was geen aanleiding. De eerdere plaatsing op een groep en het verblijf in het gezin van pleegmoeder zijn goed verlopen. [minderjarige] wil graag in het gezin van pleegmoeder verblijven. Pleegouders hebben veel kennis en jarenlange ervaring met diverse problematieken en zijn bereid overal aan mee te werken.

Onjuist is dat in het verleden is gebleken dat [minderjarige] zich onvoldoende kan aanpassen aan een gezinsomgeving zoals een pleeggezin of gezinshuis. [minderjarige] moest weg bij het gezinshuis omdat de groep ging sluiten. Ook tijdens het verblijf bij pleegmoeder ging het goed. Er golden duidelijke regels in het gezin en er is gewerkt aan het accepteren van gezag en het stellen van grenzen.

Voor [minderjarige] is van groot belang dat er sprake is van vertrouwen, wederzijds respect en dat er naar haar wordt geluisterd. Een schriftelijke motivering van [instelling] waarom zij niet achter plaatsing bij de pleegmoeder staan is niet overgelegd.

3.7.

De GI voert in het verweerschrift (zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling) – kort samengevat – aan dat aan het wettelijk vereiste is voldaan.

[minderjarige] komt niet toe aan het volgen van school of een vorm van dagbesteding omdat ze dit weigert of omdat haar gedrag niet passend is. Hierdoor wordt haar cognitieve ontwikkeling bedreigd. [minderjarige] heeft geen stabiele woonplek omdat zij niet bij haar moeder kan en wil wonen en omdat de opvoedsituatie binnen een leefgroep, pleeggezin of een gezinshuis onvoldoende tegemoet komt aan wat passend voor haar is. Hulpverlening kan door het ontbreken van een stabiele woon- en schoolsituatie niet geboden worden en komt onvoldoende op gang. [minderjarige] is niet in staat dan wel bereid om tot overleg en samenwerking met moeder of de hulpverlening te komen. [minderjarige] brengt zichzelf (en anderen) in gevaar. [instelling] kan niet langer de veiligheid borgen voor [minderjarige] .

Opneming met verblijf is noodzakelijk om onttrekking aan jeugdhulp te voorkomen. [minderjarige] heeft zich aan het toezicht onttrokken. Niemand wist op enig moment eind augustus 2020 waar [minderjarige] was. Zij weigerde te zeggen waar ze was en bij wie, omdat de GI haar dan zou komen ophalen.

Op 14 september 2020 is een startgesprek bij [accomodatie] geweest waarbij de jeugdzorgwerker aanwezig was. [minderjarige] wilde op dat moment niet in gesprek met de jeugdzorgwerker en zei niet te willen praten in aanwezigheid van de jeugdzorgwerker. Na haar vakantie in november 2020 heeft de jeugdzorgwerker weer telefonisch contact opgenomen met [minderjarige] .

De Combinatie Jeugdzorg kan onvoldoende aansluiten bij de zorgbehoefte van [minderjarige] . [instelling] is van mening dat het voormalige (crisis)pleeggezin onvoldoende kan voorzien in de zorgbehoefte van [minderjarige] en staat daarom niet achter een plaatsing van [minderjarige] in dat pleeggezin.

Het advies van [accomodatie] is overplaatsing naar de besloten groep [besloten groep] . [minderjarige] wil niet naar een andere groep en zegt naar huis te kunnen. Moeder wil niet in gesprek met de jeugdzorgwerker. Op 27 november 2020 is [minderjarige] overgegaan naar de groep [besloten groep] . Op 1 december 2020 heeft [minderjarige] de GI verzocht een andere jeugdzorgwerker aan te wijzen. In januari zal hierover een gesprek plaatsvinden.

3.8.

De moeder voert in het verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep (zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling) – kort samengevat – aan dat de gevraagde machtiging alsnog moet worden afgewezen. De moeder vraagt zich af wat er sinds aanvang van de machtiging in het kader van de gestelde noodzakelijke jeugdhulp is gebeurd. Tussen de moeder en de jeugdzorgwerker is nagenoeg geen contact. Zij wordt niet geïnformeerd door de jeugdzorgwerker. Op geen enkele wijze krijgt de moeder de indruk dat er door de GI daadwerkelijk in het belang van [minderjarige] wordt gehandeld. Evenmin is gebleken dat [minderjarige] de door de GI gestelde noodzakelijke hulpverlening krijgt en wat dat dan is.

De moeder stelt dat niet is voldaan aan het wettelijk vereiste. Niet blijkt wat de noodzakelijke jeugdhulp is en dat [minderjarige] zich onttrekt aan deze jeugdhulp of aan de moeder. Het (voormalige) pleeggezin is bereid [minderjarige] binnen het gezin op te nemen. Plaatsing in gesloten jeugdhulp is daarom niet nodig. Door plaatsing in het pleeggezin is het onttrekken aan de noodzakelijke jeugdhulp niet meer aan de orde. [minderjarige] kan daar de stabiliteit, duidelijkheid en structuur krijgen die zij nodig heeft. De moeder heeft op geen moment noodzakelijke hulpverlening geweigerd. Zij heeft daaraan steeds willen meewerken. Niet is duidelijk gemaakt welke hulpverlening noodzakelijk zou zijn.

Het oordeel van het hof

3.9.

Het hof overweegt het volgende.

3.9.1.

Op grond van het bepaalde in artikel 6.1.2 lid 1 Jw kan de rechter op verzoek een machtiging verlenen om een jeugdige in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven.

Gelet op artikel 6.1.2 lid 2 Jw staat ter beoordeling of:

er bij [minderjarige] sprake is van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren, en

de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat [minderjarige] zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.

3.9.2.

Een machtiging kan op grond van artikel 6.1.2 lid 3 Jw bovendien slechts worden verleend indien (a) de jeugdige onder toezicht is gesteld, (b) de voogdij over de jeugdige bij een gecertificeerde instelling berust of (c) degene die, anders dan bedoeld onder b, de wettelijke vertegenwoordiger is, met de opneming en het verblijf instemt.

3.9.3.

Ingevolge artikel 6.1.2 lid 5 Jw kan een machtiging voorts slechts worden verleend indien het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar de jeugdige zijn woonplaats heeft, of de gecertificeerde instelling die de ondertoezichtstelling uitvoert of de voogdij uitoefent, heeft bepaald dat een voorziening op het gebied van jeugdhulp en verblijf niet zijnde verblijf bij een pleegouder nodig is.

Tot slot behoeft het verzoek op grond van artikel 6.1.2 lid 6 Jw de instemming van een gedragswetenschapper die de minderjarige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht.

3.9.4.

Het hof is van oordeel dat voldaan is aan de formele vereisten van artikel 6.1.2 lid 3 aanhef en sub a, lid 5 en lid 6 Jw.

3.9.5.

Het hof is verder van oordeel dat ten tijde van de bestreden beschikking en ook nu nog is voldaan aan de hiervoor vermelde wettelijke vereisten voor een uithuisplaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp.

Bij [minderjarige] is sprake van ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen, waardoor zij in haar ontwikkeling naar volwassenheid ernstig wordt belemmerd door het ontbreken van een veilige thuissituatie, het ontbreken van een positief contact met de moeder en het niet op gang komen van een leeftijds-adequate ontwikkeling.

Er is sprake van een belaste voorgeschiedenis. [minderjarige] woont sinds april 2019 niet meer thuis bij de moeder, maar op verschillende plekken: leefgroep, gezinshuis, crisisplek, opvanggroep en tante. Het contact met de moeder is niet stabiel en verloopt erg wisselend door zowel de eigen problematiek van de moeder als het zelfbepalende gedrag van [minderjarige] .

In september 2019 zou [minderjarige] starten met de middelbare school. In november 2019 is [minderjarige] gestart in een PAST klas in [plaats 2] , waar zij half december is weggestuurd wegens niet respectvol gedrag. [minderjarige] wilde naar VMBO [VMBO] in [plaats 3] , maar de afstand tot haar diverse verblijfplekken was te groot. Het gedrag van [minderjarige] was – naast de wisselende verblijfplaatsen – evenzeer debet aan het niet kunnen vinden van passend onderwijs.

Uit het verslag van de gedragswetenschapper blijkt dat [minderjarige] in de periode voorafgaand aan de gesloten plaatsing onder meer in hongerstaking is geweest, bedreigend en gewelddadig was naar groepsleiding, spullen kapot gooide, zich heeft gesneden met een scherf en zich suïcidaal heeft geuit. [minderjarige] heeft volgens de gedragswetenschapper een coping stijl ontwikkeld die te omschrijven is als zelfbepalend, dwingend en manipulerend. Grenzen opgelegd door anderen kan ze niet accepteren en ze ontvlucht dan de situatie. Zo leert ze geen alternatief gedrag aan en stagneert haar ontwikkeling. Haar ongrijpbaarheid en haar gedrag maken dat ze zich in onveilige situaties kan begeven en dat onderwijs niet van de grond komt.

[instelling] heeft eerder de hulpverlening stopgezet. In het eindverslag geeft [instelling] aan dat behandeling bij hen plaatsvindt in een open setting en is gebaseerd op samenwerking en afstemming met alle betrokkenen. [instelling] concludeert dat het [minderjarige] (en haar systeem) niet lukt om zich hieraan te verbinden, met als gevolg dat een onveilige situatie ontstaat, ondanks alle middelen en mogelijkheden die hier op zijn ingezet. De ontwikkeling van [minderjarige] stagneert hierdoor.

[naam] heeft bij [minderjarige] een matig oppositionele-opstandige-stoornis en hechtingsproblematiek vastgesteld. Uit het concept trajectbehandelplan blijkt dat [minderjarige] met name in een meer open kader fors opstandig gedrag laat zien. In gesloten setting laat [minderjarige] zich voldoende bijsturen. [naam] adviseert de behandeling aan te vangen in een besloten groep voor jonge kinderen binnen de jeugdzorg plus, waarin voorzien wordt in haar behoefte aan duidelijkheid, regels en structuur. Bij [naam] zal worden gewerkt aan het versterken van de copingvaardigheden van [minderjarige] en het adequaat (leren) omgaan met gezag, instructies en regels in verschillende contexten, het opdoen van succeservaringen op school of stage en het versterken van de ouder-kind relatie.

Uit het voorgaande volgt dat de door [minderjarige] gewenste plaatsing bij het voormalige (crisis)pleeggezin een te open kader is om toe te komen aan de behandeldoelen. Het hof acht daartoe de gesloten plaatsing noodzakelijk. Daarnaast is de gesloten plaatsing noodzakelijk om te voorkomen dat [minderjarige] zich aan jeugdhulp onttrekt. Toen [minderjarige] in juli 2020 nog bij [instelling] verbleef zijn een aantal zorgelijke situaties ontstaan. [minderjarige] kwam te laat thuis, men wist niet waar [minderjarige] verbleef en ze liep steeds vaker weg uit boosheid. Voorafgaand aan de gesloten plaatsing – in augustus 2020 – was [minderjarige] voor de jeugdzorgwerker niet bereikbaar. [minderjarige] weigerde te zeggen waar zij was.

3.10.

Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd.

4 De beslissing

Het hof:

bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 21 september 2020, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;

wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, J.F.A.M. Graafland-Verhaegen en P.M.M. Mostermans en is op 14 januari 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature