U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

bekrachtiging ontzegging omgang. aan alle vereisten artikel 1:377a BW voldaan

Uitspraak



GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht

Uitspraak: 23 december 2021

Zaaknummer: 200.296.913/01

Zaaknummer eerste aanleg: C/01/352280 / FA RK 19-5287

in de zaak in hoger beroep van:

[de moeder] ,

wonende te [woonplaats] ,

verzoekster in hoger beroep,

hierna te noemen: de moeder,

advocaat: mr. M. Erkens,

tegen

Stichting Jeugdbescherming Brabant,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

verweerster in hoger beroep,

hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI).

Deze zaak gaat over:

[minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2011;

[minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2006.

Als belanghebbenden ten aanzien van [minderjarige 1] worden aangemerkt:

de heer en mevrouw [de pleegouders],

wonende op een bij het hof bekend adres,

hierna te noemen: de pleegouders van [minderjarige 1] .

In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:

de Raad voor de Kinderbescherming,

regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,

hierna te noemen: de raad.

1 Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 9 april 2021 uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2 Het geding in hoger beroep

2.1.

Bij beroepschrift, met producties, ingekomen bij het hof op 9 juli 2021, heeft de moeder

verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende:

primair:

- te bepalen dat de rechtbank onredelijk lange termijn heeft laten verstrijken voordat de verzoeken inzake de omgang mondeling zijn behandeld;

- het verzoek van de GI af te wijzen;

- de volgende contactregeling vast te stellen tussen de moeder en de kinderen (eventueel met een opbouw):

- de kinderen komen eens in de maand een zaterdag bij de moeder gedurende minimaal vier uur;

subsidiair:

indien het hof geen omgangsregeling vaststelt dan wel zich onvoldoende geïnformeerd acht,

- het verzoek van de moeder aan te houden en een deskundigenonderzoek te gelasten ex artikel 203 Rv , uit te voeren door een onafhankelijk psycholoog door moeder uit te zoeken en met de volgende vragen:

- hoe verlopen de bezoeken tussen de moeder en de kinderen? Observeer ten minste drie contactmomenten van ten minste twee uur, binnen een tijdsbestek van zes weken;

- wat veroorzaakt de weerstand bij de kinderen? Bezie hierbij het gedrag van de moeder, mogelijke loyaliteitsproblematiek en mogelijke andere oorzaken. Praat met de moeder, de kinderen en pleegouders;

- wat is er (eventueel) nodig om de contacten te verbeteren en zinvol te maken;

- welke hulp kunnen voogd en pleegouders gebruiken in het ondersteunen van de kinderen in het contact met hun moeder;

- de (voorschot)kosten van dit onderzoek ex artikel 195 Rv e.v. ten lasten van ‘s Rijks kas te brengen.

2.2.

Bij verweerschrift van 9 september 2021, met producties, ingekomen bij het hof op

15 september 2021, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten.

2.3.

Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- het V6-formulier, met bijlage, van de advocaat van de moeder, van 26 augustus 2021, ingekomen bij het hof op 30 augustus 2021.

2.4.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 november 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:

- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;

- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] ;

- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .

2.4.1.

De pleegouders van [minderjarige 1] zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.

2.5.

Het hof heeft de minderjarige [minderjarige 2] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en het hof heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden met haar gesproken. [minderjarige 2] heeft tijdens het gesprek een door haar geschreven brief overhandigd.

Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.

3 De beoordeling

3.1.

De moeder en wijlen de heer [de vader] zijn de ouders van:

[minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2011 (hierna [minderjarige 1] );

[minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2006 (hierna [minderjarige 2] ).

3.2.

De vader van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is overleden op [datum] 2013.

3.3.

[minderjarige 2] en [minderjarige 1] zijn met ingang van 17 maart 2011 onafgebroken onder toezicht gesteld geweest. De ondertoezichtstelling is beëindigd op 18 februari 2015.

3.4.

[minderjarige 2] en [minderjarige 1] zijn met ingang van 17 maart 2011 op grond van een daartoe strekkende machtiging uithuisgeplaatst. [minderjarige 2] woont in een gezinshuis. [minderjarige 1] verblijft in een pleeggezin.

3.5.

De rechtbank heeft op 17 november 2014 het gezag van de moeder over [minderjarige 2] en [minderjarige 1] beëindigd en de GI benoemd tot voogdes over [minderjarige 2] en [minderjarige 1] .

3.6.

Bij de bestreden beschikking van 9 april 2021 heeft de rechtbank de verzoeken van de moeder ten aanzien van het vaststellen van een omgangsregeling en het laten uitvoeren van een deskundigenonderzoek afgewezen en voorts de moeder het recht op omgang met de minderjarige [minderjarige 2] en [minderjarige 1] voor onbepaalde tijd ontzegd.

3.7.

De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen.

3.7.1.

De moeder voert – kort samengevat – het volgende aan. De moeder wil graag dat het contact tussen haar en [minderjarige 2] en [minderjarige 1] wordt hersteld. De ontzegging van het contact tussen de moeder en de kinderen voor onbepaalde tijd is in strijd met de verplichting van de autoriteiten om zich tot het uiterste in te spannen het contact tussen de moeder en de kinderen te bevorderen. Van belang daarbij is dat [minderjarige 1] zelf heeft aangegeven contact te willen met de moeder. Voorts heeft de moeder bezwaar tegen de onredelijk lange duur van de procedure in eerste aanleg. De moeder verzoekt het hof tenslotte een deskundigen-onderzoek te gelasten, om te onderzoeken welke mogelijkheden er op dit moment zijn om tot contactherstel te komen, in het geval het hof zich onvoldoende geïnformeerd acht dan wel geen omgangsregeling vast zal stellen tussen de moeder en de kinderen.

3.7.2.

De GI voert – kort samengevat – het volgende aan. In de afgelopen jaren is er veel hulpverlening bij de kinderen betrokken geweest. De kinderen zijn zwaar belast en de moeder is niet in staat om aan te sluiten bij de behoeften van de kinderen. Indien er op dit moment een contactregeling wordt vastgelegd leidt dit er onvermijdelijk toe dat de moeder weer nieuwe procedures zal starten. Dit is niet in het belang van de kinderen. Indien de kinderen aangeven contact te willen met de moeder zal de GI hier aan meewerken. Dit staat voor de GI los van een eventuele bekrachtiging van de ontzegging van de contactregeling.

3.7.3.

De raad voert – kort samengevat – het volgende aan. De moeder ziet niet in dat haar strijdlustige houding en het feit dat zij steeds procedures aanspant, een beschadigend effect

heeft op de kinderen. Het is op dit moment in het belang van de kinderen de omgang tussen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en de moeder te ontzeggen.

3.8.

Het hof overweegt als volgt.

3.8.1.

Het primaire verzoek van de moeder te bepalen dat de rechtbank in de procedure in eerste aanleg een onredelijk lange termijn heeft laten verstrijken, wordt betrokken bij de beoordeling van het verzoek van de moeder een contactregeling tussen de moeder en [minderjarige 2] en [minderjarige 1] vast te stellen. De rechtbank heeft het contact tussen de moeder en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ontzegd. Daarop zal in dit hoger beroep met in achtneming van de opgeworpen grieven worden beslist.

3.8.2.

Ingevolge artikel 1:377a lid 1 en lid 3 aanhef BW ontzegt de rechter het recht op omgang - al dan niet voor bepaalde tijd - indien:

sub a: omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of

sub b: de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of

sub c: het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken, of

sub d: omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.

3.8.3.

[minderjarige 2] en [minderjarige 1] hebben in hun leven al heel veel meegemaakt. Op het moment dat zij uithuisgeplaatst werden was [minderjarige 2] vier jaar oud en [minderjarige 1] was nog maar 2 weken oud. In 2013 is de vader overleden. [minderjarige 2] en [minderjarige 1] hebben tot 28 maart 2015 onder toezicht van de GI gestaan en op 17 november 2014 is het gezag van de moeder over de kinderen beëindigd. [minderjarige 2] is in de afgelopen jaren diverse keren van verblijfplaats gewisseld. [minderjarige 2] woont inmiddels op een woongroep waar zij kan blijven. [minderjarige 2] kampt met LVB-problematiek, ADHD en hechtingsproblemen. [minderjarige 1] woont in een pleeggezin, volgt speciaal onderwijs, is kwetsbaar en heeft problemen met informatieverwerking. Tussen de kinderen en de moeder is er enige tijd sprake geweest van een begeleide omgangsregeling. In verband met een voor de kinderen belastend verloop van de bezoekmomenten zijn deze door de GI in augustus 2019 stopgezet. Zowel [minderjarige 2] als [minderjarige 1] hebben toen aangegeven geen omgang te willen met de moeder.

In de afgelopen jaren is meerdere keren onderzocht op welke wijze het contact tussen de moeder en de kinderen vorm gegeven zou moeten worden. Hierbij zijn de raad, Herlaarhof, de betrokken pleegzorgwerkers, de omgangsbegeleiding vanuit Unik, de hulpverlener van de moeder vanuit Sterker Werkt, de gedragswetenschapper van de la Salle, Koraal en de bijzondere curator bij betrokken geweest. Uit het dossier is gebleken dat de gezamenlijke conclusie van de betrokken hulpverlening is dat er veel zorgen blijven over de leerbaarheid van de moeder. Ook sluit de moeder niet goed aan bij de behoeften van de kinderen. Dit is zorgelijk, omdat gebleken is dat de kinderen dat gelet op hun belaste verleden en kindeigen problematiek wel heel hard nodig hebben. Voor het hof staat vast dat [minderjarige 2] en [minderjarige 1] niet meer in hun ontwikkeling gestoord mogen worden en dat het opleggen van een contactregeling op dit moment ernstig nadeel voor de geestelijke ontwikkeling van de kinderen oplevert.

Daar komt bij dat het de moeder ondanks alle hulpverlening die is ingezet niet lukt om naar

haar eigen aandeel in het geheel te kijken. De moeder ziet niet in welke gevolgen haar

handelen heeft op het welzijn van de kinderen. Ook het hof is dit tijdens de mondelinge

behandeling duidelijk geworden toen de moeder werd voorgehouden dat [minderjarige 2] graag zou

willen dat de moeder zou stoppen met het voeren van procedures. De moeder reageerde daarop met de woorden “dat gaat niet gebeuren”. Ook hiermee laat de moeder zien niet te luisteren naar hetgeen de kinderen zeggen van haar nodig te hebben. Volgens het hof is de moeder op dit moment dan ook niet voldoende in staat de omgang op een voor de kinderen goede manier vorm te geven.

Daar komt bij dat [minderjarige 2] - op dit moment 15 jaar oud - blijk heeft gegeven van ernstige bezwaren tegen omgang met de moeder. [minderjarige 2] heeft tijdens het kindgesprek bij het hof heel duidelijk aangegeven een aantal jaren geleden er zelf voor gekozen te hebben geen contact meer te willen met de moeder in verband met negatieve ervaringen die zij hier eerder mee heeft opgedaan. [minderjarige 2] heeft wel aangegeven op dit moment te willen onderzoeken of er mogelijkheden zijn voor een voorzichtig herstel van het contact. Dit zou dan in het tempo en op de wijze die [minderjarige 2] graag voor zich ziet moeten plaatsvinden. Zo heeft [minderjarige 2] aangegeven dat dit bijvoorbeeld kortdurende contacten moeten zijn, op een neutraal terrein en onder begeleiding van de vaste jeugdbeschermer. [minderjarige 2] vindt het van groot belang dat zij kan leren hierin haar eigen grenzen te bewaken.

Hoewel [minderjarige 2] deze (zeer recente) en voorzichtige opening heeft laten zien, heeft de moeder daarentegen geen zekerheid geboden mee te willen gaan in de voorwaarden die [minderjarige 2] schetst nodig te hebben. Voor het hof staat dan ook niet vast dat de moeder het verloop van die eventuele contacten in het tempo van [minderjarige 2] en de door haar geschetste wijze zal respecteren zonder een procedure tot nakoming te starten bij de rechtbank. Dit is zorgelijk, omdat [minderjarige 2] heel duidelijk heeft aangegeven te willen dat de procedures stoppen. Daar komt bij dat [minderjarige 1] recentelijk tegen de jeugdbeschermer heeft verklaard op dit moment niet open te staan voor contact met de moeder. [minderjarige 1] wil zich nu concentreren op herstel van het contact met haar zus en opa en oma. Alles overziende is het hof van oordeel dat het vaststellen van een contactregeling op dit moment in strijd is met de zwaarwegende belangen van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] . Desondanks blijft de GI de mogelijkheid hebben om bezoekmomenten tussen de moeder en de kinderen te organiseren als de kinderen daarvoor openstaan, zoals de GI ook uitdrukkelijk heeft toegezegd. Dit laat echter onverlet dat het recht op omgang voor onbepaalde tijd terecht is ontzegd. Het hof is gelet op het voorgaande van oordeel dat aan alle (facultatieve) vereisten van artikel 1:377a BW is voldaan. Dit betekent dat het hof niet meer toekomt aan het verzoek van de moeder een omgangsregeling vast te stellen.

3.8.5.

Ten aanzien van het verzoek van de moeder een deskundigenonderzoek te gelasten overweegt het hof als volgt. Namens de moeder is tijdens de mondelinge behandeling haar verzoek verduidelijkt in die zin dat zij zich beroept op artikel 194 Rv . Het hof zal hier niet toe overgaan omdat de feiten en omstandigheden voldoende vast staan en het hof zich daarmee voldoende voorgelicht acht.

3.9.

Het voorgaande leidt er toe dat de bestreden beschikking bekrachtigd zal worden. De verzoeken van de moeder ten aanzien van een vast te stellen omgangsregeling en het gelasten van een deskundigenonderzoek zullen worden afgewezen.

4 De beslissing

Het hof:

bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 9 april 2021;

wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, A.M. Bossink en M.L.F.J. Schyns en is op 23 december 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature