Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

declaraties advocaat

Uitspraak



GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht

zaaknummer 200.247.283/01

arrest van 14 juli 2020

in de zaak van

[appellant] ,

wonende te [woonplaats] ,

appellant,

hierna aan te duiden als [appellant] ,

advocaat: mr. D.G. Peters te Amsterdam,

tegen

[advocaat B.V.] ., voorheen [advocaten B.V.] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

geïntimeerde,

hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,

advocaat: mr. M.C.J. Oonk-Pallandt te Breda,

als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 4 december 2018 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Tilburg, onder zaaknummer 5936369 CV EXPL 17-2829 gewezen vonnis van 6 december 2017.

5 Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:

het tussenarrest van 4 december 2018 waarbij het hof een comparitie na aanbrengen heeft gelast;

het proces-verbaal van comparitie van 31 januari 2019;

de memorie van grieven met producties;

de memorie van antwoord met producties;

de bij H-formulier van 14 mei 2020 door [geïntimeerde] toegezonden productie 15, die [geïntimeerde] bij het pleidooi in het geding heeft gebracht;

het pleidooi, waarbij partij [appellant] pleitnotities heeft overgelegd.

Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

6 De beoordeling

6.1.

In overweging 3.1. van het bestreden vonnis heeft de kantonrechter vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. De door de kantonrechter vastgestelde feiten vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. Voorts staan nog enkele andere feiten, als enerzijds gesteld en anderzijds niet betwist, tussen partijen vast. Het hof zal hierna een overzicht geven van deze relevante feiten.

a. De handelsnaam " [advocaten B.V.] " is inmiddels gewijzigd in " [advocaat B.V.] " [advocaten B.V.] en [advocaat B.V.] zullen hierna worden aangeduid als [geïntimeerde] .

b. [appellant] heeft aan [geïntimeerde] opdracht verstrekt tot het verlenen van rechtsbijstand in het kader van een echtscheidingsprocedure. De daarop betrekking hebbende opdrachtbevestiging van [geïntimeerde] aan [appellant] d.d. 28 mei 2013 houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:

" Op 24 mei jl. hebben we op kantoor een uitvoerige bespreking gehad over je verzoek tot overname van de behandeling van de echtscheidingsprocedure van mevrouw mr. J. Broijl te [plaats] . Vooral over het gebrek aan pro-activiteit en coördinatie in de echtscheidingsprocedure met betrekking tot onderwerpen waarvoor jij het voortouw zou willen nemen, is de behandeling van de echtscheidingsprocedure tot op heden niet naar wens verlopen. We hebben daarom uitvoerig gesproken over de strategie voor het vervolg van de echtscheidingsprocedure en mijn toekomstige aanpak en regie over het dossier. We hebben afgesproken dat de regie bij mij rust en dat ik daarin uiteraard zoveel mogelijk gebruik zal maken van de door jouw financieel adviseur gemaakte berekeningen en vermogensopstellingen. Bij jou ligt het initiatief om de thans in het dossier actief zijnde personen deze week hierover te instrueren. Ik wacht de berichten van je huidige advocaat en adviseur derhalve af. Intussen zal ik de rechtbank Zeeland-West-Brabant wel informeren over de advocatenwisseling. In die hoedanigheid zal ik op dinsdag 18 juni a.s. een verweerschrift in de echtscheidingsprocedure voor je indienen. Op basis van de in het intakegesprek verkregen informatie zal ik een eerste opzet voor het concept verweerschrift schrijven. Op basis van dat stuk zullen de details van dit belangrijke procesdocument in overleg met jou verder worden ingevuld.

(…)

De door jou aan ons kantoor verstrekte opdracht zullen wij uitvoeren conform bijgevoegde algemene voorwaarden. Voor de in het dossier te verrichten werkzaamheden zal bij jou een honorarium in rekening gebracht worden van € 250,00 per uur, te vermeerderen met 7% kantoorkostentoeslag, 21% BTW en eventuele verschotten (zoals bijvoorbeeld deurwaarderskosten, griffierechten, kosten treinreis/autokosten). Er wordt tijd geschreven in eenheden van 6 minuten. Het kantoor hanteert een systeem van maanddeclaraties. Onze eerste maanddeclaratie kun je begin 2013 verwachten. Onze maandelijkse declaraties worden per email aan je toegezonden (en dus niet tevens per gewone post). (….)"

c. Over de periode van eind mei 2013 tot 1 augustus 2016 heeft [geïntimeerde] voor verleende rechtsbijstand ongeveer € 65.000,-- in rekening gebracht aan [appellant] . [appellant] heeft de facturen over de periode tot 1 augustus 2016 voldaan. [geïntimeerde] heeft de in het kader van de verstrekte opdracht verrichte werkzaamheden over de periode van 1 augustus 2016 tot en met 12 maart 2017 door middel van acht facturen aan [appellant] in rekening gebracht ten bedrage van in totaal € 10.639,19.

d. Op 28 oktober 2016 heeft [appellant] aan [geïntimeerde] een bedrag betaald van

€ 1.865,28 in mindering op het ter zake de periode van 1 augustus 2016 tot en met 12 maart 2017 in rekening gebrachte bedrag.

e. De gemachtigde van [geïntimeerde] heeft [appellant] in gebreke gesteld en hem onder andere bij brief van 10 april 2017 tevergeefs gesommeerd tot betaling van het restant van de openstaande facturen, vermeerderd met de vervallen rente en de buitengerechtelijke incassokosten.

6.2.1.

In de onderhavige procedure vordert [geïntimeerde] [appellant] te veroordelen tot betaling van € 9.660,27, vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 18 april 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.

6.2.2.

Aan deze vordering heeft [geïntimeerde] , kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.

[geïntimeerde] heeft in opdracht en voor rekening van [appellant] juridische werkzaamheden verricht. [appellant] heeft de daarop betrekking hebbende facturen ten onrechte gedeeltelijk onbetaald gelaten, waardoor hij vanaf 14 dagen na de factuurdata in verzuim is. [geïntimeerde] vordert van [appellant] nakoming van de uit de overeenkomst van opdracht voortvloeiende betalingsverplichting van voormelde facturen, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten.

6.2.3.

[appellant] heeft verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.

6.2.4.

In het vonnis van 6 december 2017 heeft de kantonrechter de vordering toegewezen, behoudens voor zover de gevorderde rente betrekking heeft op rente die [appellant] nog niet over een jaar is verschuldigd, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.

6.3.

[appellant] heeft bij memorie van grieven vier grieven aangevoerd. [appellant] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog afwijzen van de vordering van [geïntimeerde] , met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het hoger beroep.

6.4.

Met grief I klaagt [appellant] erover dat de kantonrechter ten onrechte niet heeft vastgesteld dat aan de zijde van [geïntimeerde] sprake was van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de opdracht.

6.4.1.

In de toelichting op grief I stelt [appellant] onder meer het volgende.

[geïntimeerde] heeft vanaf 2013 klaarblijkelijk niet effectief en doelgericht geprocedeerd, zoals mocht worden aangenomen op grond van het door haar gevraagde uurtarief en de door haar gedane toezeggingen. [geïntimeerde] heeft ondanks herhaald verzoek de dossiers niet overgedragen, zodat niet kan worden geverifieerd of er daadwerkelijk doelgericht en effectief is geprocedeerd en dit wordt bij gebrek aan wetenschap betwist. Voor zover het hof het hier niet op voorhand mee eens is, verzoekt [appellant] conform art. 162 Rv om openlegging van de dossiers, die [geïntimeerde] en haar kantoor voor [appellant] heeft behandeld, zodat bewijs kan worden geleverd van de wanprestatie van [geïntimeerde] .

Maar ook los van het tarief schiet zij in elk geval tekort in het informeren van haar cliënt en het verantwoorden van de gewerkte uren.

De problemen die [appellant] ondervond door de scheiding hadden naast de gebruikelijke problemen te maken met het niet kunnen beschikken over de administratie en de autopapieren van de circa 80 auto's die hij had verzameld. Deze lagen in de echtelijke woning waar hij niet meer mocht komen en deze werden door zijn ex-vrouw achtergehouden. [appellant] kon hierdoor de voertuigen niet schorsen, waardoor hij te maken kreeg met registerboetes en wegenbelastingaanslagen.

Als gespecialiseerd echtscheidingsadvocate had [geïntimeerde] op de hoogte moeten zijn van de problemen die ontstaan als één voertuig op naam blijft staan van een ex-partner, eens te meer als dat er 80 zijn. De toerekenbare tekortkoming betreft het niet adequaat adviseren of behulpzaam zijn bij het doen van aangifte en het nalaten om het probleem (proactief aan te pakken.

Dat [geïntimeerde] niet zou hebben geweten van de boetes en belastingaanslagen is ondenkbaar. [appellant] werd juist telkens voorgehouden dat hij geen aangifte zou kunnen doen van verduistering van de administratie en kentekenpapieren en dat hij daar ook geen beslag op zou kunnen leggen.

Er is sprake van een tekortkoming van [geïntimeerde] in de nakoming van de overeenkomst, die blijvend onmogelijk is en waar zij aansprakelijk voor is. [appellant] was bevoegd zijn betalingen op te schorten en de overeenkomst te ontbinden.

6.4.2.

[geïntimeerde] heeft bestreden dat sprake is van een (toerekenbare) tekortkoming in de nakoming van de aan haar verstrekte opdracht.

6.4.3.

Het hof zal de door [appellant] gestelde toerekenbare tekortkomingen in de nakoming van de overeenkomst hierna puntsgewijs behandelen.

Ad 1. [geïntimeerde] heeft vanaf 2013 klaarblijkelijk niet effectief en doelgericht geprocedeerd, zoals mocht worden aangenomen uit het door haar gevraagde uurtarief en de door haar gedane toezeggingen

Het hof constateert dat uit de opdrachtbevestiging, die [appellant] voorafgaand aan de uitvoering van de door [geïntimeerde] verrichte werkzaamheden, voor akkoord aan [geïntimeerde] heeft geretourneerd, staat vermeld dat [geïntimeerde] , zoals zij ook aanvoert, in opdracht van [appellant] als opvolgend advocaat de behandeling van zijn echtscheidingsprocedure(s) overneemt. Voorts blijkt uit de opdrachtbevestiging dat [geïntimeerde] met [appellant] heeft gesproken over de te volgen strategie, de aanpak en de regie over het dossier, waarbij tevens is aangegeven welke stappen [geïntimeerde] voor [appellant] gaat zetten en welke documenten zij van [appellant] concreet verwacht te ontvangen ter voorbereiding van het verweerschrift. Het uurtarief en het facturatiebeleid van [geïntimeerde] is, zoals zij terecht aanvoert, ook opgenomen in de opdrachtbevestiging, die door [appellant] , d.d. 10 juni 2013 voor akkoord aan [geïntimeerde] is geretourneerd en daarmee - door hem voorafgaande aan de uitvoering van de opdracht - is aanvaard.

[geïntimeerde] heeft gemotiveerd betwist dat zij niet effectief en doelgericht zou hebben geprocedeerd. Bij gelegenheid van het pleidooi heeft zij in dit verband onder meer aangevoerd dat mr. Peters na de comparitie na aanbrengen bij haar op kantoor is geweest om het zeer omvangrijke dossier van de vechtscheiding van [appellant] in te zien en waarbij zij hem een toelichting heeft gegeven op de door haar in het dossier verrichte werkzaamheden. Deze stelling heeft mr. Peters bij gelegenheid van het pleidooi erkend, zodat het hof hiervan uitgaat. De partijen hebben voorts meegedeeld dat die inzage heeft plaatsgevonden kort ná de bij het hof gehouden comparitie na aanbrengen, en vóór het nemen van de memorie van grieven.

Tegen deze achtergrond had het op de weg van [appellant] gelegen om al in de memorie van grieven specifiek aan te geven op welke punten [geïntimeerde] ter uitvoering van de aan haar verstrekte opdracht inzake de echtscheidingsprocedure(s) niet effectief en doelgericht heeft geprocedeerd en waar zij is tekortgeschoten in de uitvoering van de aan haar verstrekte opdracht. Dit heeft [appellant] niet gedaan. Ook bij het pleidooi heeft [appellant] zijn stellingen op dit punt in het geheel niet geconcretiseerd, zodat het hof aan deze algemene niet onderbouwde stelling, die door [geïntimeerde] gemotiveerd is bestreden, voorbij gaat.

In het verlengde daarvan wordt het verzoek van [appellant] om conform art. 162 Rv de dossiers open te leggen afgewezen. Daarbij is mede in aanmerking genomen dat mr. Peters, de advocaat van [appellant] , de onderhavige dossiers al heeft ingezien.

Ad. 2. [geïntimeerde] schiet tekort in het informeren van haar cliënt en het verantwoorden van de gewerkte uren

Zoals hiervoor onder ad. 1 is overwogen, heeft [geïntimeerde] haar uurtarief en het facturatiebeleid, zoals zij terecht aanvoert, opgenomen in de hiervoor onder 6. sub b vermelde opdrachtbevestiging, die door [appellant] , d.d. 10 juni 2013 voor akkoord aan [geïntimeerde] is geretourneerd en daarmee - door hem voorafgaande aan de uitvoering van de opdracht - is aanvaard. Dit betekent dat [geïntimeerde] [appellant] voor de aanvaarding van de opdracht heeft geïnformeerd over de hoogte van haar uurtarief, de kosten en de wijze waarop zij declareert.

[geïntimeerde] heeft onweersproken aangevoerd dat de werkzaamheden voor [appellant] , conform de opdrachtbevestiging, maandelijks aan [appellant] zijn gedeclareerd, waarbij [appellant] door middel van de bij iedere factuur gevoegde gespecificeerde omschrijving van de werkzaamheden met urenomschrijving een volledig en up to date inzicht had in de tijdbesteding en de in rekening gebrachte advocaatkosten.

Op zichzelf is de stelling van [appellant] juist dat uit de overgelegde urenstaten blijkt dat ook werkzaamheden zijn verricht door kantoorgenoten van [geïntimeerde] . In dit verband heeft [geïntimeerde] onweersproken aangevoerd dat in de loop van het proces met instemming van [appellant] (deel-) werkzaamheden zijn uitbesteed aan twee medewerkers van haar kantoor tegen een lager uurtarief dan [geïntimeerde] hanteert, hetgeen voor [appellant] gunstig was. [appellant] heeft eveneens de stelling van [geïntimeerde] onweersproken gelaten dat de reden hiervoor was dat het escalatie-niveau met zijn ex-partner veel aandacht vroeg en dat vanwege de hoeveelheid (urgente) issues die speelden in combinatie met de juridische bewerkelijkheid van het dossier er behoefte ontstond aan een tweede behandelaar.

Tegen deze achtergrond had het op de weg van [appellant] gelegen om concrete feiten en omstandigheden te stellen, die de conclusie rechtvaardigen dat [geïntimeerde] tekort is geschoten in de informatievoorziening en de verantwoording van de gewerkte uren in het zeer omvangrijke dossier. Het hof tekent hier ook bij aan dat [geïntimeerde] bij de inleidende dagvaarding urenspecificaties heeft overgelegd van de facturen die in dit geding in geschil zijn. [appellant] heeft van geen enkele op die specificaties vermelde activiteit betoogd dat daarvoor bovenmatig veel tijd in rekening is gebracht. [appellant] heeft de specificaties eenvoudigweg geheel onbesproken gelaten. Nu hij op geen enkele wijze heeft onderbouwd dat [geïntimeerde] te veel tijd in rekening heeft gebracht, gaat het hof aan deze algemene en onvoldoende feitelijk onderbouwde stelling voorbij.

Ad 3. Als gespecialiseerd echtscheidingsadvocate had zij op de hoogte moeten zijn van de problemen met voertuigen die op naam van een ex-partner blijven staan. De toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de opdracht betreft niet alleen het niet adequaat adviseren of behulpzaam zijn bij het doen van aangifte van verduistering van de administratie en de kentekenpapieren, maar ook het nalaten het probleem aan te pakken

Zoals [geïntimeerde] terecht opmerkt, is zij echtscheidingsspecialist en heeft de aan haar verstrekte opdracht betrekking op de overname van een echtscheidingsprocedure, waarin de 80 auto's niet concreet in de opdrachtbevestiging worden genoemd. Indien de inhoud van de door hem voor akkoord ondertekende uitvoerige opdrachtbevestiging niet juist en/of onvolledig zou zijn, had het op de weg van [appellant] gelegen dit voor de ondertekening daarvan aan de orde te stellen. [appellant] heeft niet gesteld, noch is gebleken, dat hij dit heeft gedaan.

In de opdrachtbevestiging heeft [geïntimeerde] een aantal bescheiden bij [appellant] opgevraagd. In aanvulling daarop heeft [geïntimeerde] bij e-mail van 3 juni 2013 aan [appellant] een lijst met inboedelgoederen gevraagd, die hij vooruitlopend op de boedelverdeling zou willen ontvangen (prod 5, mva). Uit de lijst die [appellant] daarop bij e-mail van 6 juni 2013 aan [geïntimeerde] heeft toegezonden staat: "administratie" genoemd (prod. 6, mva). Het hof is met [geïntimeerde] van oordeel dat de term: "administratie", onvoldoende concreet en specifiek is om daarop concreet (al dan niet proactief) actie te ondernemen. In het geval [appellant] wenste dat [geïntimeerde] zijn problemen met de Rijksdienst voor het Wegverkeer met betrekking tot de 80 auto's pro actief zou oppakken, dan had het op zijn weg gelegen om deze kwestie uitdrukkelijk en concreet te benoemen. Nu de problemen met de Rijksdienst voor het Wegverkeer van andere aard zijn dan het regelen en afwikkelen van de echtscheiding met nevenvorderingen, de auto's niet in de opdrachtbevestiging worden genoemd en evenmin als (wezenlijk) onderdeel van de administratie worden gespecificeerd, kan [appellant] [geïntimeerde] niet tegenwerpen dat (i) zij op de hoogte had moeten zijn van deze kwestie, die, zoals [geïntimeerde] terecht aanvoert, buiten haar specialisme van het echtscheidingsrecht ligt, en dat (ii) zij met betrekking tot deze auto's jegens hem toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de aan haar verstrekte opdracht, dan wel dat (iii) zij deze kwestie niet proactief heeft opgepakt.

Ad 4. [geïntimeerde] heeft [appellant] voorgehouden dat hij geen aangifte zou kunnen doen van verduistering van de administratie en kentekenpapieren en dat hij daar ook geen beslag op zou kunnen leggen

Nog daargelaten dat [geïntimeerde] betwist dat zij tegen [appellant] heeft gezegd dat hij geen aangifte zou kunnen doen van verduistering van de administratie en kentekenpapieren en dat hij daar ook geen beslag op zou kunnen leggen, is deze stellingname van [appellant] in strijd met zijn stelling dat [geïntimeerde] op de hoogte had moeten zijn van de problemen met de auto's, nu daarin ligt besloten dat zij het niet wist. In het verlengde daarvan kan [appellant] [geïntimeerde] niet tegenwerpen dat zij heeft gezegd dat hij geen aangifte zou kunnen doen van verduistering van de administratie en de kentekenpapieren en dat hij daar ook geen beslag op zou kunnen leggen. Ook heeft [appellant] met betrekking tot deze stelling – die door [geïntimeerde] uitdrukkelijk is betwist – geen gespecificeerd bewijsaanbod gedaan.

Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de door [appellant] gestelde toerekenbare tekortkomingen in de nakoming van de overeenkomst van opdracht niet zijn komen vast te staan. In het verlengde daarvan passeert het hof het verweer van [appellant] dat hij op grond daarvan bevoegd was om de overeenkomst van opdracht met [geïntimeerde] te ontbinden. Dat betekent dat het daarop gebaseerde beroep op het opschortingsrecht als verweer tegen de door [geïntimeerde] ingestelde vordering niet (meer) opgaat.

Grief I faalt.

6.5.

Met grief II klaagt [appellant] erover dat de kantonrechter niet heeft vastgesteld dat sprake is van causaal verband tussen de gestelde toerekenbare tekortkoming en de opgelopen schade. Nu de gestelde toerekenbare tekortkoming niet is komen vast te staan, behoeft deze grief bij gebrek aan belang, geen bespreking meer.

6.6.

Grief III komt erop neer dat de kantonrechter ten onrechte niet vaststelt dat sprake is van een grond voor ontbinding van de overeenkomst van opdracht.

De kantonrechter is er in het bestreden vonnis van uitgegaan dat [geïntimeerde] ten aanzien van de gebruiks- en verhuisvergoeding tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst met [geïntimeerde] , maar hij heeft geoordeeld dat deze tekortkoming niet de door [appellant] gevorderde (partiële) ontbinding van de overeenkomst rechtvaardigt. Dit oordeel is gebaseerd op de overweging dat [appellant] een bedrag van € 8.773,91 onbetaald laat, maar niet inzichtelijk maakt welk bedrag hij aan gebruiks- en verhuisvergoeding is misgelopen.

6.6.1.

Het hof constateert dat [appellant] ook in hoger beroep niet inzichtelijk heeft gemaakt, welk bedrag hij aan gebruiks- en verhuisvergoeding is misgelopen. Echter, ook in het geval dat [appellant] in de toelichting op deze grief wel een nadere onderbouwing van de volgens hem misgelopen gebruiks- en verhuisvergoeding zou hebben gegeven, dan kan deze grief [appellant] niet baten. In dat geval dient het hof het verweer van [geïntimeerde] tegen de gestelde tekortkoming opnieuw te beoordelen.

6.6.2.

[geïntimeerde] heeft betwist dat sprake is van enige tekortkoming in de dienstverlening. Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] ten aanzien van de gebruiks- en verhuisvergoeding het volgende aangevoerd.

Zou in de bodemprocedure voor [appellant] een gebruiksvergoeding ex art. 1:165 BW voor het woongenot van de vrouw zijn verzocht, welke vergoeding is gemaximeerd tot een periode van 6 maanden vanaf de formele ontbindingsdatum van het geregistreerd partnerschap, dan zou dit tot een kinderalimentatiedraagkracht voor [appellant] hebben kunnen leiden. Omdat het financieel belang van [appellant] bij een afwijzing van het kinderalimentatieverzoek veel groter was dan verkrijging van een gebruiksvergoeding voor 6 maanden is besloten die in het geding in eerste aanleg niet te vragen. In het hoger beroep is deze vergoeding alsnog aangekaart omdat [appellant] zo'n verzoek als pressie/onderhandelingsmiddel wilde inzetten. Het hoger beroep is daarna uiteindelijk geëindigd doordat partijen een minnelijke regeling hebben getroffen. Een verhuis(kosten) vergoeding kent het materiële scheidingsgerecht niet.

6.6.3.

[appellant] heeft deze gemotiveerde betwisting van de gestelde tekortkoming ten aanzien van de gebruikers- en verhuisvergoeding van [geïntimeerde] niet weersproken. Evenmin heeft [appellant] ter onderbouwing van de gestelde tekortkoming op dit punt nog een nadere onderbouwing gegeven, hetgeen, gelet op de gemotiveerde betwisting van [geïntimeerde] , wel op zijn weg had gelegen. Dit betekent dat de gestelde tekortkoming ten aanzien van de gebruikers- en verhuisvergoeding niet is komen vast te staan. Dit brengt mee dat deze gestelde tekortkoming geen grond vormt om de overeenkomst van opdracht partieel te ontbinden.

6.6.4.

Voor zover [appellant] in de toelichting op deze grief nog kort ingaat op andere gebreken in de uitvoering van de door hem aan [geïntimeerde] gegeven opdracht, verwijst het hof hier kortheidshalve naar hetgeen hiervoor onder grief I is overwogen en meer in het bijzonder de conclusie dat de door [appellant] gestelde toerekenbare tekortkomingen in de nakoming van de overeenkomst van opdracht niet zijn komen vast te staan en dat [appellant] op grond daarvan niet bevoegd was om de overeenkomst van opdracht met [geïntimeerde] te ontbinden.

Grief III treft geen doel.

6.7.

Met grief IV klaagt [appellant] erover dat de vordering niet op grond van onrechtmatigheid danwel de redelijkheid en billijkheid is afgewezen.

6.7.1.

In de toelichting op deze grief stelt [appellant] het volgende.

Hij heeft de bijstand van [geïntimeerde] gezocht om hem te helpen zijn belangen te behartigen. Ondanks de bijstand van [geïntimeerde] is hij financieel aan de grond geraakt. [geïntimeerde] heeft in strijd met de gedragsregels voor de advocatuur niet een begroting van haar werkzaamheden gemaakt en niet een inschatting gegeven van de kansen en gevolgen van de verschillende procedures. Deze gedragsregels zijn juist bedoeld rechtszoekenden te beschermen tegen torenhoge rekeningen en onaanvaardbare risico's.

Zelfs als de rechtsbijstand van [geïntimeerde] aan de eisen die daaraan gesteld moeten worden had voldaan, dan nog had zij duidelijk moeten maken dat de kosten van haar bijstand niet in verhouding stonden tot het resultaat. Er is feitelijk sprake van onrechtmatig excessief declareren in strijd met gedragsregel 25. De openstaande facturen € 8.774,- betreffen 11,8% van de totale facturen over de periode vanaf mei 2013, zodat [geïntimeerde] , als de openstaande facturen onbetaald blijven, de facto voor een uurtarief van 88,2% van haar gebruikelijke tarief heeft gewerkt. Dat is nog steeds ruim € 220,- per uur. Gezien de genoemde omstandigheden dienen de vorderingen op grond van onrechtmatigheid danwel redelijkheid en billijkheid te worden afgewezen.

6.7.2.

[geïntimeerde] betwist gemotiveerd dat de totale in rekening gebrachte kosten van rechtsbijstand over de periode van dienstverlening excessief danwel onredelijk zouden zijn.

6.7.3.

Het hof overweegt als volgt.

Zoals hiervoor is overwogen blijkt uit de opdrachtbevestiging, die [appellant] voorafgaand aan de uitvoering van de door [geïntimeerde] verrichte werkzaamheden, voor akkoord aan [geïntimeerde] heeft geretourneerd, dat [geïntimeerde] , zoals zij ook aanvoert, in opdracht van [appellant] als opvolgend advocaat de behandeling van zijn echtscheidingsprocedure(s) overneemt.

Vast staat dat [geïntimeerde] vanaf mei 2013 tot begin 2017 als advocaat voor [appellant] uitvoering heeft gegeven aan de door [appellant] verstrekte overeenkomst van opdracht en dat [geïntimeerde] - en haar collega's - verschillende procedures voor [appellant] heeft/hebben gevoerd. Het uurtarief en het facturatiebeleid van [geïntimeerde] is, zoals zij terecht aanvoert, ook opgenomen in de opdrachtbevestiging, die door [appellant] , d.d. 10 juni 2013 voor akkoord aan [geïntimeerde] is geretourneerd en daarmee - door hem voorafgaande aan de uitvoering van de opdracht - is aanvaard. Het hof is met [geïntimeerde] van oordeel dat het overeengekomen uurtarief redelijk is en voor het specialisme van [geïntimeerde] een gebruikelijk uurloon betreft.

Vast staat dat de werkzaamheden voor [appellant] , conform de opdrachtbevestiging, maandelijks zijn gedeclareerd, waarbij [appellant] door middel van de bij iedere factuur gevoegde gespecificeerde omschrijving van de werkzaamheden met de urenverantwoording een volledig up to date inzicht had in de tijdbesteding en advocaatkosten.

Nog daargelaten dat uit de overeenkomst van opdracht voor [geïntimeerde] geen resultaatsverbintenis maar een inspanningsverbintenis voortvloeit, volstaat [appellant] slechts met de algemene stelling dat de kosten van de rechtsbijstand niet in verhouding staan tot het resultaat, terwijl [geïntimeerde] onweersproken heeft aangevoerd dat zij met de verleende rechtsbijstand veel voor [appellant] heeft bereikt (zorgregeling, verkoop huis, hij hoeft geen kinder- en partneralimentatie te betalen, verdeling boedel) en erger is voorkomen. Daar komt bij dat vast staat dat de advocaat van [appellant] , mr. Peters, op het kantoor van [geïntimeerde] het omvangrijke dossier heeft ingezien en daarbij van [geïntimeerde] nog een nadere toelichting heeft gekregen op de door haar voor [appellant] verrichte werkzaamheden, die zij bij hem in rekening heeft gebracht.

Onder voormelde omstandigheden, ligt het op de weg van [appellant] om gemotiveerd aan te geven waarom de rechtsbijstand in de gegeven omstandigheden niet aan de daar aan te stellen eisen voldoet, welke van de opgevoerde werkzaamheden niet zijn verricht of waarvoor te veel tijd in rekening is gebracht. [appellant] had dan ook nader moeten concretiseren, waarom de in rekening gebrachte kosten in de gegeven omstandigheden niet redelijk of excessief zouden zijn. Bij gebreke van een dergelijke concreet gemotiveerde onderbouwing, kan in de gegeven omstandigheden niet van de juistheid van de stelling van [appellant] worden uitgegaan en wordt evenmin toegekomen aan bewijsvoering dienaangaande. Dit betekent dat niet is komen vast te staan dat er sprake is van onrechtmatig excessief declareren, danwel dat de hoogte van de declaraties onredelijk of onbillijk zouden zijn. Dit brengt mee dat de vordering niet op grond daarvan alsnog zou moeten worden afgewezen. De enkele omstandigheid dat [geïntimeerde] in de gegeven omstandigheden geen begroting heeft gemaakt van (de kosten van) haar werkzaamheden, leidt niet tot een ander oordeel. Grief IV faalt dus.

6.8.

Bij gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep heeft [appellant] een nieuwe grief (zie punt 8 pleitnota) geformuleerd. De in artikel 347 lid 1 Rv besloten twee-conclusie-regel brengt mee dat de rechter in beginsel niet behoort te letten op grieven die in een later stadium dan in de memorie van grieven, dan wel (in geval van incidenteel appel) in de memorie van antwoord worden aangevoerd.

Op deze in beginsel strakke regel kunnen onder omstandigheden uitzonderingen worden aanvaard, met name indien de wederpartij ondubbelzinnig erin heeft toegestemd dat de nieuwe grief alsnog in de rechtsstrijd in hoger beroep wordt betrokken, of indien de aard van het geschil meebrengt dat in een later stadium nog een grief kan worden aangevoerd.

Voorts kan in het algemeen het aanvoeren van een grief na het nemen van de memorie van grieven of antwoord toelaatbaar zijn, indien daarmee aanpassing wordt beoogd aan eerst na dat tijdstip voorgevallen of gebleken feiten en omstandigheden en de nieuwe grief ertoe strekt te voorkomen dat het geschil aan de hand van inmiddels achterhaalde of onjuist gebleken (juridische of feitelijke) gegevens zou moeten worden beslist, of dat – indien dan nog mogelijk – een nieuwe procedure zou moeten worden aangespannen om het geschil alsnog aan de hand van de juiste en volledige gegevens te kunnen doen beslissen. Onverkort blijft dan gelden dat toelating van de nieuwe grief niet in strijd mag komen met de eisen van een goede procesorde.

In dit geval doet zich geen uitzondering voor op de in art. 347 lid 1 Rv neergelegde hoofdregel. Dit betekent dat de nieuwe grief te laat is aangevoerd, zodat deze niet meer behandeld hoeft te worden.

6.8.1.

Overigens ook in het geval het hof de nieuwe grief inhoudelijk zou behandelen, kan dat [appellant] niet baten. Met deze nieuwe grief klaagt [appellant] erover dat hij op een gegeven moment in aanmerking kwam voor een toevoeging, toen hij enorme belastingschulden had en hij geen werk meer kon verrichten, zodat [geïntimeerde] hem daar in het kader van de vervolgprocedures op had moeten wijzen.

Voor zover [appellant] al op enig moment in aanmerking zou komen voor een toevoeging, dan heeft hij naar het oordeel van het hof niet feitelijk onderbouwd dat dit moment was gelegen voordat [geïntimeerde] klaar was met de door haar gedeclareerde werkzaamheden voor [appellant] . Hij heeft immers nagelaten te onderbouwen op welk concreet moment hij feitelijk in aanmerking kwam voor een toevoeging. Ook deze onvoldoende feitelijk onderbouwde stelling, kan [appellant] derhalve niet baten.

6.9.

Voor het overige heeft [appellant] geen feiten en omstandigheden gesteld die, indien bewezen, tot een ander oordeel leiden, zodat zijn bewijsaanbod als niet ter zake dienend wordt gepasseerd.

6.10.

Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de grieven geen doel treffen en dat het hof het beroepen vonnis zal bekrachtigen. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.

7 De uitspraak

Het hof:

bekrachtigt het vonnis waarvan beroep, voor zover dit aan het oordeel van het hof is onderworpen;

veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] op € 726,- aan griffierecht en op € 2.277,- aan salaris advocaat;

verklaart dit arrest in zoverre uitvoerbaar bij voorraad.

Dit arrest is gewezen door mrs. I.B.N. Keizer, E.A.M. van Oorschot en E.H. Pijnacker Hordijk en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 14 juli 2020.

griffier rolraadsheer


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature