Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Vrijspraak van belaging, veroordeling ter zake van bedreiging. Het hof veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 350,00 subsidiair 7 dagen hechtenis. Gedeeltelijke toewijzing vordering van de benadeelde partij.

Uitspraak



Parketnummer : 20-001055-20

Uitspraak : 26 oktober 2021

TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zitting houdende te ’s-Hertogenbosch, van 15 mei 2020, in de strafzaak met parketnummer 01-008811-20 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1978,

wonende te [adres] .

Hoger beroep

Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van ‘belaging’ (feit 1) en ‘bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd’ (feit 2) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en tot een taakstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis.

De politierechter heeft de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] toegewezen tot het bedrag van € 500,00 en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. De benadeelde partij is in het overige deel van haar vordering niet-ontvankelijk verklaard. Ten behoeve van het slachtoffer is ook de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.

Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straffen en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, alsmede tot een taakstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis. Voorts is gevorderd een contactverbod met het slachtoffer ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht op te leggen, waarbij een week vervangende hechtenis zal worden toegepast bij elke overtreding van de maatregel, en daarvan de dadelijke uitvoerbaarheid te bevelen.

De raadsman van de verdachte heeft primair vrijspraak bepleit. Subsidiair is een straftoemetingsverweer gevoerd, in die zin dat de verdediging het hof heeft verzocht over te gaan tot oplegging van een geheel voorwaardelijke straf. Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij is, ingeval het hof deze vordering toewijsbaar acht, bepleit het toe te wijzen bedrag te matigen en in ieder geval geen hoger bedrag toe te wijzen dan de politierechter heeft gedaan.

Vonnis waarvan beroep

Het bestreden vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissingen.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:

1.

hij in of omstreeks de periode van 7 juli 2019 tot en met 7 oktober 2019 te 's-Hertogenbosch, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [benadeelde] , door:

- meermalen, althans veelvuldig, naar die [benadeelde] (middels e-mail ) berichten heeft gestuurd en/of

- meermalen, althans veelvuldig, zich aan die [benadeelde] heeft opgedrongen en/of die [benadeelde] heeft benaderd en/of (daarbij) die [benadeelde] heeft beledigd en/of bedreigd,

met het oogmerk die [benadeelde] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;

2.

hij in of omstreeks de periode van 7 juli 2019 tot en met 7 oktober 2019 te 's-Hertogenbosch [benadeelde] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [benadeelde] via mails en/of berichten dreigend de woorden toe te voegen "dat wordt graven mama" en/of "2 spaden diep, nog te gaan" en/of "T is afgelopen met je walgelijk zieke spelletje!" en/of " [minderjarige] kapotmaken?! Mij kapotmaken, mijn relaties en andere 2 kids kapotmaken?! Je gaat er aan!".

De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak van het onder feit 1 tenlastegelegde

De verdachte staat ingevolge hetgeen onder feit 1 aan hem ten laste is gelegd terecht ter zake van de belaging van [benadeelde] .

Door de verdediging is niet betwist dat er nare mails zijn verstuurd naar [benadeelde] . Dit is echter voortgekomen uit frustratie over de omgangsregeling, het niet kunnen zien van zijn zoon en de alimentatieverplichtingen die de verdachte heeft. Door de verdediging is betwist dat sprake is van stelselmatigheid, zoals is vereist voor een bewezenverklaring van belaging.

Het hof overweegt daarover het volgende.

Uit het procesdossier en het onderzoek ter terechtzitting is het volgende naar voren gekomen.

Op 10 juli 2019 heeft aangeefster [benadeelde] een e-mailbericht ontvangen met de tekst zoals verwoord onder feit 2 op de dagvaarding.

Op 12 augustus 2019 tussen 09.18 uur en 10.13 uur heeft de verdachte 23 e-mailberichten naar aangeefster [benadeelde] gestuurd. Op 14 augustus 2019 tussen 20.13 uur en 20.52 uur zijn zeven e-mailberichten verstuurd. Op 15 augustus 2019 tussen 00.50 uur en 01.53 uur zijn veertien e-mailberichten verstuurd. Op 2 oktober 2019 is om 22.13 uur één e-mail verstuurd. Op 7 oktober 2019 tussen 00.28 uur en 01.20 uur zijn 18 e-mailberichten verstuurd.

De berichten behelzen telkens beledigingen met betrekking tot de persoon van aangeefster en verwensingen met betrekking tot de gang van zaken rondom de omgang met [minderjarige] , de zoon van aangeefster en de verdachte.

Uit het proces-verbaal van aangifte van 25 juli 2019 volgt dat aangeefster [benadeelde] en de verdachte wel eens een woordenwisseling hebben over de omgangsregeling van hun zoon en dat deze dan via de app of e-mail gaat. Aangeefster heeft beschreven dat dit al jaren zo gaat. Uit het proces-verbaal van aangifte van 21 augustus 2019 volgt dat aangeefster [benadeelde] , nadat zij op 25 juli 2019 aangifte had gedaan van bedreiging, het telefoonnummer van de verdachte heeft geblokkeerd. Het e-mailadres van de verdachte blokkeerde zij niet, omdat zij wel op de hoogte wilde blijven van zijn situatie en dit via de e-mail minder opdringerig was dan via de app, aldus aangeefster.

De verdachte heeft niet ontkend e-mailberichten naar aangeefster [benadeelde] te hebben gestuurd, maar heeft verklaard dat uit wanhoop te hebben gedaan omdat hij zijn zoon niet kon zien.

Het hof stelt op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting vast dat de verdachte en aangeefster [benadeelde] een affectieve relatie hebben gehad, die in januari 2008 is beëindigd. Uit deze relatie is een zoon geboren, [minderjarige] . Nadat de relatie was beëindigd, zijn gerechtelijke procedures gevoerd, met name inzake de omgangsregeling voor de zoon. Verder is genoegzaam gebleken dat het contact tussen de verdachte en aangeefster [benadeelde] allerminst goed is.

Het hof ziet zich tegen voormelde achtergrond voor de vraag gesteld of wettig en overtuigend kan worden bewezen of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de belaging van aangeefster [benadeelde] . In dat verband overweegt het hof als volgt.

Bij de beoordeling of sprake is van een stelselmatige belaging zijn de aard, duur, frequentie en intensiteit van de gedragingen van belang. Ook spelen de omstandigheden waaronder deze plaatsvonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer een rol.

Het hof stelt op grond van het voorgaande vast dat de verdachte met name op en omstreeks de data 12 augustus 2019 en 7 oktober 2019 vele e-mailberichten naar aangeefster [benadeelde] heeft gestuurd. Het hof kan zich terdege voorstellen dat de inhoud van die berichten niet prettig is geweest voor aangeefster [benadeelde] . Echter, gezien de achtergrond waartegen deze e-mailberichten zijn verstuurd – namelijk een jarenlange bestaande onenigheid over de omgangsregeling inzake de zoon, waarbij het ongenoegen daarover werd geuit via de app of e-mail – alsmede gelet op de omstandigheid dat de berichten tijdens korte tijdstippen en op een beperkt aantal dagen in de tenlastegelegde periode ter kennis van aangeefster [benadeelde] zijn gekomen, is het hof, anders dan de advocaat-generaal en de politierechter, van oordeel dat in dit geval niet kan worden gesproken van een voldoende mate van stelselmatigheid. Die omstandigheid is echter wel vereist om tot een bewezenverklaring van belaging te kunnen komen. Het hof betrekt hierbij ten slotte dat niet is komen vast te staan dat het voor de verdachte voldoende kenbaar was dat aangeefster [benadeelde] via e-mail geen contact meer met de verdachte wilde.

Bij voormelde stand van zaken kan naar het oordeel van het hof niet wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte het aan hem onder feit 1 tenlastegelegde heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

2.hij op 10 juli 2019 te 's-Hertogenbosch [benadeelde] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [benadeelde] via mails dreigend de woorden toe te voegen "dat wordt graven mama" en "2 spaden diep, nog te gaan" en "T is afgelopen met je walgelijk zieke spelletje!" en " [minderjarige] kapotmaken?! Mij kapotmaken, mijn relaties en andere 2 kids kapotmaken?! Je gaat er aan!".

Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.

Bewijsmiddelen

Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.

Bewijsoverwegingen

De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde van het onder feit 2 tenlastegelegde wordt als volgt gekwalificeerd:

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.

Strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.

Op te leggen straf

Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.

Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging. De verdachte heeft zijn ex-partner via e-mailberichten bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht. Daarmee heeft de verdachte het slachtoffer angstige momenten bezorgd. Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.

Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 5 augustus 2021, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk voor strafbare feiten is veroordeeld, maar niet voor een soortgelijk feit als het onderhavige.

Verder heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de raadsman naar voren gebracht dat de verdachte werkzaam is als zzp’er in de bouwsector, hij een HBO-opleiding bedrijfskunde heeft gevolgd, hij in 2014 en 2015 opgenomen is geweest in het kader van behandeling van alcoholproblematiek en hij drie kinderen heeft. De verdachte kampt niet met schulden, aldus de raadsman.

Tevens heeft het hof kennisgenomen van de inhoud van het uitgebrachte reclasseringsadvies van het Leger des Heils te Eindhoven d.d. 11 maart 2020. Daaruit komt als conclusie naar voren dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan uit frustratie omdat hij zijn zoon al enige tijd niet had gezien. Ten tijde van de bewezenverklaarde feiten had de verdachte geen huisvesting en werk. De kans op recidive wordt door de reclassering ingeschat als laag. Interventies zijn in de visie van de reclassering niet geïndiceerd.

Alles afwegende acht het hof oplegging van een geldboete ter hoogte van € 350,00 subsidiair 7 dagen hechtenis passend en geboden. Het hof heeft bij het bepalen van de straf de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten, dienende als indicatie voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid ten aanzien van bedreiging, in aanmerking genomen. Bij de vaststelling van de hoogte van deze geldboete heeft het hof tevens rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken

Het hof acht onvoldoende termen aanwezig om over te gaan tot oplegging van een contactverbod ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, mede in aanmerking genomen dat sprake is van een te effectueren omgangsregeling inzake de zoon van de verdachte en het slachtoffer.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij [benadeelde] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 1.250,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering ziet op smartengeld.

De politierechter heeft de vordering bij het vonnis waarvan beroep gedeeltelijk toegewezen tot het bedrag van € 500,00 en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. De benadeelde partij is in het overige deel van haar vordering niet-ontvankelijk verklaard.

De benadeelde partij heeft te kennen gegeven haar vordering in hoger beroep te handhaven.

De raadsman heeft, ingeval het hof de vordering toewijsbaar acht, geconcludeerd tot matiging van het toe te wijzen bedrag tot een bedrag dat het hof in goede justitie vermeent te behoren, maar niet hoger dan € 500,00.

Het hof is uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Daartoe overweegt het hof als volgt.

De benadeelde partij heeft gesteld dat de bewezenverklaarde bedreiging ‘erg hard’ bij haar aan is gekomen. Zij is daarvan erg geschrokken en heeft de berichten met verbijstering gelezen. Haar bekruipt het gevoel dat de verdachte vol haatgevoelens jegens haar moet zitten. Zij vreest voor haar leven en dat van haar zoon en weet niet waartoe de verdachte in staat zal zijn. De benadeelde partij stelt in grote angst te leven en is erg alert. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van ernstige bedreigingen zoals de onderhavige gedurende enige tijd last kunnen hebben van angstgevoelens.

Het hof is van oordeel dat het gestelde geestelijk letsel dat door de bedreiging is opgetreden, mede gezien het conflictueuze verleden tussen de verdachte en de benadeelde partij, valt onder het bereik van artikel 6:106, eerste lid, onder b, van het Burgerlijk Wetboek , nu kan worden gesproken van aantasting in de persoon van de benadeelde partij. Het hof begroot deze immateriële schade, op grond van het onderzoek in deze strafrechtelijke procedure, naar billijkheid op een bedrag van € 250,00.

Het hof is van oordeel dat de vordering voor het overige ziet op geestelijk letsel dat beweerdelijk zou zijn ontstaan als gevolg van de belagingshandelingen. Daarvan zal de verdachte evenwel worden vrijgesproken, zodat de benadeelde partij in het overige deel van haar vordering niet kan worden ontvangen. Om die reden zal het hof de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding.

Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 juli 2019, zijnde de datum van het bewezenverklaarde feit, tot aan de dag der algehele voldoening.

Het hof zal de verdachte, die als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten.

Schadevergoedingsmaatregel

Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade aan het slachtoffer [benadeelde] is toegebracht tot een bedrag van € 250,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.

Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 juli 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor de duur van vijf dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing is gegrond op de artikelen 23, 24, 24c, 36f, 63 en 285 van het Wetboek van Strafrecht , zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:

vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder feit 1 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;

verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder feit 2 tenlastegelegde heeft begaan;

verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt hem daarvan vrij;

verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;

veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 350,00 (driehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 7 (zeven) dagen hechtenis;

wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van € 250,00 (zegge: tweehonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 juli 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;

verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;

veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;

legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 250,00 (zegge: tweehonderdvijftig euro) aan immateriële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 juli 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 5 (vijf) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;

bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.

Aldus gewezen door:

mr. J. Platschorre, voorzitter,

mr. S. Taalman en mr. G.P.M.F. Mols, raadsheren,

in tegenwoordigheid van mr. lic. J.N. van Veen, griffier,

en op 26 oktober 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Mrs. Taalman en Mols voornoemd zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature