U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Gepubliceerd in verband met cassatie. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan – kort gezegd – het plegen van ontuchtige handelingen en het seksueel binnendringen bij het slachtoffer die op dat moment pas 10 jaar oud was. Het hof veroordeelt de verdachte tot een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 2 jaar met daarbij bijzondere voorwaarden.

Uitspraak



Parketnummer : 20-000763-21

Uitspraak : 3 november 2021

TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zitting houdende te Middelburg, van 11 maart 2021, in de strafzaak met parketnummer

02-051047-20 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,

wonende te [adres]

Hoger beroep

Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als ‘met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam’ (feit 1) en ‘met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen’ (feit 2), de verdachte daarvoor strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van twee jaren met bijzondere voorwaarden. Voorts heeft de kinderrechter beslist op de vordering van de benadeelde partij en deze tot een bedrag van € 3.130,75, vermeerderd met de wettelijke rente, toegewezen. Tot slot heeft de rechtbank het in beslag genomen goed, te weten een bedrag van € 4,55, verbeurdverklaard.

Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank geheel zal bevestigen.

Namens de verdachte is algehele vrijspraak bepleit. Subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd. Voorts is verzocht om de vordering van de benadeelde partij te matigen en omtrent het beslag heeft de verdediging zich aan het oordeel van het hof gerefereerd.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, behalve wat betreft de opgelegde straf, de strafmotivering en de toepasselijke wetsartikelen.

Op te leggen sanctie

Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komend in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.

Het hof neemt bij het bepalen van de straf in het bijzonder het navolgende in aanmerking.

Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan – kort gezegd – het plegen van ontuchtige handelingen en het seksueel binnendringen bij [slachtoffer] die op dat moment pas 10 jaar oud was. Verdachte heeft [slachtoffer] uit de veilige omgeving van de zorgboerderij, waar zij op dat moment verbleven, weggeleid en heeft zich daarbij onttrokken aan het zicht van de begeleiders, waarna hij bij [slachtoffer] seksuele handelingen heeft verricht. Door deze feiten te plegen heeft de verdachte ernstige inbreuk gemaakt op haar persoonlijke levenssfeer en lichamelijke integriteit.

Het hof heeft geen enkele twijfel, ook gezien de slachtofferverklaring van de oma van [slachtoffer] in zowel eerste aanleg als hoger beroep, dat [slachtoffer] door het handelen van de verdachte psychisch ernstig is beschadigd. Dit blijkt te meer nu het gedrag van [slachtoffer] na het feit in negatieve zin is veranderd en dat zij onder behandeling is van [naam] . De behandelaar van [slachtoffer] heeft aangegeven dat het incident een sterk gevoel van onveiligheid en machteloosheid heeft getriggerd bij [slachtoffer] , waardoor haar gedrag regelmatig grensoverschrijdend is. Voorts heeft [slachtoffer] EMDR therapie gevolgd om haar angsten te verkleinen. Gelet op het feit dat [slachtoffer] ten tijde van het gepleegde feit slechts 10 jaar oud was, is daarmee ook de normale en gezonde seksuele ontwikkeling van [slachtoffer] doorkruist. Het hof rekent hem dit zeer aan.

Voorts heeft het hof in het nadeel van verdachte rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte op geen enkel moment tijdens het proces blijk heeft gegeven van enig inzicht in het kwalijke van zijn handelen.

Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 29 juni 2021, waaruit blijkt dat verdachte voorafgaand aan onderhavig feit niet eerder voor zedendelicten is veroordeeld.

Verder heeft het hof net als de rechtbank acht geslagen op het rapport over de verdachte van de [gedragsdeskundige] , psycholoog, van 16 juli 2020. Uit rapport volgt onder andere dat bij de verdachte sprake is van ADHD, een autisme spectrum stoornis (ASS) en verblekende ODD. Dit was ook het geval ten tijde van het tenlastegelegde. De gedragsdeskundige heeft door de ontkennende houding van de verdachte geen zicht gekregen op zijn denken, voelen en handelen ten tijde van het tenlastegelegde en de toerekenbaarheid van de feiten. De gedragsdeskundige heeft echter wel aangegeven dat – in het geval van een bewezenverklaring – de verdachte, ondanks alle aandacht die er de afgelopen jaren is geweest voor zijn ASS en ADHD in relatie tot seksueel gedrag, zich kennelijk toch niet heeft kunnen beheersen. Dit zou inhouden dat hij ofwel niet in de gaten gehad zou hebben dat zijn gedrag sterk grensoverschrijdend was ofwel dat hij dit wel besefte maar zijn lusten niet kon bedwingen. In beide gevallen behoeft dit expliciet aandacht. De klinische inschatting van de gedragsdeskundige in combinatie met de gestructureerde risicotaxatie leidt, indien de feiten bewezen zijn, tot de inschatting dat het recidiverisico als matig tot hoog moet worden ingeschat. Verdachte was namelijk al op zeer jonge leeftijd bezig met seks, kwam meermalen tot grensoverschrijdend gedrag en is kennelijk, ondanks zeer intensieve behandeling op dit gebied, nog altijd niet in staat zijn seksuele impulsen te remmen. Hierbij trekt hij zich weinig aan van de ander en is niet goed in staat de ander in te schatten. Verdachte is jarenlang uithuisgeplaatst geweest en is nog sterk aangewezen op toezicht, externe aansturing en begrenzing van zijn gedrag, omdat hij hiertoe zelfstandig niet toe in staat is en zijn gedrag en impulsen onvoldoende beheerst. Bij onvoldoende toezicht is verdachte op eigen kracht aangewezen om zijn impulsen te beheersen als hij seksueel opgewonden raakt.

Verder heeft het hof acht geslagen op de rapporten en adviezen van de Raad voor de Kinderbescherming en in het bijzonder het advies van 10 augustus 2021 en de toelichting hierop ter zitting. Hieruit volgt dat de Raad voor de Kinderbescherming zich in het geval van een bewezenverklaring aansluit bij het advies van de psycholoog. De Raad voor de Kinderbescherming vindt het van groot belang dat verdachte aan zichzelf gaat werken door middel van hulpverlening. De Raad voor de Kinderbescherming heeft ondanks het taakstrafverbod een werkstraf en gedragsinterventie overwogen. Een gedragsinterventie heeft naar het oordeel van de Raad voor de Kinderbescherming gezien de forse problematiek van de verdachte en gezien alle behandelingen die de verdachte al heeft gehad geen pedagogische meerwaarde. De Raad voor de Kinderbescherming adviseert om aan de verdachte een voorwaardelijke werkstraf op te leggen en daarbij als bijzondere voorwaarde te bepalen dat verdachte mee moet werken aan zijn plaatsing bij [instelling 1] . Daarnaast adviseert de Raad voor de Kinderbescherming dat de verdachte moet meewerken aan de nog in te zetten individuele hulpverlening vanuit [instelling 2] of een vergelijkbare instelling, dat de verdachte moet meewerken aan aanvullende hulpverlening als de jeugdreclassering deze nodig acht en dat de verdachte zich zal melden op de door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen.

Het hof is, met de rechtbank, van oordeel dat een jeugddetentie voor de duur van twee maanden als straf voor de verdachte passend en geboden is. Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de persoon van verdachte en de straffen die doorgaans voor soortgelijke delicten worden opgelegd. Het hof zal net als de rechtbank de jeugddetentie geheel voorwaardelijk opleggen, vanwege de jonge leeftijd van verdachte, zijn strafblad en zijn problematiek. Het hof is, hoewel de gedragsdeskundige zich hier vanwege de ontkenning van verdachte niet over uit gelaten heeft, er bij bepaling van de strafmaat vanuit gegaan dat, gezien de bij hem geconstateerde problematiek, verdachte (op zijn minst) enigszins verminderd toerekeningsvatbaar is te achten voor de bewezenverklaarde feiten.

Met de voorwaardelijke straf wordt beoogd de verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Deze voorwaardelijke straf maakt bovendien het opleggen van bijzondere voorwaarden en verplichte begeleiding door de jeugdreclassering mogelijk . Het hof is van oordeel dat hulpverlening noodzakelijk is, gelet op de hiervoor door de deskundigen omschreven problematiek van de verdachte en het aanwezige recidiverisico indien de verdachte niet verder behandeld wordt. Het hof acht het zeer zorgelijk dat de verdachte een zedenfeit heeft gepleegd kort nadat hij langdurig opgenomen is geweest op een afdeling voor jongeren met ernstige seksuele problematiek in [plaats] en daar een zeer intensieve behandeling heeft ondergaan. Het hof zal daarom aan de verdachte de door de Raad voor de Kinderbescherming geadviseerde bijzondere voorwaarden opleggen, namelijk dat de verdachte gedurende de proeftijd moet meewerken aan zijn plaatsing bij [instelling 1] , dat de verdachte moet meewerken aan de nog in te zetten individuele hulpverlening vanuit [instelling 2] of een vergelijkbare instelling, dat de verdachte moet meewerken aan aanvullende hulpverlening, als de jeugdreclassering dit nodig acht en dat hij zich gedurende een door de jeugdreclassering te bepalen periode en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de jeugdreclassering. Het hof zal de proeftijd vaststellen op twee jaren en aan Jeugdbescherming west als gecertificeerde instelling in de zin van de Jeugdwet opdracht geven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.

Tot slot zal het hof bevelen dat de hierna op grond van artikel 77z van het Wetboek van Strafrecht te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zedenfeit, een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, terwijl hij kort daarvoor opgenomen is geweest en een (intensieve) behandeling gericht op zedenproblematiek heeft ondergaan. Gelet op de conclusie van de psycholoog [gedragsdeskundige] die de kans op recidive in de toekomst zonder behandeling als matig tot hoog inschatten, is het hof van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan indien een passende behandeling achterwege blijft.

Vervanging van de toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof vervangt de door de rechtbank aangehaalde artikelen door de artikelen 33, 33 a, 36f, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 244 en 247 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden. Op deze artikelen is zowel het deel van het bevestigde dictum van de rechtbank als de hierna te geven beslissing gegrond.

BESLISSING

Het hof:

vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht;

veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 2 (twee) maanden;

beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;

bepaalt dat de jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dat noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;

stelt als bijzondere voorwaarde dat:

de veroordeelde zijn medewerking verleent aan zijn plaatsing bij [instelling 1] ;

de veroordeelde meewerkt aan de nog in te zetten individuele hulpverlening vanuit [instelling 2] of een vergelijkbare instelling;

de veroordeelde meewerkt aan aanvullende hulpverlening, als de jeugdreclassering deze nodig acht;

dat de veroordeelde verplicht is zich gedurende een door de jeugdreclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op de door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de jeugdreclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;

geeft opdracht aan Jeugdbescherming west tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;

beveelt dat voormelde voorwaarden en het uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;

bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.

Aldus gewezen door:

mr. S.C. van Duijn, voorzitter,

mr. J.T.F.M. van Krieken en mr. A.C. Bosch, raadsheren,

in tegenwoordigheid van mr. R.M. Gloudemans, griffier,

en op 3 november 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Mr. S.C. van Duijn is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature