U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Gepubliceerd in verband met ingesteld cassatieberoep.

Uitspraak



Parketnummer : 20-002931-18

Uitspraak : 8 april 2021

TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 5 september 2018, in de strafzaak met parketnummer 02-800109-18 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1970,

wonende te [adres verdachte] ,

thans uit anderen hoofde verblijvende in Huis van Bewaring Grave (Unit A + B) te Grave.

Hoger beroep

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld ter zake van:

- feit 1 primair, diefstal gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning door iemand die zich aldaar buiten weten/tegen de wil van de rechthebbende bevindt en

diefstal;

feit 2, diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels;

feit 3, diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;

tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, met aftrek van voorarrest.

Voorts heeft de rechtbank de vordering van de [benadeelde partij] geheel toegewezen tot een bedrag van € 142,00, bestaande uit materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 februari 2018. Daarnaast heeft de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opgelegd en is de verdachte veroordeeld in de kosten, begroot op nihil.

Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de eerste rechter zal bevestigen.

Namens de verdachte is verweer gevoerd tegen de bewezenverklaring van feit 1 primair voor wat betreft diefstal uit een woning in de nacht en feit 3 en daarnaast is een straftoemetingsverweer gevoerd.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis met aanvulling van de gronden waarop dit berust en met verbetering van de wettelijke voorschriften, met uitzondering van de beslissing op de vordering van de [benadeelde partij] .

Het hof zal in zoverre opnieuw recht doen.

Het hof vult de bewijsmiddelen, waarop de bewezenverklaring berust van feit 1 - voor zover deze ziet op de diefstal van de personenauto en de bankpassen - en feit 2, aan met het volgende bewijsmiddel:

- De verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 25 maart 2021 afgelegd, voor zover inhoudende:

“Ik ben het eens met de bewezenverklaring van feit 1 voor zover deze ziet op de diefstal van de auto en de bankpassen en ook met de bewezenverklaring van feit 2 zoals de politierechter deze in het vonnis van 3 december 2018 heeft opgenomen”.

Aanvullende overweging ten aanzien van de strafoplegging

In hoger beroep is van de zijde van de verdediging verzocht om de straf te matigen en aan verdachte een voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen zoals door de reclassering is geadviseerd in het adviesrapport van 25 januari 2021 ten behoeve van een andere strafzaak. Bovendien stelt de verdediging dat de verdachte, anders dan bij de behandeling in eerste aanleg, thans wel ter terechtzitting in hoger beroep is verschenen. Zijn afwezigheid is in eerste aanleg ten nadele meegewogen bij de strafbepaling. Zijn aanwezigheid dient daarom nu in het voordeel van de verdachte te worden meegenomen.

Het hof overweegt als volgt.

Ter terechtzitting in hoger beroep is verdachte verschenen en heeft hij verklaard dat hij fysiek niet in staat was door een zogenoemde “koudvuur”-infectie om bij de terechtzitting in eerste aanleg aanwezig te zijn, ondanks dat hij daartoe verplicht was vanwege zijn schorsingsvoorwaarden.

Het hof ziet gelet op de ernst van het bewezenverklaarde desondanks in hetgeen de verdediging heeft aangevoerd en in hetgeen ter terechtzitting over de persoonlijke omstandigheden van de verdachte overigens is gebleken, noch in het reclasseringsadvies aanleiding om tot een andere straf in deze zaak te komen dan de rechtbank heeft opgelegd. Daarbij heeft het hof betrokken de proceshouding van verdachte waarmee hij niet de verantwoordelijkheid neemt voor de bewezenverklaarde feiten en daarnaast het verdachte betreffend, inmiddels 45 pagina’s tellend, uittreksel Justitiële Documentatie van 15 maart 2021, waarop veroordelingen, waaronder (relatief) recente veroordelingen, staan vermeld voor vermogensdelicten. Het hof zal derhalve de strafoverwegingen uit het vonnis waarvan beroep als de zijne overnemen met uitzondering van de volgende passage op pagina 7 van het vonnis:

“Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling ten nadele van verdachte ook rekening met het feit dat verdachte niet op de zitting aanwezig was, terwijl hij een dag voor de zitting door de rechter-commissaris uit de voorlopige hechtenis was geschorst, met daarbij de bijzondere voorwaarde dat hij ter zitting aanwezig zou zijn. Hieruit blijkt naar oordeel van de rechtbank nog overduidelijk dat verdachte geen respect heeft voor justitie en geen verantwoording af wenst te leggen voor het leed dat hij een ander heeft toegebracht”.

Vordering van de [benadeelde partij]

De [benadeelde partij] heeft in eerste aanleg een vordering ingediend, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 142,00, bestaande uit materiële schade. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep geheel toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 februari 2018.

De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd.

De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:

7 CD’s ad € 15,00 per stuk, in totaal € 105,00;

reservelampen ad € 37,00.

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging de aangevoerde materiële schadeposten betwist. Daarbij is aangevoerd dat deze posten niet nader zijn onderbouwd en een relatie tussen deze posten en de informatie in het strafdossier ontbreekt.

Het hof is van oordeel dat uit de stukken niet is gebleken dat de benadeelde partij deze schade heeft geleden, doch niet kan worden uitgesloten dat daarvan wel sprake is. De benadeelde partij, hoewel daartoe uitgenodigd, was evenwel niet ter terechtzitting in hoger beroep aanwezig om eventuele vragen ten aanzien van deze schadeposten te beantwoorden. Aangezien het een onevenredige belasting van het strafgeding zou zijn om de benadeelde partij alsnog in de gelegenheid te stellen deze twee posten nader toe te lichten, zal het hof bepalen dat de vordering niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij deze slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. Daarbij weegt het hof de proceseconomische belangen en de belangen van de verdachte bij afdoening van de onderhavige zaak zwaarder dan de belangen van de benadeelde partij bij een inhoudelijke beslissing op de vordering.

Het hof ziet daarin aanleiding de kosten van partijen te compenseren aldus dat elke partij de eigen kosten draagt.

De wettelijke voorschriften

De beslissing is gegrond op de artikelen 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en doet in zoverre opnieuw recht.

Vordering van de [benadeelde partij]

Verklaart de vordering van de [benadeelde partij] niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.

Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.

Aldus gewezen door:

mr. G.J. Schiffers, voorzitter,

mr. N.I.B.M. Buljevic en mr. A.H. Klip, raadsheren,

in tegenwoordigheid van mr. V.C. Minneboo, griffier,

en op 8 april 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

mr. N.I.B.M. Buljevic en mr. A.H. Klip zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature