Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Partneralimentatie

Uitspraak



GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team familie-en jeugdrecht

zaaknummer : 200.261.366/01

zaaknummer rechtbank : C/01/341523 / FA RK 18-6100

beschikking van de meervoudige kamer van 23 juli 2020

inzake

[de man] ,

wonende te [woonplaats] ,

verzoeker,

hierna te noemen: de man,

advocaat mr. R. Holland te Eindhoven,

tegen

[de vrouw] ,

wonende te [woonplaats] ,

verweerster,

hierna te noemen: de vrouw,

advocaat mr. R.J.S. Houtackers te Mierlo.

1 Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de hierboven genoemde beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 16 mei 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2 Het geding in hoger beroep

2.1.

De man is op 24 juni 2019 in hoger beroep gekomen van de voormelde beschikking van 16 mei 2019.

2.2.

De vrouw heeft op 6 augustus 2019 een verweerschrift tevens houdende voorwaardelijk zelfstandig verzoek ingediend.

2.3.

De man heeft op 23 september 2020 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend. Het hof beschouwt dit verweerschrift als een verweer op het voorwaardelijk zelfstandig verzoek in hoger beroep van de vrouw.

2.4.

Bij het hof is voorts ingekomen:

- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 11 april 2019.

2.5.

De op 2 april 2020 geplande mondelinge behandeling heeft in verband met de RIVM-maatregelen rondom COVID-19 (corona) niet plaatsgevonden. Partijen hebben er mee ingestemd dat het hof in deze zaak, na een extra schriftelijke ronde voor beide partijen, zonder mondelinge behandeling een beslissing neemt.

2.6.

Het hof heeft verder kennisgenomen van:

- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 7 mei 2020 met als bijlage de brief aan het hof d.d. 7 mei 2020 met bijlagen, ingekomen op 7 mei 2020;

- het journaalbericht van de zijde van de man van 19 mei 2020 met als bijlage de brief aan het hof d.d. 19 mei 2020, ingekomen op 20 mei 2020.

3 De feiten

3.1.

Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.

3.2.

Partijen zijn op 7 juli 2006 te [plaats] gehuwd.

3.3.

Partijen zijn de ouders van de thans nog minderjarige:

- [minderjarige] ( [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] ,

en de thans meerderjarige [meerderjarige] ( [meerderjarige] ).

[minderjarige] heeft het hoofdverblijf bij de man. Ook [meerderjarige] had het hoofdverblijf bij de man, zij woont thans in het buitenland.

3.4.

Bij beschikking van de rechtbank Amsterdam van 23 april 2014 heeft de rechtbank tussen partijen onder meer de echtscheiding uitgesproken. Deze beschikking is op 8 mei 2014 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

Bij deze beschikking heeft de rechtbank voorts bepaald dat de regelingen, zoals tussen partijen overeengekomen in het aan die beschikking gehechte - door partijen op 4 december 2013 ondertekende - echtscheidingsconvenant en het - door partijen op 7 november 2013 ondertekende - ouderschapsplan onderdeel uitmaken van die beschikking.

Partijen zijn in het echtscheidingsconvenant onder meer een door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in haar levensonderhoud (hierna ook: partneralimentatie ) overeengekomen van € 614,- bruto per maand.

Partijen zijn ten aanzien van de partneralimentatie, voor zover van belang, het navolgende overeengekomen:

“ Behoefte

2.1.

Partijen stellen vast dat de vrouw behoefte heeft in en (lees: aan een) bijdrage in haar levensonderhoud en dat de man gezien zijn huidige inkomen draagkracht heeft om haar daarin te voorzien.

Hoogte partneralimentatie

2.2.

Partijen komen overeen, dat de man aan de vrouw met ingang van de eerste van de maand volgend nadat de vrouw de echtelijke woning heeft verlaten en een eigen woning heeft betrokken zal bijdragen in het levensonderhoud van de vrouw met een bedrag van € 614,00 bruto per maand, welk bedrag bij vooruitbetaling maandelijks aan haar zal worden voldaan door bijschrijving van het bedrag op haar bankrekening.

Beperkt niet-wijzigingsbeding

2.3.

Het in artikel 2.2 bepaalde kan niet bij rechterlijke uitspraak worden gewijzigd op grond van een wijziging van omstandigheden. behoudens in geval van een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden, dat de partij die de wijziging verzoekt naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan het niet-wijzigingsbeding mag worden gehouden, zoals in artikel 1:159 lid 3 BW is bepaald. Partijen verstaan daaronder:

- het geval dat de man kan aantonen dat zijn inkomsten in relevante mate buiten zijn toedoen zijn verminderd;

- de man minder is gaan werken dan wel van een vroege uittredingsregeling gebruik maakt;

- de man minder is gaan werken als gevolg van het feit dat hij meer zorg voor de kinderen op zich heeft genomen;

- het geval de vrouw een eigen inkomen genereert.

Wanneer een van de hiervoor genoemde situaties die tot wijziging kunnen leiden zich voordoet, blijft de alimentatieverplichting van de man jegens de vrouw zoals in dit convenant vastgesteld, ongewijzigd van kracht, totdat die verplichting in onderling overleg of door een rechterlijke uitspraak wordt gewijzigd.

Eigen inkomsten alimentatiegerechtigde

2.5.

Bij de vaststelling van de alimentatie voor de vrouw is er vanuit gegaan dat de vrouw ten tijde van het ondertekenen van het convenant geen inkomsten uit arbeid heeft. De vrouw zal zich inspannen een eigen inkomen te verwerven teneinde in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Echter aan deze inspanningsverplichting van de vrouw is geen termijn verbonden.

Indien de vrouw in de loop van enig kalenderjaar inkomsten gaan verwerven dan wel indien de eigen inkomsten van de vrouw in de loop van enig kalenderjaar substantieel wijzigen, zal zij dit onverwijld aan de man mededelen, zodat de te betalen bijdrage zoals hierboven is gesteld eventueel kan worden aangepast.”

4 De omvang van het geschil

4.1.

Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de man tot wijziging van de partneralimentatie afgewezen.

4.2.1.

De grieven van de man zien op de door partijen overeengekomen inspanningsverplichting van de vrouw om in haar eigen levensonderhoud te voorzien en de mogelijkheid deze te toetsen aan artikel 1:401 lid 1 Burgerlijk Wetboek , subsidiair aan artikel 1:159 lid 3 Burgerlijk Wetboek.

4.2.2.

De man heeft verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

Primair:

te bepalen dat de bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van de vrouw (hierna ook: partneralimentatie) met ingang van 1 december 2018 in het geheel komt te vervallen (limitering), subsidiair op nihil zal worden gesteld, meer subsidiair op termijn geheel komt te vervallen (limitering op termijn), nog meer subsidiair op termijn op nihil wordt gesteld, althans te bepalen dat de man een zodanig bedrag en met ingang van een zodanige datum verschuldigd is als het hof juist acht, met veroordeling van de vrouw om eventueel te veel ontvangen partneralimentatie aan de man terug te betalen binnen 14 dagen na betekening van de door het hof te geven beschikking;

Subsidiair:

te verklaren voor recht dat de vrouw de tussen partijen overeengekomen inspanningsverplichting, in ieder geval sinds 1 december 2018, dan wel sinds een door het hof te bepalen datum, onvoldoende is nagekomen; en

de vrouw te veroordelen de schade die de man daardoor heeft geleden te vergoeden, welke schade bestaat uit de sinds 1 december 2018, dan wel sinds een door het hof te bepalen datum, betaalde alimentatietermijnen van € 649,73 per maand 92018) respectievelijk

€ 662,72 per maand (2019);

Meer subsidiair:

te verklaren voor recht dat de vrouw de tussen partijen overeengekomen inspanningsverplichting onvoldoende nakomt; en

de vrouw te veroordelen de overeengekomen inspanningsverplichting alsnog na te komen, vanaf een datum die het hof juist acht, op straffe van een dwangsom van € 662,72 per maand; alsmede zowel primair als (meer) subsidiair:

te bepalen dat de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd.

4.3.

De vrouw heeft verzocht om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, de man niet ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken, dan wel hem deze te ontzeggen als zijnde onjuist en ongegrond, en bij wege van zelfstandig verzoek voor het geval de man ontvankelijk zou zijn in zijn verzoek en de partneralimentatie opnieuw moet worden berekend, de draagkracht van de man te herberekenen en de voorafgaande beschikkingen in dier voege te wijzigen dat alsnog een hoger bedrag aan partneralimentatie wordt betaald dat de man thans op grond van de overeenkomst en de echtscheidingsbeschikking voldoet met ingang van een datum die het hof juist acht. Kosten rechtens.

4.4.

Ten aanzien van het zelfstandig verzoek van de vrouw heeft de man verzocht, de vrouw in haar verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, althans het verzoek af te wijzen als ongegrond en/of onbewezen.

5 De motivering van de beslissing

5.1.1.

De man heeft, kort samengevat, het navolgende gesteld. Er is sprake is van een wijziging van omstandigheden onder meer daaruit bestaande dat er vijf jaar zijn verstreken nadat partijen het echtscheidingsconvenant hebben getekend. Dat is een relevante periode om de overeengekomen inspanningsverplichting van de vrouw om in haar eigen levensonderhoud te voorzien, in rechte te toetsen. De vrouw heeft geen behoorlijke invulling gegeven aan haar inspanningsverplichting en inmiddels moet zij in staat moet worden geacht om een eigen inkomen te genereren ter hoogte van het minimumloon, zodat de vrouw geen behoefte meer heeft aan een bijdrage van de man in haar levensonderhoud.

De twee grieven van de man zijn gericht tegen de overweging van de rechtbank dat de artikelen 2.3. en 2.5. van het echtscheidingsconvenant niet aan elkaar zijn gekoppeld, alsmede de overweging van de rechtbank dat de wijziging in de onderhoudsverplichting van de man jegens de vrouw getoetst dient te worden aan artikel 1: 159 lid 3 Burgerlijk Wetboek (BW). De man is van mening dat de vrouw niet behoorlijk aan haar inspanningsverplichting heeft voldaan hetgeen een wijziging van omstandigheden oplevert, primair in de zin van artikel 1:401 lid 1 BW. Subsidiair is er sprake van een wijziging van omstandigheden in de zin van artikel 1: 159 lid 3 BW . De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat de man onvoldoende heeft gesteld dat er sprake is van een zodanige wijziging van omstandigheden dat hij niet langer aan het beding van artikel 2.3. mag worden gehouden en de rechtbank van oordeel is dat de enkele inspanningsverplichting - daargelaten of de vrouw daar wel of niet aan heeft voldaan - ook niet als een zodanige wijziging kan worden aangemerkt.

Met ingang van 1 december 2018 dient de partneralimentatie te vervallen op de wijze zoals door de man is verzocht (onder meer limitering, nihilstelling).

5.1.2.

De vrouw heeft de stellingen van de man gemotiveerd weersproken. Zij heeft, kort samengevat, het navolgende aangevoerd. Zoals de tekst van het echtscheidingsconvenant in artikel 2.5. letterlijk aangeeft is er geen termijn gekoppeld aan haar inspanningsverplichting. Juist de druk die de man nu opvoert via deze procedure is de druk die partijen contractueel hebben uitgesloten in artikel 2.5.. De vrouw betwist overigens dat zij niet aan haar inspanningsverplichting heeft voldaan. Zo heeft de vrouw zich ingespannen om vrijwilligerswerk te doen, ondanks haar medische en geestelijke toestand. De vrouw genereert geen eigen inkomen zodat er geen sprake is van een ingrijpende wijziging van omstandigheden als bedoeld in artikel 2.3. van het echtscheidingsconvenant. De vrouw ontvangt een (aanvullende) uitkering op grond van de Participatiewet. In dat kader wordt beoordeeld en gemonitord of en in hoeverre van de vrouw verwacht kan worden dat zij werk aanvaardt. Gelet op de beperkte psychische en lichamelijke draagkracht van de vrouw is dat niet het geval. In februari 2020 is de vrouw psychisch onderzocht. Geadviseerd werd om de vrouw te ondersteunen in het vinden van dagbesteding onder de voorwaarde dat de vrouw ondersteuning gaat zoeken bij haar psychische klachten. Aan de vrouw is geen sollicitatieplicht opgelegd. Het ligt niet in de lijn der verwachting dat de vrouw binnen afzienbare tijd in haar levensonderhoud kan voorzien. Het niet-wijzigingsbeding voorkomt per definitie een beroep op artikel 1:401 lid 1 BW . De man heeft niet voldaan aan de verzwaarde stelplicht waarvan in het licht van artikel 1:159 lid 3 BW sprake dient te zijn. De vrouw kan de man in ieder geval niet volgen in zijn betoog dat artikel 2.2., 2.3. en 2.5. zodanig met elkaar verbonden zijn dat, als de vrouw zich al onvoldoende zou inspannen, dan automatisch voldaan is aan de voorwaarde dat het onbillijk is dat de vrouw de man aan het niet wijzigingsbeding houdt. De vrouw betwist dat zulks de bedoeling van partijen is geweest. De bedoeling van partijen was dat het bedrag niet gewijzigd zou worden zolang de draagkracht van de man niet substantieel lager zou zijn en, andersom, het inkomen van de vrouw niet op dezelfde wijze substantieel hoger.

5.1.3.

Het hof overweegt het navolgende.

Gelet op de stellingen van de vrouw in eerste aanleg gaat het hof in deze zaak uit van een huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw van € 1.208,- netto per maand (niveau 2013), nu de man de stelling van de vrouw niet, althans niet voldoende gemotiveerd heeft weersproken. De man heeft gesteld dat de stelling van de vrouw op berekeningen uit 2014 zijn gebaseerd en dat deze onder meer niet aan het convenant zijn gehecht. Het hof overweegt dat de man heeft nagelaten onderbouwd aan te geven wat er onjuist is in de berekeningen van de vrouw en hoe de behoefte dan wel op juiste wijze berekent dient te worden, hetgeen wel op zijn weg had gelegen. De man heeft verder gesteld dat de vrouw al sinds 2014 van een bijstandsuitkering leeft en nimmer heeft gesteld dat zij daarvan niet kan rondkomen, zodat de behoefte van de vrouw is verbleekt. De door de man gestelde omstandigheid kan naar het oordeel van het hof niet meebrengen dat de huidige behoefte van de vrouw niet meer gelijk kan worden gesteld met haar oorspronkelijke huwelijksgerelateerde behoefte. Er dient te worden gelet op alle omstandigheden van het geval (zie A-G bij de uitspraak van de Hoge Raad van 9 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:313). Van een verbleking van de behoefte kan geen sprake zijn. Enkel tijdsverloop kan niet tot de conclusie leiden dat de huwelijksgerelateerde behoefte is verbleekt. De omstandigheid dat de vrouw noodgedwongen haar uitgavenpatroon heeft moeten inrichten op bijstandsniveau leidt niet tot een ander oordeel.

Analoog aan de wettelijke indexering bedraagt de behoefte van de vrouw thans € 1.348,48 netto per maand.

Partijen zijn met betrekking tot partneralimentatie in het echtscheidingsconvenant een beperkt niet-wijzigingsbeding overeengekomen, alsmede een inspanningsverplichting van de vrouw, zoals hierboven weergegeven in rechtsoverweging 3.4..

Partijen verschillen van mening over de uitleg die aan voornoemde afspraken gegeven moet worden.

Teneinde omtrent de standpunten van partijen een oordeel te kunnen geven, dient het hof de voormelde bepalingen in het echtscheidingsconvenant uit te leggen overeenkomstig de Haviltex-maatstaf. Dit betekent dat het bij de uitleg van hetgeen partijen zijn overeengekomen niet alleen aankomt op de zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van de overeenkomst, maar ook op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.

Het hof kan, en daarmee dus anders dan de rechtbank, niet anders concluderen dan dat er een verband bestaat tussen de artikelen 2.3 en 2.5 van het echtscheidingsconvenant. Immers het hebben van eigen inkomsten van de vrouw (hetgeen conform artikel 2.3. tot een wijziging van de partneralimentatie kan leiden ) valt niet los te koppelen van de inspanningsverplichting van de vrouw om een eigen inkomen te verwerven teneinde in haar eigen levensonderhoud te voorzien, zoals partijen zijn overeengekomen in artikel 2.5. van het echtscheidingsconvenant. Gelet op deze koppeling kan niet alleen het eigen inkomen van de vrouw, en daarmee het voldoen aan haar inspanningsverplichting, maar in beginsel ook het niet voldoen van de vrouw aan haar inspanningsverplichting ertoe leiden dat er sprake is van een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden, dat de man naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan het niet-wijzigingsbeding mag worden gehouden (artikel 1:159 lid 3 BW), zoals overeengekomen in artikel 2. 5.

De vrouw beroept zich uitsluitend op de letterlijke tekst van artikel 2.5. op grond waarvan zij stelt dat er geen tijdsdruk op haar inspanningsverplichting moet worden uitgeoefend, hetgeen in haar visie ook de bedoeling van partijen is geweest. Het hof volgt de vrouw niet in die stelling. Het hof overweegt daartoe dat de man voldoende gemotiveerd heeft gesteld dat het bij de echtscheiding de bedoeling was dat de vrouw zo spoedig mogelijk aan het werk zou gaan, maar dat er sprake was van een slechte arbeidsmarkt en dat om die reden er geen deadline is gekoppeld aan de inspanningsverplichting van de vrouw. Over fysieke of psychische klachten van de vrouw is bij de totstandkoming van het echtscheidingsconvenant niet gesproken, aldus de man. De vrouw heeft die stellingen van de man niet, althans niet voldoende weersproken.

Het hof is voorts van oordeel dat de man voldoende onderbouwd heeft gesteld dat de vrouw niet, althans niet voldoende aan haar inspanningsverplichting heeft voldaan en dat er sprake is van een ingrijpende wijziging van omstandigheden die ertoe leidt dat de man naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan het niet-wijzigingsbeding mag worden gehouden. De vrouw kan geacht worden een inkomen te genereren waarmee zij in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. Het hof laat daarbij meewegen dat er niet alleen gekeken moet worden naar de situatie van de vrouw thans, maar tevens naar hetgeen zij gedaan heeft om in eigen levensonderhoud te voorzien vanaf de periode van uiteengaan van partijen in 2013. Het navolgende is in dat kader van belang. Partijen hebben in 2013 het echtscheidingsconvenant ondertekend. Sinds 2015 ontvangt de vrouw een bijstandsuitkering. De vrouw heeft in 2015 met goed gevolg deelgenomen aan een Empowerment traject. In de rapportage daarvan staat dat de geschatte uitstroomduur van de vrouw twaalf maanden was, gelet op het feit, aldus de rapportage, dat de vrouw meer zelfvertrouwen en activering diende te ontwikkelen alvorens werkuren te kunnen opbouwen. Vanaf 2015 heeft de vrouw, zoals zij heeft gesteld onder behandeling gestaan van een psycholoog en PsyQ waar zij ook een EMDR therapie heeft gevolgd. In 2017 heeft de vrouw via Senzer een psychologisch onderzoek ondergaan. De vrouw werd geadviseerd om over haar psychische klachten met de huisarts in gesprek te gaan. Senzer was in 2017 van oordeel dat de vrouw met de juiste ondersteuning en benadering naar verwachting een traject kon doorlopen en op de lange termijn stappen diende te zetten richting betaalde arbeid bij een reguliere werkgever. De re-integratie is in 2018 begonnen met vrijwilligerswerk. De vrouw heeft zelf aangegeven dat het in 2018 de goede kant leek op te gaan en dat het een goede stap was richting betaalde arbeid. Na 2018 is er uitsluitend sprake van een herhaling van zetten. Het hof constateert dat de vrouw thans 46 jaar is en sinds het uiteengaan van partijen in 2013 niet of nauwelijks zorgtaken voor de kinderen heeft gehad. De kinderen hadden en hebben immers hun hoofdverblijf bij de man. Niet gesteld of gebleken is verder dat de vrouw sedert het uiteengaan van partijen en ook thans, niet of niet voldoende mogelijkheden heeft of heeft gehad om betaald werk te vinden waarmee zij een zodanig inkomen kan genereren dat zij in haar eigen levensonderhoud kan voorzien, dan wel dat de vrouw geringe kansen zou hebben op de arbeidsmarkt. Dat de door de vrouw gestelde psychische problemen haar belemmeren om betaald werk te verrichten is niet, althans niet voldoende gebleken. De vrouw beroept zich daarbij op de visie van Senzer d.d. 28 januari 2019 waaruit zou blijken dat een reguliere baan vooralsnog een stap te ver wordt geacht, alsmede op een door Senzer geïnitieerd psychologisch onderzoek waaruit zou blijken dat gewerkt gaat worden aan dagbesteding met als voorwaarde dat de vrouw ondersteuning gaat zoeken bij haar psychische klachten.

Het hof overweegt in dat verband dat het de behoeftigheid van de vrouw zelfstandig dient te toetsen en dat de visie van de uitkerende instantie in het kader van de Participatiewet (Senzer) daar niet zonder meer aan toe- of afdoet. Het hof acht met name van belang dat een gedegen visie van een arbeidsdeskundige ter zake de gestelde klachten geheel ontbreekt. Met name heeft de vrouw geen rapport overgelegd waaruit blijkt dat zij, gelet op de gestelde medische en psychische klachten, bepaalde werkzaamheden wel of niet zou kunnen verrichten, dan wel of, en zo ja in hoeverre, de verdiencapaciteit beperkt zou zijn, dan wel dat de vrouw niet in staat is het minimumloon te verdienen. De vrouw heeft de stellingen van de man op dat punt niet, althans niet voldoende weersproken.

Gelet op het voorgaande in onderlinge samenhang bezien is het hof van oordeel dat de man voldoende aan zijn verzwaarde stelplicht in de zin van artikel 1:159 lid 3 BW heeft voldaan.

Het hof is van oordeel dat de vrouw niet, althans onvoldoende aan haar inspanningsverplichting voldaan. Dit levert een zodanig ingrijpende wijziging van omstandigheden op dat de man naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan het niet-wijzigingsbeding mag worden gehouden. De vrouw wordt geacht door betaalde arbeid het minimumloon te verdienen en daarmee volledig in haar behoefte te kunnen voorzien.

Het hof zal het primaire verzoek van de man ter zake de limitering afwijzen. In verband met de ingrijpende gevolgen van limitering dienen hoge eisen te worden gesteld aan de te stellen en zo nodig te bewijzen bijzondere omstandigheden die limitering rechtvaardigen. Het hof is van oordeel dat de door de man gestelde omstandigheden niet van zodanig bijzondere aard zijn, dat limitering gerechtvaardigd is.

Naar het oordeel van het hof dient de partneralimentatie op nihil te worden gesteld. Nu de vrouw eerst bij deze beschikking bekend is geworden met de (van de rechtbank afwijkende) beslissing van het hof en de aan deze beslissing ten grondslag liggende overwegingen, zal het hof de nihilstelling bepalen op de datum van deze beschikking. Daarmee wordt ook voorkomen dat de vrouw tot terugbetaling van teveel betaalde alimentatie dient over te gaan.

Het vorenstaande betekent eveneens dat het hof niet meer toekomt aan een beslissing op de subsidiaire en meer subsidiaire verzoeken van de man, alsmede op het, voor zover al mogelijk, zelfstandige verzoek van de vrouw in hoger beroep.

5.2.

Het hof zal de proceskosten in beide instanties compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw betreft.

5.3.

Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

6 De beslissing

Het hof:

vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 16 mei 2019,

en opnieuw beschikkende:

wijzigt de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 23 april 2014 uitsluitend voor zover het de bijdrage van de man in het levensonderhoud van de vrouw betreft,

stelt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in haar levensonderhoud met ingang van de datum van de onderstaande beschikking op nihil;

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

compenseert de kosten van het geding in beide instanties in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;

wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, C.A.R.M. van Leuven en

E.M.C Dumoulin en is op 23 juli 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature