U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Partijen hebben een eerdere procedure gevoerd waarin geïntimeerde (verkoper) is veroordeeld tot levering van het in het vonnis omschreven perceel grond aan appellant (koper). Gebleken is dat de in het in het vonnis opgenomen grootte van het perceel niet aansluit op de in het vonnis omschreven perceelgrens van de te leveren grond. De vraag is wat verkoper gehouden was aan koper te leveren. Leidend is wat partijen daarover, met inachtneming van de specifieke omstandigheden van het geval, hebben afgesproken.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



GERECHTSHOF ’S-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht

zaaknummer gerechtshof 200.233.309

(zaaknummer rechtbank 326129)

arrest van 18 februari 2020

in de zaak van

[appellant] ,

wonende te [woonplaats] ,

appellant,

in eerste aanleg: eiser,

hierna: [appellant] ,

advocaat: mr. A.J.M. van der Borst,

tegen:

1. de besloten vennootschap

[de vennootschap 1] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

2. de besloten vennootschap

[de vennootschap 2] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

3. de besloten vennootschap

[de vennootschap 3] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

geïntimeerden,

in eerste aanleg: gedaagden,

advocaat: mr. C.C.M. van Gisbergen.

Hierna zal geïntimeerde sub 1 [de vennootschap 1] , geïntimeerde sub 2 [de vennootschap 2] , geïntimeerde sub 3 [de vennootschap 3] en geïntimeerden gezamenlijk [geintimeerden c.s.] worden genoemd.

1 Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 19 april 2017 en 1 november 2017 die de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, heeft gewezen.

2 Het geding in hoger beroep

2.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de dagvaarding in hoger beroep van 12 januari 2017,

- de memorie van grieven met producties,

- de memorie van antwoord.

2.2.

Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.

3 De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1.

[appellant] was enig aandeelhouder van [de moedermaatschappij van de vennootschap 2] . [de moedermaatschappij van de vennootschap 2] is de moedermaatschappij van [de vennootschap 2] . Tot 13 januari 2011 was [de vennootschap 2] eigenaar van de woning waarin [appellant] woont (hierna de woning). In 2005 hebben [appellant] en [de vennootschap 1] een aandelenovereenkomst gesloten, waarbij [de vennootschap 1] alle door [appellant] in [de moedermaatschappij van de vennootschap 2] gehouden aandelen heeft gekocht. Onderdeel van die overeenkomst was de afspraak dat [appellant] de woning van [de vennootschap 2] kocht. In de aandelenovereenkomst is daarover opgenomen:

“ Artikel 7 Woning

1. Verkoper [ [appellant] ] koopt van een dochteronderneming [ [de vennootschap 2] ] van de Vennootschap [ [de moedermaatschappij van de vennootschap 2] ] (…) de woning aan de [adres] te [woonplaats] , hierna ook te noemen “de Woning”, partijen genoegzaam bekend, voor een koopprijs ter hoogte van de taxatiewaarde zoals opgenomen In het Rapport van Bevindingen van [Accountants] Accountants B.V. de dato dertien juni tweeduizend vijf, zijnde driehonderdvijfentachtigduizend euro (EUR 385.000,00) kosten koper. Partijen zullen voorafgaand aan de akte van levering van de Woning afspraken maken over eventueel te vestigen erfdienstbaarheden, recht van overpad, de kadastrale splitsing etc.(…)

(…)

Artikel 8 Overige afspraken door partijen

(…)

2. Verkoper wordt de mogelijkheid geboden tot gebruik van de loods en de zich daarin bevindende kantoorruimte, zolang en indien hij woonachtig is in de in artikel 7 van de ze overeenkomst bedoelde woning. Afspraken over het gebruik van de in de loods bevindende kantoorruimte als opslagruimte worden in goed overleg gemaakt.”

3.2.

Bij het sluiten van de aandelenovereenkomst in 2005 was het perceel met daarop de woning en bedrijfsgebouwen kadastraal geregistreerd als gemeente Rucphen, sectie [sectieletter] , nummer [sectienummer 1] (als oppervlakte stond 83,02 are genoteerd in het kadaster). Op 7 maart 2006 is een deel van dit perceel door [de vennootschap 2] overgedragen aan [de vennootschap 3] . Het ging daarbij om het bedrijfsgebouw met kantoor en erf. Het aan [de vennootschap 3] in eigendom overgedragen gedeelte is kadastraal geregistreerd als gemeente Rucphen, sectie [sectieletter] , nummer [sectienummer 2] . Volgens de akte van levering van 7 maart 2006 zou dit perceel een oppervlakte hebben van 40,10 are. Aan die akte is verder een kadastrale kaart gehecht waarop de nieuwe perceelgrens als een rechte lijn staat ingetekend. Het aan [de vennootschap 2] in eigendom overgebleven gedeelte, met daarop de woning, is geregistreerd als gemeente Rucphen, sectie [sectieletter] , nummer [sectienummer 3] .

3.3.

Tussen partijen is een geschil ontstaan over de vraag of [geintimeerden c.s.] nog gehouden was tot levering van de woning en zo ja, welk perceelgedeelte door haar geleverd moest worden.

Dat heeft geleid tot een procedure waarin [appellant] heeft gevorderd [geintimeerden c.s.] te veroordelen aan hem te (doen) leveren de onroerende zaak staande en gelegen aan de [adres] te [woonplaats] , kadastraal bekend onder gemeente Rucphen sectie [sectieletter] nr. [sectienummer 3] , ter grootte van 42,92 are, een en ander volgens de rechte perceelgrens als getekend op de tekening van productie 3 bij de dagvaarding, met dien verstande dat de perceelgrens volgens die tekening zodanig evenwijdig in noordelijke richting zal worden opgeschoven als nodig is teneinde een perceelgrootte van 42,92 are met betrekking tot het te leveren perceel sectie [sectieletter] nr. [sectienummer 4] te bereiken.

3.4.

In het vonnis van de rechtbank Breda van 17 juni 2009 is [appellant] niet-ontvankelijk verklaard jegens [de vennootschap 3] . [de vennootschap 2] en [de vennootschap 1] zijn veroordeeld om aan [appellant] te (doen) leveren de onroerende zaak staande en gelegen aan de [adres] te [woonplaats] , kadastraal bekend onder gemeente Rucphen sectie [sectieletter] [sectienummer 3] , ter grootte van 42,92 are, een en ander volgens de rechte perceelgrens als getekend op de tekening van productie 3 bij de dagvaarding. Dat vonnis is bekrachtigd in het daaropvolgend arrest van het hof ’s-Hertogenbosch van 7 juni 2011. Hierna zal, indien nodig, deze procedure bij rechtbank en hof worden aangeduid als de eerste procedure.

3.5.

Gebleken is dat het omschreven te leveren perceel [sectieletter] [sectienummer 3] niet de in het vonnis genoemde oppervlakte van 42,92 are heeft, maar een oppervlakte van 37,71 are. Deze procedure gaat over de vraag welk perceel(gedeelte) [geintimeerden c.s.] op basis van de eerste procedure aan [appellant] moest leveren. Was [geintimeerden c.s.] gehouden tot levering van het perceel volgens de in het vonnis genoemde en op de tekening aangegeven perceelgrens, of tot levering van een perceel met de in het vonnis genoemde oppervlakte?

3.6.

De rechtbank heeft in haar vonnis van 1 november 2017 overwogen dat het vonnis van 17 juni 2009 [appellant] het recht gaf op levering van het perceel sectie [sectieletter] [sectienummer 3] met een rechte perceelgrens zoals getekend op de tekening en niet op levering van een perceel met een oppervlakte van 42,92 are omdat daarvan slechts werd aangenomen dat dit de perceeloppervlakte zou zijn. Het oorspronkelijke perceel [sectieletter] [sectienummer 1] had immers een oppervlakte van 83,02 are terwijl het perceel [sectieletter] [sectienummer 2] volgens de leveringsakte van 7 maart 2006 40,10 are groot zou zijn. Volgens de rechtbank blijkt uit de processtukken van de eerste procedure bij de rechtbank en het hof dat de discussie tussen partijen destijds de ligging van de grens van het te leveren perceel betrof en niet de grootte van het perceel. Op grond daarvan heeft de rechtbank geoordeeld dat [geintimeerden c.s.] heeft voldaan aan de uit vonnis van 17 juni 2009 en arrest van 7 juni 2011 voortvloeiende leveringsverplichting.

3.7.

[appellant] is onder aanvoering van vier grieven tegen dit vonnis in beroep gekomen. Daarbij heeft hij zijn eis vermeerderd. De vier grieven komen erop neer dat de rechtbank volgens [appellant] heeft miskend dat het geschil over het te leveren perceel niet enkel de perceelgrens betrof, maar ook de oppervlakte. In hoger beroep vordert [appellant] , voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

primair:

een verklaring voor recht dat de grens tussen de percelen kadastraal bekend gemeente Rucphen sectie [sectieletter] nummers [sectienummer 3] en [sectienummer 2] loopt conform een tekening die als productie 5 aan de dagvaarding in eerste aanleg is gehecht en waarin de perceelgrens in een rode rechte lijn tussen de percelen sectie [sectieletter] nummers [sectienummer 5] en [sectienummer 2] is weergegeven;

subsidiair:

[de vennootschap 3] te veroordelen aan [appellant] te leveren een gedeelte ter grootte van 5,21 are van het perceel kadastraal bekend als gemeente Rucphen sectie [sectieletter] nummer [sectienummer 2] overeenkomstig de in geel aangeduide strook weergegeven in productie 5 bij de dagvaarding in eerste aanleg;

[de vennootschap 1] en [de vennootschap 2] te veroordelen [de vennootschap 3] te doen leveren een gedeelte van het perceel kadastraal bekend gemeente Rucphen sectie [sectieletter] nummer [sectienummer 2] ter grootte en op de wijze zoals hiervoor onder subsidiair sub 1. is gevorderd, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom voor elke dag of gedeelte dat [de vennootschap 3] in gebreke mocht blijven met de levering;

[geintimeerden c.s.] te veroordelen de kosten gemoeid met het wijzigen der kadastrale registratie te vergoeden en [geintimeerden c.s.] te veroordelen de notariële kosten van overdracht met betrekking tot de onderhavige vordering tot levering te vergoeden;

meer subsidiair:

[de vennootschap 3] te veroordelen aan [appellant] te leveren een zodanig gedeelte ter grootte van 5,21 are van het perceel kadastraal bekend als gemeente Rucphen sectie [sectieletter] , nummer [sectienummer 2] als aangegeven op productie 12 bij memorie van grieven, althans als rechtens in goede justitie te bepalen;

[de vennootschap 1] en [de vennootschap 2] te veroordelen om [de vennootschap 3] te doen leveren een gedeelte van het perceel kadastraal bekend gemeente Rucphen sectie [sectieletter] , nummer [sectienummer 2] ter grootte en op de wijze als hiervoor onder meer subsidiair sub 1. is gevorderd, op straffe van verbeurte van een dwangsom per dag of gedeelte daarvan dat [de vennootschap 3] in gebreke mocht blijven met levering zoals gevorderd;

en in alle gevallen [geintimeerden c.s.] te veroordelen in de kosten van het geding.

3.8.

Voor de beantwoording van de vraag wat door [geintimeerden c.s.] aan [appellant] geleverd moet worden is bepalend wat partijen daarover hebben afgesproken bij het sluiten van de aandelentransactie in 2005. Toen is immers de afspraak over de verkoop van de woning gemaakt en vervolgens vastgelegd in de aandelenovereenkomst. Het komt daarbij aan op de zin die partijen daaraan in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs mochten toekennen en op wat zij daarover redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (ECLI:NL:HR:1981:AG4158). Verder volgt uit HR 20 februari 2004 (ECLI:NL:HR:2004:AO1427) dat bij de uitleg van een geschrift als de aandelenovereenkomst van 2005 telkens van beslissende betekenis zijn alle omstandigheden van het concrete geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen.

3.9.

Het hof acht voor die beoordeling de volgende omstandigheden van belang.

3.9.1.

In artikel 7 van de aandelenovereenkomst, die de koop van de woning regelt, is enkel opgenomen dat het gaat om ‘de woning, partijen genoegzaam bekend’. Specifieke maten zijn niet opgenomen.

3.9.2.

Het was voor beide partijen duidelijk dat het niet om het op dat moment nog volledige perceel [sectieletter] [sectienummer 1] ging en dat dit perceel gesplitst zou worden.

3.9.3.

Ook was duidelijk dat de op het perceel staande loods geen deel uitmaakte van de aan [appellant] te verkopen ‘woning, partijen genoegzaam bekend’. Dat blijkt uit artikel 8 van de aandelenovereenkomst ‘overige afspraken door partijen’ waarin een afzonderlijke afspraak over de toekenning van een gebruiksrecht van de loods is vastgelegd.

Dat zou immers niet nodig zijn als de loods van [appellant] zou zijn. Dat de loods geen onderdeel uitmaakte van de koop is overigens in de eerste procedure ook geen onderwerp van discussie geweest.

3.9.4.

Los van de discussie over de oppervlakte is door [appellant] zelf in de eerste procedure steeds betoogd dat het om een rechte perceelgrens gaat en is vervolgens door de rechtbank, bekrachtigd door het hof, ook beslist dat de perceelgrens in een rechte lijn loopt, conform de door [appellant] zelf in die eerste procedure in het geding gebrachte tekening.

3.10.

Verder is van belang dat de oppervlaktevermelding van 42,92 are pas veel later in de stukken opduikt en dit kennelijk de resultante is van een rekensom waarbij van de oorspronkelijke perceelgrootte van 83,02 are is afgetrokken de oppervlakte van 40,10 are, zoals vermeld in de voor de levering van het bedrijfsperceel aan [de vennootschap 3] opgemaakte akte van 7 maart 2006. Uit niets is gebleken dat aan de in maart 2006 vastgelegde oppervlakte van 40,10 are of aan de in latere stukken voorkomende oppervlaktevermelding van 42,92 are onderhandelingen tussen koper en verkoper ten grondslag hebben gelegen die ten doel hadden de in 2005 gemaakte afspraken nader te preciseren. Bij die stand van zaken moet het ervoor worden gehouden dat deze maten alleen maar zijn opgenomen met het doel enige duidelijkheid te verschaffen, hetgeen vervolgens jammerlijk is mislukt. Anders dan [appellant] meent, kan hier niet uit worden afgeleid dat hij als koper jegens de verkoper zonder meer aanspraak kan maken op 42,92 are grond.

3.11.

De hiervoor geschetste omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, leiden naar het oordeel van het hof tot het volgende. Met betrekking tot de te verkopen woning zijn partijen geen exacte maten overeengekomen. Het was hen beiden kennelijk op basis van de inrichting van het toen nog bestaande perceel [sectieletter] [sectienummer 1] duidelijk welk deel van de grond wel en welk deel van de grond niet tot de woning behoorde. De loods maakte geen onderdeel uit van de te verkopen grond en de door partijen beoogde perceelgrens, die in een rechte lijn loopt, moet daarom gelet op de ligging van de loods ten opzichte van de woning, noodzakelijkerwijze ten zuiden van de loods liggen. De perceelgrens zoals ingetekend op de door [appellant] zelf in de eerste procedure ingebrachte tekening voldoet hier aan en lijkt bovendien op een natuurlijke plaats te zijn ingetekend. De rechtbank heeft de perceelgrens ook conform deze tekening vastgesteld. Op grond hiervan is het hof van oordeel dat [geintimeerden c.s.] aan [appellant] verkocht heeft het perceel conform de door de rechtbank bij vonnis van 17 juni 2009 vastgestelde perceelgrens. De exacte oppervlakte van dit perceel is bij de verkoop geen relevante factor geweest. Niet is gesteld of gebleken dat na de verkoop alsnog tussen partijen is onderhandeld over de precieze oppervlakte. Daaruit vloeit voort dat [geintimeerden c.s.] heeft voldaan aan de aan haar in de eerste procedure opgelegde leveringsverplichting. Dat het geleverde perceel uiteindelijk niet die oppervlakte heeft waarvan partijen gedurende de eerste procedure, naar achteraf is gebleken ten onrechte, zijn uitgegaan, maakt dit oordeel niet anders.

3.12.

Bovendien, als de redenering van [appellant] zou worden gevolgd, zou de perceelgrens blijkens de door [appellant] bij dagvaarding in eerste aanleg in het geding gebrachte situatieschets dwars door de loods komen te lopen. Dit terwijl uit de afspraken van partijen, zoals vastgelegd in de aandelenovereenkomst, volgt dat de loods geen onderdeel uitmaakt van de koop. Ook hieruit volgt dat de visie van [appellant] niet juist kan zijn.

Met zijn meer subsidiaire vordering impliceert [appellant] dat de perceelgrens niet in een rechte lijn hoeft te lopen. Dit is in tegenspraak met wat hij in de eerste procedure en in deze procedure in eerste aanleg steeds heeft betoogd, het daar gevoerde partijdebat en met wat vervolgens in rechte als perceelgrens is vastgesteld.

In dat licht had [appellant] niet kunnen volstaan met de enkele koerswijziging en had het op zijn weg gelegen toe te lichten waarom de perceelgrens toch niet recht zou hoeven zijn. Dat heeft [appellant] nagelaten, zodat het hof hieraan voorbijgaat.

3.13.

Op grond van hetgeen hierboven is overwogen, falen de grieven, althans kunnen deze niet tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot toewijzing van de vorderingen leiden. Het bewijsaanbod van [appellant] wordt gepasseerd omdat dit niet is toegesneden op een of meer stellingen die tot een ander oordeel kunnen leiden.

4 De slotsom

4.1.

De grieven falen. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.

4.2.

Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellant] in de kosten van het hoger beroep veroordelen.

De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geintimeerden c.s.] zullen worden vastgesteld op:

- griffierecht € 726,00

- salaris advocaat € 1.074,00 (1 punt x tarief II)

4.3.

Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten toewijzen zoals hierna vermeld.

5 De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:

5.1.

bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda van 1 november 2017,

5.2.

veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geintimeerden c.s.] vastgesteld op € 726,00 voor griffierecht en op € 1.074,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief; te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.

5.3.

verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.

5.4.

wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit arrest is gewezen door mrs. M.A.M. Vaessen, O.G.H. Milar en J.G.J. Rinkes, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de rolraadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2020.

griffier rolraadsheer


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature