Uitspraak
Team Handelsrecht
zaaknummer 200.288.459/01
arrest van 13 april 2021
gewezen in het incident ex artikel 351 Rv in de zaak van
1 [appellant 1] ,wonende te [woonplaats] ,
2. [appellant 2],wonende te [woonplaats] ,
3. [appellant 3],wonende te [woonplaats] ,
appellanten in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
advocaat: mr. L. Isenborghs te Heerlen,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat: mr. B.H.A. Augustin te Maastricht,
op het bij exploot van dagvaarding van 7 januari 2021 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 4 november 2020, door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, gewezen tussen appellanten – [appellanten] – als gedaagden en geïntimeerde – [geïntimeerde] – als eiser.
1 Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 8647551 \ CV EXPL 20-3397)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2 Het geding in hoger beroep
Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding in hoger beroep met grieven tevens houdende incident strekkende tot schorsing tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis en producties;
de antwoordmemorie in het incident van [geïntimeerde]
de memorie van antwoord van [geïntimeerde] in de hoofdzaak.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest in het incident bepaald.
3 De beoordeling
In het incident
3.1.
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis in de hoofdzaak:
- voor recht verklaard dat het door [geïntimeerde] gehuurde (hof: [adres] te [plaats] ) gebreken vertoont, welke gebreken in de risicosfeer van [appellanten] vallen, weshalve sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de tussen partijen gesloten huurovereenkomst, voor welke tekortkoming [appellanten] jegens [geïntimeerde] aansprakelijk is voor alle geleden en nog te lijden schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
- de huursom per 1 januari 2020 gematigd met 50% tot het moment dat alle gebreken aan zowel het dak alsook de riolering verholpen zijn;
- [appellanten] veroordeeld in de kosten van de hoofdzaak.
De vordering in het incident ex artikel 223 lid 1 Rv is afgewezen en [geïntimeerde] is veroordeeld in de kosten van het incident (begroot op nihil).
Het vonnis is voor wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.2.
[appellanten] vordert in het incident schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis.
[geïntimeerde] heeft de incidentele vordering van [appellanten] gemotiveerd bestreden.
3.3.
Het hof stelt voorop dat op grond van artikel 351 Rv de hogere rechter, indien hoger beroep is ingesteld tegen een vonnis dat uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, op vordering van een partij alsnog de tenuitvoerlegging van het vonnis kan schorsen. In het onderhavige geval zijn de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit heeft tot gevolg dat de vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging op die proceskostenveroordelingen en dus niet op de constitutieve beslissingen van de gegeven verklaring voor recht alsmede de huurprijsvermindering kan zien. Het hof zal de incidentele vordering dan ook als zodanig beoordelen.
3.4.
De stellingen van [appellanten] over de schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis zien – kort gezegd - op het volgende.
Omdat [geïntimeerde] reeds is overgegaan tot de tenuitvoerlegging van dit vonnis en [appellanten] daardoor vanaf november 2020 nog slechts 50% van het overeengekomen huurbedrag ontvangt, is [appellanten] in acute betalingsnood komen te verkeren.
Het bestreden vonnis berust op een juridische en/of feitelijke misslag, aangezien in eerste aanleg het verweer van [appellanten] door de kantonrechter niet is meegenomen in de beoordeling. Ook is sprake van nieuwe feiten die de kantonrechter bij het wijzen van het bestreden vonnis niet bekend waren.
Tot slot stelt [appellanten] dat het bestreden vonnis niet aan hem betekend is. Dientengevolge is de tenuitvoerlegging van dit vonnis door [geïntimeerde] in strijd met artikel 430 lid 3 Rv en derhalve onrechtmatig.
3.5.
Aangezien het hof alleen de schorsing van de tenuitvoerlegging van de proceskostenveroordelingen zal beoordelen, overweegt het hof als volgt.
[appellanten] heeft, gelet op de hiervoor genoemde stellingen, niets aangevoerd over de tenuitvoerlegging van de proceskostenveroordelingen. De stellingen van [appellanten] over dat hij in een noodtoestand zal komen te verkeren alsmede dat het vonnis niet aan hem is betekend, zien alleen op de betaling van de verminderde huurprijs door [geïntimeerde] en niet op de veroordeling in de proceskosten.
Aan de stelling dat sprake is van een juridische en/of feitelijke missslag heeft [appellanten] ook niet de conclusie verbonden dat hierdoor de proceskostenveroordelingen niet ten uitvoer kunnen worden gelegd. Overigens is ook geen sprake van een juridische en/of feitelijke misslag. Dat het verweer in eerste aanleg niet is meegenomen omdat de conclusie van antwoord niet tijdig is genomen, is voor risico van [appellanten] en kan niet als een juridische misslag van de kantonrechter worden aangemerkt. Ook heeft [appellanten] geen nieuwe feiten gemotiveerd aangevoerd.
Het hof komt dan ook niet toe aan de inhoudelijke beoordeling van de incidentele vordering zodat het hof de vordering zal afwijzen. [appellanten] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten in het incident.
In de hoofdzaak
3.6.
De zaak wordt naar de rol verwezen voor dagbepaling arrest in de hoofdzaak. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
4 De beslissing
Het hof:
in het incident:
wijst af de incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging ex artikel 351 Rv ;
veroordeelt [appellanten] in de proceskosten van het incident, welke kosten aan de zijde van [geïntimeerde] tot de dag van deze uitspraak worden begroot op € 1.114,- aan salaris advocaat;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 19 oktober 2021 voor dagbepaling arrest;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, M.G.W.M. Stienissen en J.M.H. Schoenmakers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 13 april 2021.
griffier rolraadsheer