U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Gepubliceerd in verband met ingesteld cassatieberoep

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



Parketnummer : 20-000322-20

Uitspraak : 9 april 2021

TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 30 januari 2020 met parketnummer 03-659037-18 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf met parketnummer 03-074849-16, in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,

wonende te [adres 1] .

Hoger beroep

Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken (feit 1) en mishandeling (feit 2) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest. Aan de voorwaardelijke gevangenisstraf zijn de algemene voorwaarden en de bijzondere voorwaarden van – kort gezegd – een meldplicht bij de reclassering, een behandelverplichting door de Forensische Polikliniek de Horst of een soortgelijke zorgverlener en een verblijf in een instelling voor begeleid wonen Met ggz of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang verbonden.

Voorts is bij voormeld vonnis de vordering van de benadeelde partij [aangever] , handelend onder de naam ‘ [cafetaria] ’, gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 300,00 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode van 13 december 2017 tot aan de dag van de volledige voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij is voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.

De vordering van de benadeelde partij [aangever] is gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 150,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode van 13 december 2017 tot aan de dag van de volledige voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij is voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.

Tot slot is de tenuitvoerlegging gelast van de voorwaardelijk opgelegde straf onder parketnummer 03-074849-16, te weten een gevangenisstraf van 1 maand.

Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen voor wat betreft de bewezenverklaring van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten, met aanvulling van de voor de bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde feit gebezigde bewijsmiddelen met de verklaring van [getuige] zoals afgelegd bij de raadsheer-commissaris op 21 december 2020, en voor wat betreft de beslissing op de vorderingen van de benadeelde partijen. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen ten aanzien van de door de rechtbank opgelegde straf en de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest en het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zal verklaren in de vordering tot tenuitvoerlegging.

De verdediging heeft primair bepleit dat de verdachte van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten zal worden vrijgesproken en subsidiair een strafmaatverweer gevoerd. De verdediging heeft primair bepleit dat de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk zullen worden verklaard en zich subsidiair op het standpunt gesteld geen bezwaar te hebben tegen de door de rechtbank toegewezen bedragen. Voorts heeft de verdediging zich geschaard achter het standpunt van de advocaat-generaal ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, met

aanvulling en verbetering van de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen;

aanvulling van de strafmotivering en met

uitzondering van de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging.

Aanvulling en verbetering van de bewijsmiddelen

Het hof vult aan en verbetert de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen, in die zin dat:

op pagina 2 van het vonnis in het relaas van verbalisant [verbalisant] de zin ‘Op 13 december 2017, omstreeks 21.30 uur, kreeg ik de melding te gaan naar de [adres 2] ’ wordt gewijzigd in: ‘Op 13 december 2017, omstreeks 21.30 uur, kreeg ik van de meldkamer het verzoek te gaan naar de [adres 2] ’.

op pagina 2 van het vonnis aan de verklaring van aangeefster [aangever] wordt toegevoegd dat zij aangifte deed mede namens [cafetaria] , gevestigd aan de [adres 2] (het hof begrijpt: in de gemeente Roermond);

op pagina 4 van het vonnis aan voetnoot 10 paginanummer 69 wordt toegevoegd;

op pagina 6 van het vonnis in voetnoot 13 de datum ‘8 maart 2018’ wordt gewijzigd in: ’13 maart 2018’;

aan de bewijsmiddelen ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde feit wordt toegevoegd:

o het proces-verbaal van aangifte d.d. 13 december 2017 (PL23002017198107, onderzoeksnummer LB 1R017119 Clivia) pagina 11, voor zover inhoudende de verklaring van aangeefster [aangever] :

 Ik kan de jongen als volgt omschrijven:

(…)

- Licht getinte huidskleur

(…)

- Zwart kort haar

- Zwart baardje;

o de eigen waarneming van het hof dat de foto van verdachte d.d. 23 januari 2018 op de ID Staat opgenomen in voornoemd proces-verbaal op pagina 57 overeenstemt met de door de getuige gegeven beschrijving van het uiterlijk van de verdachte;

o de verklaring van getuige [getuige] zoals afgelegd bij de raadsheer-commissaris d.d. 21 december 2020, voor zover inhoudende:

Voordat ik bij de kapper terecht kon ben ik ook in de cafetaria geweest. Ik heb daar friet gegeten. Ik heb toen ook op de fruitautomaat gespeeld. Daar stonden twee fruitautomaten. (..) Ik heb bij de politie wel de waarheid verklaard, want ik lieg gewoon niet.

Het hof stelt vast dat getuige [getuige] onmiskenbaar doelt op zijn verklaring zoals afgelegd bij de politie op 20 januari 2018, vastgelegd op pagina’s 30 en 31, welke verklaring de rechtbank voor het bewijs heeft gebezigd en met welke bewijsvoering het hof zich verenigt.

Aanvulling van de strafmotivering

In aanvulling op hetgeen de rechtbank in het vonnis heeft overwogen ten aanzien van de opgelegde straf, overweegt het hof als volgt.

Het hof heeft kennis genomen van het advies aan de opdrachtgever d.d. 2 augustus 2020, waaruit onder meer blijkt dat de reclassering het delict-risico hoog acht. Voorts heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het nieuwe uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 26 januari 2021. Hieruit blijkt dat verdachte ook na het vonnis in deze zaak weer met politie of justitie in aanraking is gekomen. Gelet op de documentatie van verdachte is ook in hoger beroep artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing.

Met de rechtbank stelt het hof vast dat de redelijke termijn in eerste aanleg is overschreden. De verdachte is op 23 januari 2018 aangehouden en in verzekering gesteld. De rechtbank Limburg heeft op 30 januari 2020 vonnis gewezen. De redelijke termijn in eerste aanleg is daarmee met enkele dagen overschreden, terwijl er geen bijzondere omstandigheden aanwezig zijn die deze overschrijding rechtvaardigen. Nu het slechts om een zeer geringe overschrijding van de redelijke termijn gaat, terwijl de zaak in hoger beroep in ongeveer 14 maanden is behandeld, ziet het hof geen reden voor compensatie in de vorm van strafvermindering. Het hof zal daarom volstaan met de enkele constatering dat inbreuk is gemaakt op artikel 6, eerste lid, van het EVRM .

In tegenstelling tot de verdediging en met de rechtbank en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf dient te worden opgelegd. Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en de recidive van de verdachte, in verband met een juiste normhandhaving en uit het oogpunt van vergelding, niet worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Anders dan de verdediging is het hof derhalve van oordeel dat niet kan worden volstaan met het opleggen van een flinke voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf van lange duur.

Anders dan de advocaat-generaal ziet het hof – evenals de rechtbank – aanleiding aan de verdachte een gedeeltelijk voorwaardelijke straf op te leggen. Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.

Alles afwegende acht het hof de door de rechtbank opgelegde straf passend en geboden en verenigt het hof zich met oplegging van die straf.

Vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie in het arrondissement Limburg heeft op 2 december 2019 de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij onherroepelijk geworden vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, locatie Roermond, van 7 december 2016 met parketnummer 03-074849-16 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met een proeftijd van 3 jaren.

Blijkens pagina 5 van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 26 januari 2021 is de volledige tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 1 maand onder bovengenoemd parketnummer gelast bij het onherroepelijk geworden vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag d.d. 6 januari 2020 onder parketnummer 09-842216-19. De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bevestigd dat de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 1 maand inmiddels ten uitvoer is gelegd.

Derhalve zal het hof het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot tenuitvoerlegging van die straf.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor wat betreft de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 03-074849-16.

Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 03-074849-16.

Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige met inachtneming van het hiervoor overwogene.

Aldus gewezen door:

mr. W.E.C.A. Valkenburg, voorzitter,

mr. B. Stapert en mr. J.J.J. Wubben, raadsheren,

in tegenwoordigheid van mr. C. Karsdorp, griffier,

en op 9 april 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

mr. J.J.J. Wubben is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature