Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

gepubliceerd in verband met ingesteld cassatieberoep

Uitspraak



Parketnummer : 20-002371-19

Uitspraak : 2 december 2020

TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 25 juni 2019, parketnummer 03-048905-19 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, parketnummer 20-002254-17, in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1969,

wonende te [adres 1] .

Hoger beroep

Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met uitzondering van de beslissingen op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] en, in zoverre opnieuw rechtdoende, deze vordering geheel zal toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Sr .

De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de feiten 2 primair en 3 primair en subsidiair en zich ten aanzien van de overige ten laste gelegde feiten gerefereerd aan het oordeel van het hof. Voorts heeft de raadsman verweer gevoerd ten aanzien van de beslissing van de rechtbank tot tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 23 maanden alsmede ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] .

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden dit berust, met verbetering en aanvulling van de gronden, maar met uitzondering van de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen.

a. Verbetering verwijzing naar politiedossier.

De rechtbank heeft in voetnoot 1 abusievelijk vermeld dat waar in (de daaropvolgende voetnoten van) het vonnis paginanummers worden vermeld, gedoeld wordt op het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, District Noord- en Midden-Limburg, Basisteam Roermond, proces-verbaalnummer PL2300-2019031766, met sluitingsdatum 28 februari 2019. Het hof heeft vastgesteld dat de in het vonnis genoemde paginanummers niet stroken met voormeld proces-verbaal, maar wel met het zich eveneens in het dossier bevindende proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, District Noord- en Midden-Limburg, Basisteam Roermond, proces-verbaalnummer PL2300-2019031766, met sluitingsdatum 11 maart 2019. Daarbij dient echter te worden opgemerkt dat de in voetnoot 8 opgenomen verwijzing naar de dossierpagina’s 127-128 betreffende het proces-verbaal van getuige [getuige 1] , dient te worden vervangen door een verwijzing naar de dossierpagina’s 158 en 159 van laatstgenoemd politiedossier.

Aanvulling bewijsconstructie feit 1

Het hof is van oordeel dat de bewijsconstructie aanvulling behoeft omdat het hof, naast de diefstal van de sieraden, laptops en een elektrische fiets, zoals door de rechtbank bewezen verklaard, ook de diefstal van een geldkistje met daarin een geldbedrag van € 5.000,- bewezen acht. Nu de rechtbank bewezen heeft verklaard de diefstal van onder andere sieraden, laptops en een elektrische fiets, leidt het eveneens bewezen achten dat ook het geldkistje met daarin genoemd geldbedrag is gestolen niet tot de noodzaak om de bewezenverklaring te vernietigen.

Het hof komt op grond van het volgende tot het oordeel dat verdachte tevens het geldkistje met daarin een geldbedrag van € 5.000,- heeft weggenomen.

Aangeefster [benadeelde 1] heeft op 22 januari 2019 verklaard dat tijdens de inbraak op 20 januari 2019 in haar woning aan de [adres 2] tevens uit een dressoir op een slaapkamer op de eerste verdieping een groen stalen geldkistje met daarin € 5.000,- is ontvreemd (dossierpagina 6).

Gelet op deze aangifte en de (deels) bekennende verklaring van verdachte acht het hof ook de diefstal van het geldkistje met daarin deze geldsom bewezen. Uit het dossier volgt dat verdachte, die destijds slechts over beperkte middelen beschikte, kort na de inbraak een openstaande geldboete van € 4.000,- in contanten heeft voldaan zoals hij ter terechtzitting van het hof heeft bevestigd. Gevraagd naar de herkomst van dit geld heeft verdachte bij de politie gebruik gemaakt van zijn zwijgrecht (p. 145) en hier geen verklaring voor willen geven. De door verdachte eerst ter terechtzitting in hoger beroep gegeven verklaring dat hij de geldboete betaald heeft met het geld dat hij van zijn oom had gekregen acht het hof niet geloofwaardig.

met betrekking tot de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde straf:

In hoger beroep is door de verdediging bepleit dat de vordering tot tenuitvoerlegging van een bij arrest van dit hof van 23 april 2018 (20-002254-17) opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf, gelet op de verbeterde persoonlijke omstandigheden van verdachte, niet zal worden toegewezen. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat ook uit hetgeen door de begeleidster van verdachte [begeleidster] , die ter terechtzitting in hoger beroep als getuige is gehoord, blijkt dat het beter gaat met verdachte. Sinds februari van dit jaar gebruikt verdachte geen heroïne meer. Verdachte heeft een dagbesteding bij de Stichting [naam stichting] , heeft woonruimte en heeft zich vrijwillig onder bewind laten stellen. Hij heeft zich bereid getoond om aan zijn toekomst te werken. De verdediging stelt zich op het standpunt dat tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf van 23 maanden er toe leidt dat alles wat bereikt is, te niet wordt gedaan.

Het hof overweegt als volgt:

Aan verdachte is op 23 april 2018 in hoger beroep een gevangenisstraf opgelegd van 36 maanden waarvan een aanzienlijk deel, te weten 23 maanden, voorwaardelijk is opgelegd, met een proeftijd van 3 jaren. Deze voorwaardelijke straf heeft verdachte er echter niet van kunnen weerhouden om begin 2019 de algemene voorwaarde om binnen de proeftijd geen strafbare feiten te plegen te overtreden en de hiervoor bewezen verklaarde feiten te plegen. Verdachte heeft de hem destijds geboden kans niet gegrepen.

Het hof stelt vast dat de persoonlijke situatie van verdachte zich sinds begin dit jaar positief heeft ontwikkeld en dat zijn begeleidster [begeleidster] , sociaal werker bij de Stichting [naam stichting] , hem steunt en ziet dat verdachte zich inzet voor zijn toekomst. Het hof acht deze omstandigheden en de verklaring van getuige [begeleidster] dat verdachte afgekickt zou zijn, echter onvoldoende om niet tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf te komen. Het hof neemt daarbij tevens in aanmerking dat verdachte, zoals hij ook zelf heeft verklaard, eerder is behandeld voor zijn verslavingsproblematiek en desalniettemin, terugvallen heeft gekend. Verdachte heeft echter sinds 1990 een omvangrijk strafblad opgebouwd, waarbij woninginbraken en diefstallen de boventoon voeren.

Uit het verdachte betreffende Uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 4 september 2020 volgt daarnaast dat aan verdachte op 11 augustus 2020 een strafbeschikking is opgelegd in verband met het overtreden van artikel 2.7 (openlijk gebruik en handel) van de Algemene Plaatselijke Verordening Amsterdam 2008, met als pleegdatum 20 juli 2020. Ook gelet hierop heeft het hof niet de overtuiging bekomen dat de verslavingsproblematiek van verdachte onder controle is.

Het hof zal derhalve de beslissing van de rechtbank tot toewijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 23 maanden bevestigen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 20.500,80, bestaande uit een bedrag van € 20.135,80 ter zake van materiële schade en een bedrag van € 365,- ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 15.135,80, waarvan € 365,- ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 januari 2019 tot aan de dag der voldoening. De rechtbank heeft de vordering voor het overige afgewezen.

De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.

De door [benadeelde 1] gevorderde schadevergoeding bestaat uit de volgende posten:

materiële schade:

oorbellen Cellini: € 2.350,- (te weten het niet door de verzekering vergoede bedrag);

oorbellen peervormig: € 1.095,-

armband € 755,-

overige juwelen € 10.800,-

inhoud geldkistje € 5.000,-

telefoonkosten € 26,84

gederfde verlofuren € 108,96

Totaal: € 20.135,80

immateriële schade: € 365,-

Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 1] als gevolg van verdachtes onder 1 bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 20.135,80 ter zake van materiële schade. Nu het hof ook de diefstal van het geldbedrag ad € 5.000,- bewezen acht, en van oordeel is dat deze gevorderde schade voldoende onderbouwd is en door de verdediging niet inhoudelijk is betwist, ligt ook dit deel van de vordering voor toewijzing gereed. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente, toewijsbaar is.

Ten aanzien van de door de benadeelde partij gevorderde vergoeding van immateriële schade overweegt het hof als volgt. Indien geen sprake is van lichamelijk letsel, zoals in dit geval, kan op grond van artikel 6:106, eerste lid, onder b, van het Burgerlijk Wetboek slechts een vergoeding voor immateri ële schade worden toegekend indien de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast (dit geldt buiten de onder a en c genoemde gevallen).

Van bedoelde aantasting in de persoon op andere wijze is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan, waartoe nodig is dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Daarnaast kunnen de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in artikel 6:106, eerste lid, onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon op andere wijze sprake is.

In beginsel zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. In voorkomend geval kunnen de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon op andere wijze als bedoeld in voormelde bepaling, is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.

De benadeelde partij heeft in de toelichting op de vordering vermeld, kort samengevat, dat de woninginbraak een grote impact heeft gehad op haar en heeft gezorgd voor slaapproblemen en gevoelens van machteloosheid en onveiligheid. Verder heeft de benadeelde partij last gehad van het verlies van een aantal juwelen met emotionele waarde.

Hoezeer ook invoelbaar is dat de inbraak deze gevolgen voor de benadeelde partij heeft gehad, op grond van het onderzoek ter terechtzitting kan niet worden geoordeeld dat sprake is van een aantasting van de persoon op andere wijze in de zin van genoemde bepaling. Het hof zal de gevorderde immateriële schadevergoeding ad € 365,- daarom moeten afwijzen.

Schadevergoedingsmaatregel

Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 1] is toegebracht tot een bedrag van € 20.135,80. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.

Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op

te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 januari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 385,43, ter zake van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.

Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen. De voeging duurt derhalve van rechtswege voort in hoger beroep.

Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 2] als gevolg van verdachtes onder feit 2 bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot € 385,43. De vordering is voldoende onderbouwd en inhoudelijk niet betwist. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente, toewijsbaar is.

Schadevergoedingsmaatregel

Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 2] is toegebracht tot een bedrag van € 385,43. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.

Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op

te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 februari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de beslissingen ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen en doet in zoverre opnieuw recht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van € 20.135,80 (twintigduizend honderdvijfendertig euro en tachtig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.

Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.

Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 20.135,80 (twintigduizend honderdvijfendertig euro en tachtig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.

Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 135 (honderdvijfendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.

Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.

Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 20 januari 2019.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van € 385,43 (driehonderdvijfentachtig euro en drieënveertig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.

Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 385,43 (driehonderdvijfentachtig euro en drieënveertig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.

Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 7 (zeven) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.

Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.

Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 10 februari 2019.

Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.

Aldus gewezen door:

mr. O.M.J.J. van de Loo, voorzitter,

mr. K.J. van Dijk en mr. D.A.E.M. Hulskes, raadsheren,

in tegenwoordigheid van mr. M.R.G.H. van Outheusden, griffier,

en op 2 december 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature