Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Partneralimentatie

Uitspraak



GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht

zaaknummer : 200.262.854/01

zaaknummer rechtbank : C/01/339741 / FA RK 18-5217

beschikking van de meervoudige kamer van 25 juni 2020

inzake

[verzoekster] ,

wonende te [woonplaats] ,

verzoekster in hoger beroep,

hierna te noemen: de vrouw,

advocaat mr. A. Sanders-Maanurdin te Valkenswaard,

tegen

[verweerder] ,

wonende te [woonplaats] ,

verweerder in hoger beroep,

hierna te noemen: de man,

advocaat mr. A.M.B. Snoeks te Best.

1 Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 18 april 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2 Het geding in hoger beroep

2.1

De vrouw is op 17 juli 2019 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 18 april 2019.

2.2

De man heeft op 6 september 2019 een verweerschrift ingediend.

2.3.

Het hof heeft voorts kennisgenomen van:

- het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de man, ingekomen op 25 maart 2020;

- het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de vrouw, ingekomen op 27 maart 2020;

- het V-formulier van de advocaat van de vrouw, ingekomen op 8 april 2020;

- het V-formulier van de advocaat van de man, ingekomen op 8 april 2020;

- het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de man, ingekomen op 23 april 2020;

- de brief met bijlagen van de advocaat van de vrouw d.d. 28 april 2020.

2.3

Vanwege de maatregelen rondom COVID-19 (coronavirus) is de mondelinge behandeling die op 7 april 2020 zou plaatsvinden aangehouden. Partijen hebben vervolgens bij voormelde V-formulieren, beiden ingekomen op 8 april 2020, ingestemd met schriftelijke afdoening van de zaak, waarna het hof de zaak op de stukken heeft afgedaan.

3 De feiten

3.1

Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.

3.2

Bij beschikking van 16 september 2011 heeft de rechtbank ’s-Hertogenbosch onder meer tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 30 januari 2012 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

3.3

In het door de man en de vrouw op respectievelijk 5 april 2012 en 27 maart 2012 ondertekende echtscheidingsconvenant zijn partijen, voor zover hier van belang, het volgende overeengekomen:

“ Artikel 1. Partneralimentatie

Het ontbreekt partijen thans aan een zodanig inkomen en draagkracht om ten behoeve van de ander een bijdrage te kunnen betalen in het levensonderhoud. Partijen stellen vast dat zij onder de huidige omstandigheden tegenover elkaar niet tot betaling van een bijdrage in het levensonderhoud gehouden zijn.”

4 De omvang van het geschil

4.1

Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de vrouw om de door de man te betalen uitkering in de kosten van levensonderhoud van de vrouw (hierna ook: partneralimentatie) vast te stellen op € 850,-- per maand met ingang van 1 september 2018 afgewezen.

4.2

De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende, te bepalen dat de man aan de vrouw met ingang van 1 september 2018, althans met ingang van een door het hof juist geachte datum, als partneralimentatie moet voldoen een bedrag van € 850,-- per maand, althans een zodanig bedrag als het hof juist acht.

De grieven van de vrouw zien op de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw en de aanvullende behoefte van de vrouw.

4.3

De man verzoekt het appel van de vrouw af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5 De motivering van de beslissing

Wijziging van omstandigheden

5.1

Niet in geschil is dat sprake is van een wijziging van omstandigheden.

Ingangsdatum

5.2

De vrouw heeft op 26 oktober 2018 haar verzoekschrift in eerste aanleg ingediend, zodat de man vanaf die datum rekening kon houden met door hem te betalen partneralimentatie. Gelet hierop stelt het hof de ingangsdatum vast op 1 november 2018, zijnde de eerste van de maand na indiening van het verzoekschrift.

Behoefte vrouw

5.3.1

De samenleving van partijen is in april 2011 verbroken. Partijen zijn het er over eens dat de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw op basis van het toen genoten gezamenlijke inkomen uit hun WAO-uitkeringen ongeveer € 778,00 bedroeg. Na toepassing van de wettelijke indexering komt de behoefte van de vrouw in 2018 ongeveer op het bedrag uit dat de man in eerste aanleg heeft gesteld, te weten € 856,00. De vrouw is echter van mening dat de behoefte hoger dient te zijn in verband met – kort gezegd – zwarte inkomsten aan de zijde van de man tijdens de huwelijkse samenleving. Naar het oordeel van hof heeft de vrouw, tegenover de gemotiveerde stellingen van de man, onvoldoende aannemelijk kunnen maken dat deze zwarte inkomsten zodanig waren dat ze de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw beïnvloed hebben op de wijze als de vrouw thans wil doen voorkomen. Het hof heeft daarbij laten meewegen dat partijen, althans de man, tot 2013 in een wettelijk schuldsaneringstraject hebben/heeft gezeten.

Draagkracht man

5.3.2

Voor zover er, gezien het huidige inkomen van de vrouw uit WAO-uitkering, nog sprake zou zijn van een aanvullende behoefte, heeft het navolgende te gelden.

De vrouw ontvangt (na een eerdere onderbreking) sinds 12 december 2017 weer een aanvullende uitkering op grond van de Participatiewet. De vastgestelde behoefte van de vrouw in 2018 (€ 856,--) is lager dan deze uitkering (€ 992,12). Uit de overgelegde brief van ISD de Kempen d.d. 21 februari 2019 blijkt dat de gemeente aan de man vanaf 1 april 2018 een verhaalsbijdrage heeft opgelegd ter hoogte van de bruto bijstand die door de gemeente aan de vrouw wordt verstrekt. Deze verhaalsbijdrage bedroeg per 1 januari 2019 € 296,93 per maand. Het hof gaat er, bij gebreke van andersluidende berichten, vanuit dat de man deze verhaalsbijdrage heeft voldaan. Daarmee staat al vast dat de man over de periode dat de verhaalsbijdrage van toepassing was geen partneralimentatie hoefde te voldoen. Gezien de beperkte huwelijksgerelateerde behoefte kan de partneralimentatie immers niet hoger zijn dan dat verhaalde bedrag.

De man heeft voorts voldoende aannemelijk gemaakt dat de gemeente heeft berust in de bestreden beschikking en derhalve het vorderen van de verhaalsbijdrage heeft beëindigd.

Uit de door de man overgelegde inkomensgegevens over 2019 en 2020 leidt het hof af dat de man ten tijde van de bestreden beschikking en daarna een inkomen heeft gehad en heeft op bijstandsniveau. Hiermee staat naar het oordeel van het hof voldoende vast dat de man niet over enige draagkracht beschikt ter voldoening van partneralimentatie. Hetgeen de vrouw voor het overige aanvoert ten aanzien van de draagkracht van de man leidt niet tot een ander oordeel.

6 De slotsom

in het hoger beroep

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen, zij het op andere gronden.

7 De beslissing

Het hof:

bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 18 april 2019;

wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, C.A.R.M. van Leuven en E.M.C. Dumoulin en is op 25 juni 2020 uitgesproken in het openbaar door mr. E.M.C. Dumoulin in tegenwoordigheid van de griffier.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature