Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Grootouders ontvankelijk in verzoek om omgang met kleinkind, verzoek afgewezen vanwege zwaarwegende belangen (klein)kind.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht

Uitspraak: 19 maart 2020

Zaaknummer: 200.258.759/01

Zaaknummer eerste aanleg: C/03/252814 / FA RK 18-2708

in de zaak in hoger beroep van:

[de grootvader] en [de grootmoeder],

wonende te [woonplaats],

appelanten,

hierna te noemen: de grootouders,

advocaat: mr. R.R.J.W. Delsing,

tegen

[de moeder] ,

wonende te [woonplaats],

verweerster,

hierna te noemen: de moeder,

advocaat: mr. P.G.J.M. Boonen.

Deze zaak gaat over: [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats].

In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:

de Raad voor de Kinderbescherming,

Regio Zuidoost-Nederland, locatie [locatie],

hierna te noemen: de raad.

1 Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 5 februari 2019.

2 Het geding in hoger beroep

2.1.

Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 2 mei 2019, hebben de grootouders verzocht voormelde beschikking te vernietigen, en opnieuw rechtdoende de verzoeken van de grootouders toe te wijzen, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht, met veroordeling van de moeder in de kosten van beide instanties.

2.2.

Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 5 juni 2019, heeft de moeder verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, primair: de bestreden beschikking te bekrachtigen en de grootouders niet-ontvankelijk te verklaren, althans hun verzoek af te

wijzen en subsidiair: een onderzoek door de raad te gelasten naar de aanwezigheid van de gestelde ontzeggingsgronden en naar de opbouw van een zorg- en contactregeling.

2.3.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 februari 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:

de grootouders, bijgestaan door mr. Delsing;

de moeder, bijgestaan door mr. Boonen;

de raad vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad].

3 De beoordeling

3.1.

[minderjarige] is geboren uit het in 2015 ontbonden huwelijk tussen de moeder en [de vader] (de vader). De vader is op [datum] 2018 overleden.

De moeder heeft het gezag over [minderjarige].

3.2.

Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de grootouders niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoek om, kort samengevat, een omgangsregeling tussen hen en [minderjarige] te bepalen.

3.3.

De grootouders kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.

3.4.

De grootouders voeren in hoger beroep, kort samengevat, het volgende aan.

De rechtbank is ten onrechte van oordeel dat de grootouders onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat er, naast verwantschap, sprake is van bijkomende omstandigheden die tot de conclusie leiden dat er een nauwe persoonlijke betrekking bestaat tussen hen en [minderjarige]. Het contact tussen de grootouders en [minderjarige] was vele malen intensiever dan normaal gesproken het geval is tussen grootouders en kleinkinderen. Gedurende anderhalf jaar (vanaf december 2012 tot medio 2014) was er vele dagen per week meerdere uren per dag contact. [minderjarige] at vaak bij de grootouders en bleef ook vaak slapen. Er is wel degelijk sprake van de genoemde bijkomende omstandigheden. Dat er wellicht geen sprake was van inwoning of een oppasregeling en dat de ouders zelf ook vaak aanwezig waren als zij contact hadden met [minderjarige], maakt dat niet anders.

De grootouders hebben tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep aangegeven dat zij zich kunnen voorstellen dat een omgangsregeling op dit wellicht moment niet aan de orde kan zijn. De kwestie van de ontvankelijkheid staat voor de grootouders voorop.

3.5.

De moeder voert in hoger beroep, kort samengevat, het volgende aan.

De rechtbank heeft een juiste beslissing genomen door de grootouders in hun verzoek niet-ontvankelijk te verklaren. Voor het bestaan van een nauwe persoonlijke betrekking is het bestaan van een familierechtelijke verwantschap niet voldoende. Er dienen bijzondere omstandigheden naar voren te worden gebracht. Daar zijn de grootouders niet in geslaagd. Dat er sprake is geweest van intensief contact tussen hen en [minderjarige] heeft de moeder gemotiveerd betwist. Het contact bestond slechts een beperkte periode (december 2012 - juni 2014). Bovendien was er geen sprake van dagelijks contact en [minderjarige] is slechts af en toe blijven slapen. Van inwoning is geen sprake geweest. Dat was overigens ook niet mogelijk gelet op de afspraak met BJZ dat [minderjarige] op maandag, dinsdag, zaterdag en zondag bij oma moederszijde zou verblijven. Verder heeft de rechtbank terecht (ten overvloede) overwogen dat, mocht de rechtbank tot de ontvankelijkheid van de grootouders zijn gekomen, het verzoek zou zijn afgewezen, omdat omgang in strijd zou zijn met de zwaarwegende belangen

van [minderjarige].

In eerste aanleg heeft de moeder al aangegeven welke impact het verzoek van de grootouders op [minderjarige] heeft gehad en dat omgang met de grootouders in strijd is met zijn belangen. In aanvulling daarop geeft de moeder nog aan dat er door de hulpverlening voor is gekozen om [minderjarige] niet te informeren over het hoger beroep, omdat de hulpverlening hem hiermee niet wil belasten.

3.6.

De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling als volgt geadviseerd.

De raad sluit niet uit dat er in de toekomst contact kan zijn tussen [minderjarige] en de grootouders.

Voordat hiervan sprake kan zijn moeten de grootouders en de moeder echter de ingrijpende levensgebeurtenissen die zij hebben meegemaakt verwerken, in die zin dat zij hun emoties leren reguleren. Ook [minderjarige] moet eerst zijn trauma’s verwerken. Of [minderjarige] op enig moment klaar zal zijn voor of, behoefte zal hebben aan omgang zal te zijner tijd door een traumatherapeut moeten worden beoordeeld.

Het hof overweegt als volgt.

Ontvankelijkheid van de grootouders

3.7.1.

Ingevolge artikel 1:377a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft een kind recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat.

3.7.2.

Het hof dient vast te stellen of er sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen [minderjarige] en zijn grootouders. De familierechtelijke verwantschapsrelatie is hiertoe niet voldoende; er dienen bijkomende omstandigheden naar voren te worden gebracht. Het hof is van oordeel, anders dan de rechtbank, dat de grootouders hierin zijn geslaagd. De grootouders hebben op basis van de stukken en het verklaarde tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep aannemelijk gemaakt dat zij in ieder geval een periode van anderhalf jaar zeer regelmatig contact hebben gehad met [minderjarige] en dat zij zeer betrokken (geweest) zijn. Zij zagen [minderjarige] meerdere malen per week, meerdere uren, waarbij hij ook regelmatig bleef eten en slapen.

In deze zaak is ook van betekenis dat de vader van [minderjarige], tevens de zoon van de grootouders, is overleden. De band die [minderjarige] met zijn familie aan vaderszijde kan of mag aangaan kan ook van betekenis zijn voor zijn identiteitsontwikkeling, afhankelijk natuurlijk van alle omstandigheden die daarbij van belang zijn.

Weliswaar weerspreekt de moeder dat er sprake is van family life, maar gezien hetgeen over en weer is verklaard, acht het hof het voldoende aannemelijk dat er sprake is geweest van contacten tussen de grootouders en de kinderen die het normale contact tussen grootouders en een kleinkind te boven gaan.

Op grond van de hiervoor genoemde bijzondere omstandigheden kan naar het oordeel van het hof worden aangenomen dat sprake is van een dusdanige band tussen de grootouders en de kinderen dat die is aan te merken als ‘family life’. De enkele omstandigheid dat er sinds medio 2014 geen omgang meer heeft plaatsgevonden is, ook gelet op de ingrijpende (levens)gebeurtenissen die sindsdien hebben plaatsgevonden, niet voldoende om eenmaal bestaand family life te verbreken.

3.7.3.

Het hof is daarom van oordeel dat de grootouders kunnen worden ontvangen in hun verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling op grond van artikel 1:377a lid 1 BW .

Op deze grond dient de bestreden beschikking te worden vernietigd.

Inhoudelijke beoordeling

7.3.4.

Op grond van lid 2 van artikel 1:377a BW kan de rechter op verzoek van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vaststellen.

7.3.5.

De vader had tijdens de laatste fase van zijn leven ernstige psychische problemen. De moeder is als gevolg daarvan slachtoffer geweest van ernstig huiselijk geweld. [minderjarige] is daarvan getuige geweest en hij is geconfronteerd met de gevolgen daarvan. De vader bleef bedreigingen uiten en [minderjarige], de moeder en haar partner hebben maandenlang op een anonieme plek moeten verblijven. Door die gebeurtenissen is [minderjarige] extreem bang geweest voor zijn eigen vader en heeft onveiligheid ervaren. [minderjarige] heeft trauma’s opgelopen. Er is hulpverlening ingezet. Het verzoek van de grootouders heeft onbedoeld het een en ander weer opgerakeld. [minderjarige] kan hen kennelijk nog niet los zien van de vader.

Het hof is van oordeel dat omgang tussen [minderjarige] en de grootouders op dit moment in strijd is met zijn zwaarwegende (andere) belangen. [minderjarige] zal in ieder geval eerst zijn trauma’s moeten kunnen verwerken. Ook de moeder en de grootouders hebben, zo volgt uit hetgeen ter zitting is gebleken, nog te werken aan hetgeen zij hebben meegemaakt. Verwerking van de gebeurtenissen die de levens van de betrokkenen zichtbaar hebben beïnvloed zal er toe kunnen bijdragen dat er op enig moment voor [minderjarige] ruimte ontstaat de band met de grootouders weer aan te gaan.

7.3.6.

Dit betekent dat het hof het hoger beroep van de grootouders zal afwijzen vanwege strijd met de zwaarwegende belangen van [minderjarige].

7.3.7.

De proceskosten zullen gelet op de aard van de zaak tussen partijen worden gecompenseerd in die zin dat ieder de eigen kosten draagt.

8 De beslissing

Het hof:

vernietigt de bestreden beschikking;

verklaart de grootouders ontvankelijk in hun verzoek;

wijst het verzoek van de grootouders af;

compenseert de proceskosten in beide instanties tussen partijen, in die zin dat ieder de eigen kosten draagt;

wijst het meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, J.C.E. Ackermans-Wijn en M.A. Ossentjuk en is in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature