E-mail deze uitspraak

Uitspraak waar naar gelinkt wordt vanuit de e-mail die gestuurd zal worden:

ECLI:NL:GHSHE:2020:3224
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 200.207.271_02

Inhoudsindicatie:

Appellante is niet aan te merken als “een ander” zodat haar geen beroep op artikel 5 Hnw toekomt.

Artikel 5a Hnw bepaalt dat het verboden is een handelsnaam te voeren, die het merk bevat, waarop een ander ter onderscheiding van zijn fabrieks- of handelswaren recht heeft, dan wel een aanduiding, die van zodanig merk slechts in geringe mate afwijkt, voor zover dientengevolge bij het publiek verwarring omtrent de herkomst van de waren te duchten is.

Artikel 2.20 lid 1 aanhef en sub b BVIE bepaalt dat onverminderd de eventuele toepassing van het gemene recht betreffende de aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad de merkhouder op grond van zijn uitsluitend recht iedere derde die niet zijn toestemming hiertoe heeft verkregen, het gebruik van een teken kan verbieden wanneer dat teken gelijk is aan of overeenstemt met het merk en in het economisch verkeer gebruikt wordt voor dezelfde of soortgelijke waren of diensten, indien daardoor bij het publiek verwarring kan ontstaan, inhoudende het gevaar van associatie met het merk. Ingevolge artikel 2.20. lid 2 aanhef en sub b BVIE is onder gebruik van een merk of een overeenstemmend teken met name ook te verstaan het aanbieden of verrichten van diensten onder het teken.

Naar aanleiding van het verweer dat de registratie van het woordmerk nietig is: Een (absoluut) recht op een geregistreerd woordmerk bestaat zolang daartegen niet met succes een vordering tot nietigheid c.q. nietig verklaring is ingesteld. Het voeren van verweer, zonder daarbij ook de nietigheid c.q. nietig verklaring te vorderen is, is, ook al zou dat verweer steekhoudend zijn, ontoereikend om een beroep op het woordmerk te ontzeggen.

Appellante beroept zich in haar stellingen, hierboven ook weergegeven, op een recht op een logo, een beeldmerk derhalve, en op een recht op een ruimer woordmerk dan het door haar geregistreerde woordmerk. Haar recht ziet uitsluitend op de registratie.

Het hof wijst er op dat beantwoording van de vraag of sprake is van verwarringsgevaar een beoordeling vergt van alle omstandigheden van het geval, waarbij die omstandigheden dienen te worden gewaardeerd door het hof. Dat volgt (onder andere) uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU, 04-03-2020, nr. C-328/18 P, ECLI:EU:C:2020:156).

Het hof kan slechts voor een gering deel ambtshalve de bij de beoordeling in aanmerking te nemen feiten en omstandigheden toetsen, te weten de fonetische vergelijking van de door Geïntimeerde gebruikte handels- en domeinnaam met het woordmerk van appellante. Voor het overige is het aan appellante om het hof van belang zijnde feiten en omstandigheden aan te reiken, zoals die uit de overwegingen van voormeld arrest blijken. Dat heeft zij echter niet gedaan. Die motivering is temeer noodzakelijk nu appellante zelf haar woordmerk na de registratie in november 2014 tot heden, derhalve meer dan vijf jaren, voor zover het hof kan vaststellen niet heeft gebruikt. Zij gebruikt voor haar onderneming een uitgebreidere benaming.

Van


Aan


Opmerkingen (optioneel)


E-mail

Terug

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie