U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Gepubliceerd in verband met ingesteld cassatieberoep.

Uitspraak



Parketnummer : 20-001990-19

Uitspraak : 21 oktober 2020

TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 26 juni 2019, parketnummer 02-700072-18 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, parketnummer 02-033517-17, in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] (Griekenland) op [geboortedag] 1994,

wonende te [adres verdachte] .

Hoger beroep

Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep, met aanvulling van de door de politierechter gebezigde bewijsmiddelen, zal bevestigen met uitzondering van de beslissingen op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf en de vordering van de benadeelde partij. Ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat deze dient te worden afgewezen. Tevens heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen en dat de in beslag genomen auto verbeurd wordt verklaard.

De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de onder feit 2 primair ten laste gelegde poging tot doodslag en zich voor de andere ten laste gelegde feiten gerefereerd aan het oordeel van het hof. Voorts heeft de raadsman verweer gevoerd ten aanzien van de strafmaat en ten aanzien van de beslissing van de politierechter op de vordering van de benadeelde partij.

Vonnis waarvan beroep

Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:

1.zij op of omstreeks 27 april 2018 te Vlissingen [aangeefster] heeft mishandeld door deze meermalen, althans eenmaal - op/tegen/in het gezicht, althans op/tegen het hoofd te slaan/stompen en/of - op/tegen het hoofd te schoppen/trappen.

2.

zij op of omstreeks 27 april 2018 te Oost-Souburg, gemeente Vlissingen, ter uitvoering van het door haar, verdachte, voorgenomen misdrijf om [aangeefster] opzettelijk van het leven te beroven, met een door haar bestuurde personenauto (met hoge snelheid) heeft ingereden op die [aangeefster] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

subsidiair

zij op of omstreeks 27 april 2018 te Oost-Souburg, gemeente Vlissingen, ter uitvoering van het door haar, verdachte, voorgenomen misdrijf om aan [aangeefster] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een door haar bestuurde personenauto (met hoge snelheid) heeft ingereden op die [aangeefster] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

meer subsidiair

zij op of omstreeks 27 april 2018 te Oost-Souburg, gemeente Vlissingen, [aangeefster] heeft mishandeld door met een door haar bestuurde personenauto (met hoge snelheid) heeft ingereden op die [aangeefster] .

De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:

1.zij op 27 april 2018 te Vlissingen [aangeefster] heeft mishandeld door deze meermalen

- tegen het hoofd te slaan en

- tegen het hoofd te trappen.

2. primairzij op 27 april 2018 te Vlissingen, ter uitvoering van het door haar, verdachte, voorgenomen misdrijf om [aangeefster] opzettelijk van het leven te beroven, met een door haar bestuurde personenauto heeft ingereden op die [aangeefster] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.

Bewijs

Feit 1

1. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 28 april 2018, met foto’s (dossierpagina’s 19- 29), voor zover inhoudende als verklaring van [aangeefster] :

(p. 19)

Op donderdag 26 april 2018 omstreeks 22.45 uur was ik klaar met werken. Tijdens het werken had ik al geappt met [vriendin 1] , een goede vriendin van mij. Ik vroeg haar of ze plannen had voor vanavond, het was Koningsnacht. [vriendin 1] zei dat ze naar “ [verdachte] ” ging. Ik weet dat dit [verdachte] is. Dit is een meisje waar ik al lang ruzie mee heb. Afgelopen winter zijn [verdachte] en haar vriend uit elkaar gegaan. Later zijn die ex-vriend van [verdachte] en ik bevriend geraakt. [verdachte] kan hier niet tegen. Ze las wel eens app-gesprekken tussen mij en haar ex-vriend en daar werd ze dan heel boos van. Ik wilde eigenlijk niet naar [verdachte] toe. Omdat al mijn vriendinnen gingen besloot ik ook te gaan. Rond 24.00 uur was ik bij haar woning in [adres verdachte] (..) Mijn vriendinnen waren daar ook: [vriendin 1] , [vriendin 2] , [vriendin 3] , [vriendin 4] en [vriendin 5] . Op enig moment vroeg ik wie er zin had om uit te gaan. Alleen [vriendin 1] , [vriendin 3] en [vriendin 4] wilden mee. We gingen naar [Club] te Vlissingen.

(p. 20)

Ik stond vlakbij de ingang bij de bar. (..) Ineens kwam [verdachte] binnen. Ze liep naar me toe en begon direct op mij in te slaan. Ze sloeg met haar vuisten, dat voelde ik. Ik weet niet hoe vaak ze sloeg. Het deed pijn aan mijn gezicht. (..)

Ik wilde richting mijn fiets lopen die nog voor het huis van [verdachte] stond. Op den duur liep ik op de kruising Scheldestraat /Paul Krugerstraat. Ik zag dat de auto van [vriendin 5] vlakbij mij stopte. (..) Ik zag ineens dat [verdachte] uit de auto sprong. Ze rent naar me toe en valt me weer aan. Ze gooit mij op de grond en begint mij op mijn hoofd te trappen. Ik kon alleen maar mijn handen voor mijn ogen houden om mezelf te verdedigen. Ik had pijn aan mijn gezicht. (..) Al het letsel dat op mijn gezicht zit is van het trappen op mijn gezicht door [verdachte] . (…) Toen reed de auto weg.

Ik ben direct opgestaan en naar mijn fiets gelopen. (..)

Na enige tijd fietste ik op de nieuwe Vlissingseweg. Ik weet niet meer precies waar maar ik denk op het stuk tussen het tunneltje bij Oost-Souburg en de eerst volgende kruising.

Ik hoorde ineens achter mij het geluid van een auto. Ik hoor dat deze auto gas geeft. Ik kijk achterom, op hetzelfde moment word ik aangereden door die auto. De auto raakt mijn fiets aan de achterzijde. Ik val op de grond en de auto rijdt door. Het ging zo snel.

Ik lag dus op de grond, alles was zwart voor mijn ogen en mijn oor suisde. Ik hoorde ineens nog een auto stoppen. Ik riep bel 112, ik had veel pijn op dat moment namelijk.

Ik deed mijn ogen open en ik zag dat [vriendin 3] , [vriendin 4] en [vriendin 2] naast mij stonden. Ze probeerden mij overeind te helpen. Ik vroeg hen waarom ze hier waren. Ze vertelden mij dat ze gezien hadden dat [verdachte] de auto pakte en dat ze achter haar aan zijn gaan rijden om te zien wat er zou gebeuren. Ik weet zeker dat zij de aanrijding hebben gezien, ze waren bijna direct bij mij na de aanrijding. [vriendin 3] , [vriendin 4] en [vriendin 2] hebben mij met de auto van [vriendin 4] naar huis gebracht. (..) Mijn fiets hebben we daar laten staan in de bosjes daar langs de kant van de weg. (..) Eén wiel van de fiets zat helemaal dubbel als gevolg van de aanrijding. Dat was volgens mij het achterwiel.

2. Het proces-verbaal van verhoor aangeefster d.d. 30 april 2018, met foto’s (dossierpagina’s 30-41), voor zover inhoudende:

als bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] :

(p. 30)

Op 29 april 2018 verhoorden wij [aangeefster] .

(p. 33)

Opmerking verbalisant: een afdruk van een hak van een schoen is zichtbaar in het voorhoofd van aangeefster (hof: foto op dossierpagina 39).

als de verklaring van [aangeefster] afgelegd op 29 april 2018:

(p. 35)

Vraag verbalisant: We gaan weer terug naar de aanrijding (hof: op 27 april 2018). Je zat op de fiets en toen?

Antwoord aangeefster: Ik hoorde achter mij een auto gas geven. Ik keek achterom en zag lichten. Ik hoorde dus gas geven en voordat ik het wist lag ik op de grond. (..) Ik hoorde echt gas geven. Echt expres van: ik ga. (..) Ik heb de auto van [verdachte] weg zien rijden toen ik werd aangereden.(p. 36)Vraag verbalisant: Heb jij letsel die bij ons niet op de foto staat?Antwoord aangeefster: U mag foto’s maken.

als bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] :Opmerking verbalisant: Verdachte (het hof begrijpt: aangeefster) kan maar moeizaam en zeer houterig bewegen en toont ons haar kwetsuren. Hiervan zijn foto’s gemaakt.

3. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 april 2018, met foto’s (dossierpagina’s 53-68), voor zover inhoudende als bevindingen van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] :

Wij, verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , hebben onderzoek gedaan naar de camerabeelden van beveiligingscamera’s in [Club] , gevestigd aan de [adres club] te Vlissingen. [Club] wordt ook wel [Club] genoemd. (..)

Wij zagen op de camerabeelden (het hof begrijpt op basis van de tijdsindicatie bij de camerabeelden op pagina’s 60 e.v.: van 27 april 2018) het volgende gebeuren:

Wij zagen op 04:19:44 uur op camera A007 [aangeefster] samen met [vriendin 1] in [Club] staan. Om 04:20:05 uur zagen wij dat [verdachte] , [vriendin 5] en [vriendin 2] via de hoofdingang [Club] in komen lopen. (..)

Op 04:20:40 uur zagen wij dat [verdachte] agressief naar de achterzijde van de zaak liep.

(p. 54)

Wij zagen op 04.20.44 uur op camera A006 dat [ex-vriend van verdachte] in de buurt stond van [aangeefster] . Het lijkt er op dat de personen met elkaar in gesprek zijn. Vervolgens zien wij dat [verdachte] komt aanlopen in de richting van [aangeefster] . Wij zagen dat [aangeefster] met de rug naar [verdachte] stond. Wij zagen vervolgens dat [verdachte] uithaalde naar het hoofd van [aangeefster] .

4. Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 4 mei 2018 met foto (dossierpagina’s 118-123), voor zover inhoudend als verklaring van [vriendin 4] :

(p. 119)

V: vraag verbalisanten

A: antwoord verdachte

(p. 120)

V: Klopt het dat jij aanwezig bent geweest bij de mishandeling op de Scheldestraat?

A: Ik ben inderdaad (het hof begrijpt: op 27 april 2018) in de Scheldestraat geweest. Ik heb twee vrouwen zien vechten en heb staan kijken naast mijn auto. (..) Er waren twee auto’s. In de andere auto reed [vriendin 5] . Bij mij in de auto zat [vriendin 3] ). Het vechten was aan het einde van de Scheldestraat op het hoekje. (..) [verdachte] viel [aangeefster] aan. (..) Ik zag dat [verdachte] [aangeefster] tegen haar hoofd aanschopte. (…)

(p. 121)

Ik zag een beetje bloed op haar lip. (...) We zijn toen naar [verdachte] gereden. (…) We stonden geparkeerd bij de flat van [verdachte] en we wilden eigenlijk naar boven lopen naar [verdachte] . Op dat moment kwam [aangeefster] aan lopen. (..) [vriendin 3] is toen gaan bellen. (...) Ze belde om te zeggen dat [aangeefster] haar fiets opgehaald. (..) Ik zag [verdachte] aan komen lopen en ik zag dat [verdachte] haar auto instapte en wegreed. (..) Ik ben toen achter [verdachte] aangereden. [vriendin 2] stapte ook bij ons in.

V: Waarom reden jullie achter haar aan?

A: Om te kijken wat ze ging doen. (...) Je voelde gewoon dat je er achteraan moest rijden.

(p. 122)

V: Ging het hard?

A: Ja, best wel.

V: Is [verdachte] ook nog gestopt onderweg?

A: Ja. Toen wilde [vriendin 2] naar haar toe gaan, maar ze reed weg. [verdachte] stopte, keek en reed weer weg. (..) Toen kwamen we uiteindelijk bij die weg aan. Daar zag ik [verdachte] [aangeefster] aanrijden. (..) Het ging best wel snel. We kwamen aanrijden en toen zag ik dat [verdachte] [aangeefster] aanreed aan de achterzijde. Ze reed daarna gewoon door. Ze stopte eerst wel, maar toen begon ze weer gas te geven en reed ze tegen [aangeefster] aan. (..) Ik was in shock.

5. Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 3 mei 2018 (dossierpagina’s 217-222), voor zover inhoudende als verklaring van [vriendin 2] :

V: vraag verbalisant

A: antwoord [vriendin 2]

(p. 219)

[verdachte] en [aangeefster] hadden een conflict. (..) Ik zat in de auto met [vriendin 5] , [verdachte] en [vriendin 1] . [vriendin 5] stuurde. Ik zat voorin. [verdachte] zag onderweg [aangeefster] lopen. [verdachte] ging hysterisch doen. Ik heb ze toen eruit gelaten. Ze deed zo hysterisch.. [aangeefster] werd toen aangevallen door [verdachte] . (..) We zijn toen naar de woning van [verdachte] gegaan, aan de [adres verdachte] . [verdachte] , [vriendin 4] , [vriendin 3] , [vriendin 1] , [vriendin 5] en ik. [vriendin 4] en [vriendin 3] zijn buiten gebleven. (..) Op den duur belde [vriendin 3] en vertelde mij dat [aangeefster] haar fiets pakte en naar huis fietste. [verdachte] hoorde dat.. (..) Ze (hof: [verdachte] ) vloog uit haar woning. Ik ben er achteraan gerend. Ik zag dat [verdachte] haar auto in ging. Een kleine Citroën. (..) [verdachte] reed hard weg. (..) Ik ben toen in de auto bij [vriendin 4] en [vriendin 3] gestapt en heb gezegd dat ze, [vriendin 4] , er achter aan moest rijden. (..) Bij Westerzicht kwamen we [verdachte] weer tegen. We wilden haar tot stoppen dwingen, maar dat mislukte. Ik zag dat [verdachte] met een vinger aangaf dat ze niet ging stoppen en ik zag dat ze hard wegreed. Hierop zijn we weer achter haar aangegaan en zagen we dat ze de parallelweg opreed van de Nieuwe Vlissingseweg.

(p. 220)

Ik heb niet gezien dat [verdachte] [aangeefster] aanreed, maar wel dat [aangeefster] viel.

V: Wat zag je later aan de fiets van [aangeefster] ?

A: Slagen in het achterwiel.

V: Toen [aangeefster] was gevallen wat deed [verdachte] toen?

A: Gewoon wegrijden. Weg van de plaats van de aanrijding.

V: Is ze niet gestopt?

A: Nee.

V: Wie zijn er terug naar de plaats van de aanrijding gegaan en met welke auto?

A: [vriendin 5] , [verdachte] en ikzelf met de auto van [vriendin 5] .

V: Waar was de auto van [verdachte] ?

(p. 221)

A: op de parkeerplaats van de Sligro.

V:Waar is de fiets van [aangeefster] gebleven?

A: De fiets van [aangeefster] hebben we bij de Sligro in de sloot gegooid. Tegenover die parkeerplaats bij het zwembad.

V: Hoe is die fiets daar gekomen?

A: [verdachte] zei dat het beter was dat de fiets van [aangeefster] weg was. We hebben toen de fiets op de plaats van de aanrijding gepakt en op de achterbank van de auto van [vriendin 5] gelegd. (..) We zijn toen in de richting van de Sligro gereden, de achterkant bij het zwembad. [verdachte] zei namelijk dat haar auto daar ook stond. (..) We hebben toen de fiets in het water gegooid.

(..) [verdachte] parkeerde haar auto op een industrieterrein. Toen zij dat gedaan had, is zij bij ons ingestapt en mee naar ons huis gereden.

6. Het proces-verbaal verhoor getuige d.d. 29 april 2018 (dossierpagina’s 87-93), voor zover inhoudende als verklaring van [vriendin 3] :

(p. 89)

Ik reed dus samen met [vriendin 4] in haar auto naar het huis van [verdachte] aan de [adres verdachte] . We zagen dat [verdachte] overstuur was en in haar auto stapte en wegreed. [vriendin 2] , [vriendin 4] en ik zijn toen in de auto van [vriendin 4] achter haar aangereden. (…)

(p. 90)

We wilden gewoon niet dat [verdachte] rare dingen ging doen. We wilden haar eigenlijk behoeden voor rare dingen. (…) Ik zag toen vlak voor [verdachte] [aangeefster] rijden op haar fiets. Met [aangeefster] bedoel ik [aangeefster] . (…)

Vlak daarna zag ik dat [aangeefster] aan de achterkant van haar fiets werd aangereden door [verdachte] . Ik zag dat [verdachte] met de voorkant van haar auto de achterkant van de fiets van [aangeefster] aanreed. Ik zag dat [aangeefster] daardoor op de grond viel. (…) Ik zag toen dat [verdachte] gelijk doorreed met haar auto, zonder uit te stappen. Ik schrok me rot.

7. Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 20 juni 2018 (dossierpagina’s 94-96), voor zover inhoudende als verklaring van [vriendin 3] :

V: vraag verbalisanten

A: antwoord [vriendin 3]

(p. 95)

A. Ik zag [verdachte] de deur uitgaan en in de auto stappen.

(p. 96)

Wij zijn er achteraan gegaan omdat ze van de weg af moest. (..)

V: Kan je vertellen hoe dat gegaan is?

A: Ja racen. (..)

V: Jij hebt op een gegeven moment je zusje in kennis gesteld?

A: Ja, van goh als je [verdachte] ziet, ga er achter aan want ze moet van de weg af. (..)

V: Wanneer kregen jullie haar weer in zicht?

A; Dat was bij West-Souburg. Maar toen reed ze hard. Net voordat het ongeluk gebeurde zagen wij haar net weer. (…)

(p. 97)

V: Had je goed zicht op de aanrijding?

A: Ik heb het gezien. Het ging wel snel.

V: Want voor jullie reed [zus vriendin 3] nog?

A: Ja.

8. Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 4 mei 2018 (dossierpagina’s 104-106), voor zover inhoudende als verklaring van [zus vriendin 3] :

(p. 105)

Ik werd (hof: op 27 april 2018) door mijn zus (hof: [vriendin 3] ) gebeld. (..) Mijn zus zei dat [verdachte] met haar auto weggereden was. Mijn zus zei dat [verdachte] boos was en ergens reed. (..) Ik heb toen in mijn auto een zoekslag gemaakt naar [verdachte] . Ik zag haar ineens vlakbij de Shell rijden. Ik besloot achter [verdachte] aan te rijden. We gingen bij de Shell linksaf de hoofdweg (Vlissingseweg) op richting Middelburg, Achter mij reed mijn zus, althans [vriendin 4] reed en mijn zus zat daarbij in de auto. (…) Ik achtervolgde [verdachte] , dat ging best hard. Ik zag dat [verdachte] West-Souburg in reed en dat tunneltje passeerde. Vlak na die tunnel is er een slingerbocht richting Middelburg. (…) Na die slinger reed [verdachte] voor mij. Ik zag [aangeefster] fietsen. (..) Ik had vrij zicht en zag dat [verdachte] met haar auto richting [aangeefster] reed. Ik zag dat ze vaart minderde en vervolgens zag ik dat zij [aangeefster] raakte. Ik zag [aangeefster] even in de lucht vliegen door deze aanrijding en vervolgens ten val komen. Ik schrok hiervan en had direct stress in mijn hoofd. Ik dacht: Waarom doe je dit? (..) Ik zag dat [verdachte] er vandoor ging. (..)

Ik trof haar ergens voorbij de Sligro in een zijstraat in de auto aan.

(p. 106)

(..) volgens mij had ze schade op de motorkap.

9. Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 22 juni 2018, met foto (dossierpagina’s 124-128), voor zover inhoudende als verklaring van [vriendin 4] :

(p. 126)

Vraag verbalisant: [zus vriendin 3] (hof: [zus vriendin 3] ) verklaart dat ze [aangeefster] door de lucht zag vliegen (..)

Antwoord getuige: Ik heb gehoord dat ze meer rollend over de motorkap ging.

10. Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 3 mei 2018 (dossierpagina’s 197-200), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven - als verklaring van [vriendin 5] :

(p. 198)

Het klopt dat ik met [vriendin 2] en [verdachte] over de Scheldestraat (hof: te Vlissingen) ben gereden en dat [verdachte] toen heel erg kwaad is geworden. [verdachte] wilde uit de auto om met [aangeefster] te gaan vechten. Ik ben toen gestopt.

V: Volgens [vriendin 2] zijn jullie daarna naar de [adres verdachte] gereden. Wat kan je daarover verklaren?

A: Dat klopt. Op den duur zag [vriendin 3] dat [aangeefster] met haar fiets wegreed. [vriendin 2] en ik waren boven met [verdachte] . [vriendin 3] belde toen met [vriendin 2] . De telefoon stond op ‘luidspreker’ en zodoende hoorde [verdachte] dat [vriendin 3] zei dat [aangeefster] op de fiets wegreed. (..) [verdachte] rende toen woedend naar beneden en stapte in haar auto en reed weg. [vriendin 2] rende nog achter haar aan.

(..) [vriendin 2] en [vriendin 3] zijn toen bij [vriendin 4] in de auto gestapt en achter [verdachte] aangereden. (..) Ik heb wel veel contact via mijn gsm gehad met [vriendin 3] . (..) Ik heb gehoord dat [verdachte] [aangeefster] heeft aangereden. Ik heb dat gehoord van [vriendin 3] tijdens het telefoneren. (…) We hadden besloten dat [verdachte] bij ons zou gaan slapen. [verdachte] zei dat de fiets van [aangeefster] weg moest.

V: Heb jij de auto van [verdachte] gezien?

A; Ja, die heb ik gezien. Je zag aan de voorruit dat de auto een aanrijding had gehad. Er zat een put/buts in de voorruit. Voordat zij weggeweest was, was dat niet. (..) Toen we naar het huis van [vriendin 2] reden zijn we gestopt op de plaats van de aanrijding.

V: Hoe zag die fiets eruit?

A: Alleen het achterwiel was kapot.

(p. 199)

We kregen de fiets half in de auto. We zijn toen naar [verdachte] haar auto gereden op het zwembadplein. Bij de parkeerplaats stond haar auto en daar hebben we de fiets in het water gegooid. Uiteindelijk heeft [verdachte] de fiets in de sloot daar gegooid. (…) We zijn toen naar de parkeerplaats gereden waar de auto van [verdachte] stond. is toen in haar auto gestapt en we zijn toen in beide auto’s weggereden. (..) [verdachte] reed achter mij aan, richting Arnestein (het hof begrijpt: een wijk in Middelburg). Op Arnestein is [verdachte] voor mij gaan rijden. We zijn toen een keer links en rechts gereden en daar heeft [verdachte] de auto geparkeerd.

11a. Een schriftelijk stuk d.d. 27 april 2018 houdende informatie uit het patiëntendossier van Stichting Huisartsendienstenstructuur, (bijlage 8 bij de vordering benadeelde partij), voor zover inhoudende:

Betreft patiënt: [aangeefster] , [adres aangeefster] .

Oproep: ontvangen op 27 april 2018 15:26 uur.Klacht/beloop: Vannacht aangereden door een auto. Reed zelf op de fiets.

Van achter aangereden. Op straat gevallen. Werd zwart voor de ogen. Thuis gebracht met auto, direct naar bed gegaan. Wordt nu (15:45 uur) net wakker, veel pijn, kan li been niet bewegen door pijn. Misselijk, duizelig en neiging tot braken.11b. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 mei 2018, met fotobijlage (dossierpagina’s 13-14), voor zover inhoudende als bevindingen van [verbalisant 3] :

(p. 13) Op vrijdag 27 april 2018 omstreeks 16.15 uur kregen mijn collega en ik een melding om te gaan naar het adres [adres aangeefster] . De melding betrof dat de ambulance-dienst onze komst verzocht in verband met een slachtoffer dat zij hulp boden, die afgelopen nacht bewust zou zijn mishandeld en zou zijn aangereden door een voertuig.Omstreeks 16.18 uur ter plaatse zag ik dat de ambulancemedewerkers met een vrouwelijk slachtoffer naar buiten gelopen kwamen. Ik zag dat het slachtoffer hierbij ondersteund werd door twee personen. Vervolgens werd het slachtoffer op de brancard gelegd. Het slachtoffer betrof [aangeefster] . Ik zag dat het slachtoffer diverse schaafwonden over heel haar gezicht had en meerdere schaaf(wonden) en blauwe plekken op haar been. Ik hoorde een ambulancebroeder zeggen dat (…) zij niet op haar eigen benen kon staan.

Ik hoorde [aangeefster] zeggen dat zij via de Nieuwe Vlissingseweg in de richting van Middelburg fietste en dat (ze) ter hoogte van Oost-Souburg geraakt werd door een personenauto. Ik hoorde haar zeggen dat haar fiets helemaal beschadigd was en dat zij niet meer verder kon rijden op dat moment. werd vervolgens naar het ziekenhuis ADRZ (hof: het Admiraal De Ruyter Ziekenhuis) te Goes gebracht voor behandeling van haar verwondingen.

11c. Een schriftelijk stuk d.d. 27 april 2018 houdende informatie van het Admiraal De Ruyter Ziekenhuis te Goes, (bijlage 9 bij de vordering benadeelde partij), voor zover inhoudende:

Betreft patiënt: [aangeefster] , [adres aangeefster] .

CWK (hof: centrale wervelkolom) drukpijnlijk in de midlijnBekken pijnlijkMultiple hematomen behaarde hoofdMultiple zwellingenHematomen op beide billenSchedelhematoom: ja

11d. Een schriftelijk stuk d.d. 5 juni 2018 houdende een beschrijving van het letsel van [aangeefster] , opgesteld door [forensisch geneeskundige] bij de GGD Zeeland, (dossierpagina 49), inhoudende:

Op 27 april 2018 was [aangeefster] , geboren op [geboortedatum aangeefster] , betrokken bij een gewelddadig incident. Op basis van schriftelijke informatie-inwinning bij de behandelend geneeskundige ( [traumachirurg] van het ADRZ) concludeer ik dat er sprake was van meerdere forse kneuzingen over het lichaam.

12. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 mei 2018, met fotobijlage (dossierpagina’s 154-158), voor zover inhoudende als bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] :

Op 8 mei 2018 deed ik, [verbalisant 2] , onderzoek naar de personenauto, merk Citroën, type C1, kleur grijs, [kentekennummer] . Dit voertuig is op 4 mei 2018 in beslag genomen. (..) Ik zag dat er in het midden van de motorkap, bij het logo, een grote deuk zat. Verder zag ik dat de kentekenplaat aan de voorzijde van het voertuig beschadigd was. Ik zag dat er in deuken zaten. Ik zag dat de houder van de kentekenplaat kapot was (zie foto 1 en 2 van het bijgevoegde fotoblad). Ik zag dat de voorruit van het voertuig niet beschadigd was. Dit terwijl [vriendin 5] had verklaard dat de voorruit kapot was. Ik zag dat de kit van de voorruit er nog nieuw uitzag. Ik zag dat er op de ruit nog afdrukken van zuignappen stonden. Ik ging er om deze reden vanuit dat de voorruit kort geleden vervangen was.

Ik heb daarop een foto gemaakt van de sticker welke op de voorruit zat. Ik ben met deze foto naar het bedrijf [naam bedrijf] , gevestigd aan de [adres bedrijf] te Middelburg gegaan. (..) Ter plaatse gekomen sprak ik [medewerker bedrijf] . Ik liet hem foto 2 (hof: dossierpagina 156) zien. [medewerker bedrijf] verklaarde: “Ik herken deze auto aan de deuk.” Ik heb foto’s van het voertuig gemaakt. Deze foto’s zijn gemaakt voor de reparatie. (..) Ik stuur deze foto’s via de mail naar u toe. Deze auto stond ergens geparkeerd. [naam bedrijf] (hof: takelbedrijf [naam bedrijf] ) heeft vervolgens de personenauto opgehaald. (..) De opdrachtgeefster, bij ons bekend als [verdachte] , stond er toen bij. Wij hebben vervolgens een nieuwe voorruit in de auto gezet.

Foto’s 1 tot en met 4 op dossierpagina’s 156-157.

Foto1 pagina 156: “Personenauto van [verdachte] met deuk in motorkap”

Foto 2 pagina 156: “Personenauto van [verdachte] ” (hof: van dichterbij genomen dan foto 1 met duidelijk zicht van de deuk op de motorkap en in de kentekenplaat.)

Foto 3 pagina 157: “Schade aan de personenauto. Foto is gemaakt op 30 april 2018 door werknemer van [naam bedrijf] ” (hof: met zichtbare deuk in de motorkap en schade aan de ruit)

Foto 4 pagina 157: “Schade aan de voorruit van personenauto [kentekennummer] (hof: van een verbrijzelde voorruit.)

13. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 mei 2018 (dossierpagina 159), voor zover inhoudende als bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] :

Op 9 mei 2018 heb ik, [verbalisant 2] , onderzoek gedaan met betrekking tot het transport van de personenauto met [kentekennummer] . Dit transport heeft op 30 april 2018 plaatsgevonden door [naam bedrijf] Ik ben naar de vestiging van [naam bedrijf] gegaan. Daar sprak ik een medewerker, [medewerker bedrijf] : Ik hoorde haar verklaren:

“Een collega, genaamd [medewerker bedrijf] , heeft op 30 april het voertuig met [kentekennummer] , opgehaald. Deze stond op de Kuipersweg in Middelburg. Hij heeft deze overgebracht naar de Klarinetweg 8 te Middelburg. Op de vrachtbrief kan ik zien dat er schade zat aan de voorruit van het voertuig en dat de rechter voorband lek was.” (..)

Ik, [verbalisant 2] , sprak [medewerker bedrijf] telefonisch en hoorde hem verklaren:

“Ik heb deze auto opgehaald op de Kuipersweg in Middelburg. Toen ik de auto ophaalde was de voorruit kapot, de auto had een lekke voorband en er zat schade aan de motorkap. (…) Ik heb de auto getakeld en weggebracht naar [naam bedrijf] , gevestigd aan de Klarinetweg te Middelburg. De deuk zat al in de auto. Ik heb deze deuk niet gemaakt tijdens het vervoeren.”.

14. Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 30 april 2018 (dossierpagina’s 78-79), voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 1] :

(p. 78)Op 29 april 2019 hoorde ik op de [straatnaam] te Vlissingen de [getuige 1] . Hij verklaarde als volgt. Het was (hof: in de nacht) van donderdag 26 april 2018 op vrijdag 27 april 2018. Ik werd wakker van geschreeuw. Toen ging ik kijken vanuit het raam van de bovenverdieping (het hof begrijpt: van de woning aan de [straatnaam] te Vlissingen waar het verhoor plaatsvindt). Ik heb gezien dat er twee auto’s stonden. (..) Er lag iemand op de grond.

(p. 79)

De fiets lag aan de overkant met een vouw in het achterwiel. (..)

Een half uur later stopte er een klein autootje. En die hebben die fiets opgehaald.

15. Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 2 mei 2018 (dossierpagina’s 242-246), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte:

(p. 244)

De grijze Citroën C1 met [kentekennummer] is mijn auto.

16. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 26 juni 2019 inhoudende:

Ik kwam binnen in [Club] . (..) Toen ik daar kwam zag ik haar (hof: aangeefster [aangeefster] ) staan met mijn ex en ben ik naar haar toe gegaan. (..) Ik heb haar aangevallen ja. (..) Ik zat in de auto. Ik zag haar rijden. Ik raakte haar en ze viel. Ik ben niet uitgestapt.

17. De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 7 oktober 2020, inhoudende:

Ik heb na de aanrijding op 27 april 2018 de fiets van [aangeefster] weggedaan en mijn auto laten repareren.

Bewijsoverwegingen

De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de onder feit 2 primair ten laste gelegde poging tot doodslag. De raadsman heeft in het kader van zijn vrijspraakverweer aangevoerd dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het boos dan wel het voorwaardelijk opzet had op de dood van [aangeefster] . Er is niet vastgesteld met welke snelheid de auto die door verdachte werd bestuurd had op het moment van de aanrijding. Er heeft geen verkeersongevallenanalyse (VOA) en ook geen forensisch onderzoek plaatsgevonden. Tegenover de verklaring van aangeefster dat ze een auto achter zich hoorde accelereren staan de verklaringen van verdachte en haar vriendinnen dat zij kort voor de aanrijding remde dan wel dat zij haar snelheid verminderde. De kans op overlijden als gevolg van een aanrijding door een voertuig met een snelheid van 30 km/h is voor iemand die fietst of loopt 6 %. Van een aanmerkelijke kans op de dood is derhalve geen sprake.

De raadsman heeft zich ten aanzien van de onder feit 2 subsidiair ten laste gelegde poging tot mishandeling gerefereerd aan het oordeel van het hof.

Het hof overweegt als volgt.

Het hof stelt op grond van de gebezigde bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.

Op 27 april 2018 vond er tijdens Koningsnacht een feestje plaats bij verdachte aan de [adres verdachte] . Op dit feestje was ook [aangeefster] aanwezig. Tijdens het feestje bij verdachte besloot aangeefster met een aantal daar ook aanwezige vriendinnen, onder wie [vriendin 4] en [vriendin 3] , naar [Club] te gaan. Verdachte is kort daarna ook naar [Club] gegaan, en heeft aangeefster, die in gesprek was met de ex van verdachte, van achteren aangevallen en meermalen op het hoofd geslagen.

Nadat verdachte door de beveiliging uit de horecagelegenheid was gezet, vertrok aangeefster te voet naar de woning van verdachte aan de [adres verdachte] , alwaar zij haar fiets had geparkeerd. Op weg hiernaar toe kwam het op de Scheldestraat wederom tot een treffen, waarbij verdachte uit de auto, bestuurd door [vriendin 5] , sprong en aangeefster aanviel - waardoor deze op de grond belandde - en meermalen tegen het hoofd trapte. Verdachte was hysterisch, aldus [vriendin 2] . Verdachte is toen met [vriendin 5] , [vriendin 1] en [vriendin 2] teruggekeerd naar haar woning.

Enige tijd later belde [vriendin 3] naar [vriendin 2] dat aangeefster beneden aan de flat aan de [adres verdachte] stond om haar fiets op te halen. Toen verdachte dit ter ore kwam is zij woedend naar beneden gerend en in haar auto gestapt en hard weggereden. [vriendin 4] , [vriendin 3] en [vriendin 2] zijn verdachte – die met een hoge snelheid richting Middelburg reed –achterna gereden. [vriendin 3] heeft hierover verklaard dat ze dat deden om te zorgen dat verdachte geen rare dingen ging doen en van de weg af ging en heeft in dat verband ook haar zus [zus vriendin 3] ingeschakeld om verdachte te zoeken toen ze verdachte uit het oog verloren.

Op enig moment kregen zij verdachte bij Westerzicht ( [vriendin 2] ) weer in het vizier en hebben zij gepoogd haar te stoppen. Verdachte gaf echter te kennen dat zij zich niet liet stoppen en reed door.

Ter hoogte van West-Souburg kwam verdachte achter de fietsende [aangeefster] te rijden. Verdachte remde af, gaf gas en reed tegen de achterkant van de fiets van [aangeefster] aan, waardoor [aangeefster] op de motorkap belandde en op de weg ten val kwam. Verdachte is vervolgens doorgereden en heeft zich niet bekommerd om het slachtoffer.

Uit de omstandigheden dat verdachte woedend uit haar woning is vertrokken, in haar auto is gestapt en racend achter [aangeefster] is aangegaan, ondanks pogingen van haar vriendinnen niet wilde stoppen, en - toen [aangeefster] voor haar fietste - eerst vaart minderde en daarna onmiddellijk voor de aanrijding gas heeft gegeven en vervolgens na de aanrijding is doorgereden zonder zich over het over haar motorkap buitelende slachtoffer te bekommeren, leidt het hof af dat verdachte [aangeefster] opzettelijk heeft aangereden.

(Voorwaardelijk) opzet gericht op de dood van aangeefster?

Aan het hof ligt ter beantwoording de vraag voor of er voldoende wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag op aangeefster [aangeefster] zoals primair ten laste gelegd. Daartoe is vereist dat er bij de verdachte sprake is geweest van (voorwaardelijk) opzet op de dood van aangeefster.

Het hof is van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte de intentie (het volle) opzet had om [aangeefster] van het leven te beroven. Opzet op de dood kan echter ook worden aangenomen indien sprake is van voorwaardelijk opzet. Voorwaardelijk opzet is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat er een slachtoffer zou komen te overlijden als gevolg van haar gedragingen.

Aanmerkelijke kans

De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten of anders gezegd om een in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid.

Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen volgt dat de auto van verdachte na de aanrijding zwaar beschadigd was. Er zat een forse deuk in de motorkap en de voorruit van de auto was verbrijzeld. Het achterwiel van de fiets van [aangeefster] was dubbelgevouwen. [zus vriendin 3] die achter verdachte reed en vrij zicht had op hetgeen zich voor haar afspeelde, heeft verklaard dat zij zag dat [aangeefster] “even in de lucht vloog” door de aanrijding en vervolgens ten val kwam. [vriendin 4] heeft verklaard dat zij heeft gehoord dat [aangeefster] over de motorkap is gerold. Aan deze aanrijding heeft [aangeefster] letsel en pijn overgehouden.

Uit deze omstandigheden leidt het hof af dat er geen sprake was van een lichte aanrijding maar dat verdachte de fietsende [aangeefster] met een behoorlijke snelheid moet hebben aangereden. Het hof is van oordeel dat indien een bestuurder van een auto op deze wijze tegen een fietser, een kwetsbare verkeersdeelnemer, aanrijdt een reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid bestaat dat het slachtoffer op zodanige wijze door de auto wordt geraakt en vervolgens op/tegen de auto en op de grond ten val komt, dat deze komt te overlijden.

Bewuste aanvaarding

Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).

Of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood zal, indien de verklaringen van de verdachte en/of bijvoorbeeld eventuele getuigenverklaringen geen inzicht geven omtrent hetgeen ten tijde van de gedraging in de verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht, van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.

Bij de beoordeling of er in de onderhavige zaak sprake is van opzet in voorwaardelijke zin, heeft het hof het volgende in aanmerking genomen.

Verdachte is, nadat zij [aangeefster] even tevoren al tweemaal had aangevallen, waarbij zij onder meer met geschoeide voet tegen het hoofd van [aangeefster] heeft getrapt, in een boze gemoedstoestand met hoge snelheid in haar auto achter [aangeefster] aan gegaan die op de fiets vanaf de [adres verdachte] was vertrokken richting huis. Dat verdachte [aangeefster] achterna ging om haar excuses aan te bieden voor de mishandelingen, zoals zij heeft verklaard, acht het hof niet geloofwaardig. Er is geen enkele aanwijzing in het dossier te vinden die erop duidt dat verdachte getracht heeft [aangeefster] toen en daar aan te spreken. Integendeel. Voor haar vriendinnen was het zonneklaar dat verdachte boos en in opgewonden staat met haar auto het weggefietste slachtoffer achterna ging.

Haar vriendinnen waren bang dat zij rare dingen ging doen en wilden haar daarom van de weg halen. Dat die angst terecht was, bleek door het feit dat verdachte - toen zij [aangeefster] voor zich zag fietsen – eerst vaart heeft verminderd en vervolgens gas heeft gegeven en [aangeefster] heeft aangereden, waarna zij zonder zich om het slachtoffer te bekommeren de plaats van de aanrijding heeft verlaten.

Gelet op de aard van de gedragingen van verdachte en de omstandigheden waaronder dit is gebeurd kan het – bij gebrek aan contra-indicaties- niet anders zijn dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [aangeefster] daardoor het leven zou laten. Anders dan de advocaat-generaal en de verdediging komt het hof dan ook tot een bewezenverklaring van de onder feit 2 primair ten laste gelegde poging tot doodslag.

Het verweer van de verdediging wordt verworpen.

De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.

Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:

mishandeling, meermalen gepleegd.

Het onder 2 primair bewezenverklaarde levert op:

poging tot doodslag.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.

Strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.

Op te leggen sanctie

Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.

Verdachte heeft zich tijdens Koningsnacht 2018 schuldig gemaakt aan mishandeling, meermalen gepleegd, en poging tot doodslag. Wat een gezellige uitgaansnacht moest worden voor [aangeefster] werd een nacht gekenmerkt door geweld.

Verdachte heeft [aangeefster] eerst in een uitgaansgelegenheid een aantal keren tegen het hoofd geslagen. [getuige 2] , beveiliger bij [Club] , heeft verklaard dat hij samen met ander personeel moeite moest doen om verdachte zover te krijgen dat zij het slachtoffer dat zij bij de haren had genomen, losliet en dat verdachte het slachtoffer vervolgens ook nog een trap in de buik gaf (dossierpagina 71). Weliswaar is dit laatste niet ten laste gelegd maar het voorgaande geeft wel de omstandigheden aan waaronder het bewezenverklaarde is begaan, in het bijzonder met welke agressie verdachte het slachtoffer aanviel, hetgeen het hof verdachte aanrekent.

Het tweede incident vond plaats op straat op de hoek Scheldestraat-Paul Krugerstraat. Bij deze mishandeling werd [aangeefster] meermalen tegen het hoofd geschopt door verdachte. De afdruk van een schoenhak was op het voorhoofd van [aangeefster] zichtbaar. Ook dit betreft meer dan een eenvoudige mishandeling die bovendien verregaande gevolgen voor het slachtoffer had kunnen hebben.

Enige tijd daarna heeft verdachte de fietsende [aangeefster] opzettelijk met haar auto aangereden waardoor [aangeefster] op de motorkap is beland, over de motorkap is gevlogen/gerold en op de weg ten val is gekomen. Uit de door [aangeefster] ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde slachtofferverklaring volgt dat zij tot op de dag van vandaag nog te kampen heeft met de fysieke en psychische gevolgen van de aanrijding. Het had nog veel ernstiger kunnen aflopen.

Het hof neemt als strafverzwarende omstandigheden mee dat verdachte na de aanrijding is doorgereden zonder zich om het slachtoffer te bekommeren, dat zij diezelfde nacht nog de beschadigde fiets van het slachtoffer heeft weggemaakt en haar beschadigde auto aan het zicht van de politie heeft onttrokken door deze niet bij haar woning, maar in een andere stad op een industrieterrein te parkeren, en de verbrijzelde voorruit van de auto snel heeft laten repareren. Bij het wegmaken van het bewijs en het verhullen van de werkelijke gang van zaken heeft zij haar vriendinnen betrokken.

Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof voorts gelet op de inhoud van het verdachte betreffende Uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 6 augustus 2020, waaruit blijkt dat verdachte reeds eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van een strafbaar feit met een geweldscomponent. Tevens blijkt uit dit voormeld Uittreksel de toepasselijkheid van artikel 63 Sr en de omstandigheid dat verdachte de onderhavige feiten heeft gepleegd gedurende een lopende proeftijd.

Verder heeft het hof acht geslagen op het Voortgangsverslag toezicht van de Reclassering d.d. 23 september 2020 en de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht.

De raadsman heeft erop gewezen dat de reclassering in voormeld voortgangsverslag heeft vermeld dat oplegging van een gevangenisstraf desastreuze gevolgen zal hebben voor verdachte en dat verdachte sinds de schorsing uit de voorlopige hechtenis op 6 juni 2018 een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. Ook wordt gememoreerd dat de reclassering rapporteert dat het gesprek tussen verdachte en slachtoffer [aangeefster] volgens Perspectief herstelbemiddeling positief is verlopen. De raadsman heeft dan ook een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf bepleit, waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk zal zijn aan het door verdachte uitgezeten voorarrest, alsmede een taakstraf voor het maximaal aantal uren.

Anders dan de politierechter en de advocaat-generaal komt het hof tot een bewezenverklaring van poging tot doodslag.

Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, en de hiervoor genoemde strafverzwarende omstandigheden, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. De door de raadsman bepleite strafoplegging acht het hof dan ook gelet op de bewezen verklaarde poging tot doodslag niet passend.

Het hof neemt daarbij tevens in aanmerking dat verdachte ook ter terechtzitting in hoger beroep slechts op beperkte wijze heeft getoond inzicht te hebben in de laakbaarheid van haar gedrag. Het hof sluit niet uit dat dit mede veroorzaakt wordt door de spanning van de terechtzitting maar het hof kan zich niet aan de indruk onttrekken dat verdachte de verantwoordelijkheid voor de gang van zaken toch nog steeds deels bij het slachtoffer wil leggen.

Voor wat betreft het bemiddelingsgesprek tussen verdachte en [aangeefster] constateert het hof dat de laatste ter terechtzitting heeft verklaard dat zij de door verdachte tijdens het gesprek betuigde spijt niet als doorleefd heeft ervaren.

Alles overziende acht het hof de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.

Met oplegging van een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.

Beslag

Het hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp, volgens opgave van verdachte aan haar toebehorend, is vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het een voorwerp is met behulp waarvan het onder 2 primair tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.

Vordering van de benadeelde partij [aangeefster]

De benadeelde partij [aangeefster] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 2.912,84, waarvan € 2.500,- ter zake van immateriële schade en € 412,84 ter zake van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.769,34, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 april 2018.

De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft mr. Minekus, de advocaat van de benadeelde partij, te kennen gegeven dat de WAM-verzekeraar van verdachte de door verdachte veroorzaakte schade als gevolg van de aanrijding (feit 2) aan de benadeelde partij zal vergoeden. In dit verband heeft de benadeelde partij de gevorderde immateriële schade verminderd met € 1.500,-. De materiële schade wordt gehandhaafd, ook die met betrekking tot feit 2 (de fiets), nu deze kosten niet door de verzekeraar worden vergoed.

Aldus bestaat de vordering die in hoger beroep ter beoordeling van het hof voorligt uit de volgende schadeposten:

a. a) immateriële schade: € 1.000,- ter zake van de onder feit 1 ten laste gelegde mishandelingen;

b) materiële schade:

reiskosten (buskaartjes): € 10,00

reparatiekosten iPhone: € 140,00

kosten fiets: € 50,00

inhoud tas (iPhone-kabel, ID-kaart, etc.): € 140,95

kleding: € 71,89 +

Totaal: € 412,84

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering, te vermeerderen met de wettelijke rente, geheel wordt toegewezen.

De raadsman heeft bepleit dat op de vordering van de benadeelde partij ter zake van de materiële schade wordt beslist overeenkomstig de beslissing van de politierechter.

Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsman bepleit dat het toe te wijzen bedrag - nu deze schade alleen de mishandelingen onder feit 1 betreft - wordt gematigd tot

€ 500,- en dat de benadeelde partij voor het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk wordt verklaard.

Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 750,- ter zake van immateriële schade en € 211,89 ter zake van materiële schade (beschadigde kleding en reparatiekosten iPhone). Tevens ziet het hof aanleiding om de reiskosten ad € 10,- en de aankoopkosten van een vervangende fiets ad € 50,- toe te wijzen. Verdachte heeft erkend dat zij de fiets van [aangeefster] na de aanrijding heeft weggemaakt door deze in een sloot te gooien. Verdachte is tot vergoeding van voormelde schade gehouden zodat de vordering tot een totaalbedrag van € 1.021,89, te vermeerderen met de wettelijke rente, zal worden toegewezen.

Voor het overige is onvoldoende gebleken dat de gestelde schade door het bewezenverklaarde handelen van verdachte is veroorzaakt. Niet is gebleken dat verdachte degene is geweest die de inhoud van de tas van [aangeefster] heeft ontvreemd. De benadeelde partij kan daarom voor het overige in haar vordering niet worden ontvangen.

Schadevergoedingsmaatregel

Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [aangeefster] is toegebracht tot een bedrag van € 1.021,89. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.

Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op

te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 april 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Breda van 19 mei 2017 opgelegde voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 15 uren. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.

Gelet op de hoogte van de bij dit arrest opgelegde straf, is een toewijzing van de voorwaardelijk opgelegde taakstraf van 15 uur een te geringe toegevoegde waarde om welke reden een tenuitvoerlegging in alle redelijkheid nu geen reëel strafdoel meer dient. Daarom zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden afgewezen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14 b, 14c, 33, 33a, 36f, 45, 57, 63, 287 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Verklaart het onder 1 en 2 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden.

Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Verklaart verbeurd het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:

een personenauto, merk Citroën, type C1, kleur grijs, [kentekennummer] (goednummer PL2000-2018095777-1871183).

Vordering van de benadeelde partij [aangeefster]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangeefster] ter zake van het onder 1 en 2 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van € 1.021,89 (duizend eenentwintig euro en negenentachtig cent) bestaande uit € 271,89 (tweehonderd-eenenzeventig euro en negenentachtig cent) materiële schade en € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 april 2018 tot aan de dag der voldoening

Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.

Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [aangeefster] , ter zake van het onder 1 en 2 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.021,89 (duizend eenentwintig euro en negenentachtig cent) bestaande uit € 271,89 (tweehonderdeenenzeventig euro en negenentachtig cent) materiële schade en € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 april 2018 tot aan de dag der voldoening.

Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 20 (twintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.

Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.

Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Zeeland-West-Brabant van 18 juni 2019, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Breda van 19 mei 2017, parketnummer 02-033517-17, voorwaardelijk opgelegde taakstraf voor de duur van 15 uren.

Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van de datum waarop dit arrest onherroepelijk wordt.

Aldus gewezen door:

mr. C.M. Hilverda, voorzitter,

mr. R.R. Everaars-Katerberg en mr. A.J.A.M. Nieuwenhuizen, raadsheren,

in tegenwoordigheid van mr. M.R.G.H. van Outheusden, griffier,

en op 21 oktober 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Het eindproces-verbaal van Politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, Basisteam Walcheren, DAP, proces-verbaalnummer PL2000-2018095777, gesloten op 27 juni 2018, bestaande uit wettig opgemaakte processen-verbaal en andere geschriften (dossierpagina’s 1-286).

Vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant d.d. 19 mei 2017.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature