U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Zorgplicht bank bij executie van zekerheden.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht

zaaknummer 200.249.614/01

arrest van 24 maart 2020

in de zaak van

[appellant] ,

wonende te [woonplaats] ,

appellant,hierna [appellant] ,

advocaat: mr. M.M. van den Boomen te Herten,

tegen

ABN AMRO Bank N.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

geïntimeerde,

hierna de bank,

advocaat: mr. J.W. Achterberg te Amsterdam,

als vervolg op het tussenarrest van dit hof van 19 februari 2019 in het hoger beroep van het door de rechtbank Limburg (locatie Roermondedd) onder zaaknummer/rolnummer C/03/234250 HA ZA 17-197 tussen partijen gewezen vonnis van 18 juli 2018.

1 Het verdere procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:

voormeld tussenarrest

het proces-verbaal van comparitie, gehouden op 4 maart 2019

de memorie van grieven, met producties

de memorie van antwoord

Het hof heeft een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

2 De nadere beoordeling

2.1.

Het hof heeft bij het tussenarrest een comparitie gelast. De comparitie heeft niet geleid tot een minnelijke regeling.

Feiten

2.2.

Tussen partijen staat het volgende vast.

2.2.1.

[appellant] is op 5 januari 1995 in gemeenschap van goederen gehuwd met [de ex-echtgenote] (hierna: de ex-echtgenote).

2.2.2.

Tot de huwelijksgemeenschap behoorden onder meer vijf panden (hierna: de vijf panden). Een van de panden was de voormalige echtelijke woning (gelegen aan de [de straat 1] te [plaats 1] ) en de andere vier panden (gelegen aan respectievelijk de [de straat 2] te [plaats 1] , de [de straat 3] te [plaats 2] , de [de straat 4] te [plaats 3] en de [de straat 5] te [plaats 2] ) waren beleggingspanden, bestemd voor de verhuur (bedrijfsruimte en kamerverhuur). In een van de beleggingspanden dreef de ex-echtgenote haar onderneming (kapsalon).

2.2.3.

Ter financiering van de genoemde panden hebben [appellant] en zijn ex-echtgenote hypothecaire leningen gesloten bij de ABN Amro (wat betreft [de straat 1] en [de straat 2] te [plaats 1] ) en Fortis Bank N.V. (wat betreft [de straat 3] te [plaats 2] en [de straat 4] te [plaats 3] ). Het vijfde pand ( [de straat 5] te [plaats 2] ) is met eigen middelen gefinancierd.

Tot zekerheid voor het nakomen van de betalingsverplichtingen uit hoofde van de bedoelde hypothecaire leningen is ook een recht van hypotheek aan de bank verleend op laatstgenoemd pand.

2.2.4.

Naast de bedoelde hypothecaire leningen beschikten [appellant] en zijn ex-echtgenote over een krediet in rekening-courant bij de bank, tot een limiet van € 60.000,00 (hierna: het RC-krediet).

2.2.5.

[appellant] en zijn ex-echtgenote zijn op 22 augustus 2009 gescheiden gaan leven.

Er zijn daarna achterstanden ontstaan in de betalingen op het RC-krediet, waardoor de kredietlimiet is overschreden. De bank heeft in de periode van 16 december 2009 tot en met 7 juli 2010 [appellant] en zijn ex-echtgenote meermalen aangemaand om het tekort aan te zuiveren.

2.2.6.

De bank heeft [appellant] bij brief van 18 mei 2010 naar aanleiding van een op die dag gevoerd gesprek onder meer het volgende meegedeeld:

Tijdens het gesprek kwam onder meer aan de orde dat u de wens heeft om het rekeningcourantkrediet van

€ 60.000,- evenredig op te delen, waarbij u en mevrouw beiden een kredietfaciliteit van € 30.000,- overhouden. Aan de bovenstaande regeling zullen wij graag onze medewerking verlenen.

2.2.7.

[appellant] en zijn ex-echtgenote hebben in een echtscheidingsconvenant van 21 juni 2010 de verdeling van hun huwelijksgemeenschap vastgesteld (hierna: het convenant). Samengevat werden drie panden met de bijbehorende hypothecaire leningen toegedeeld aan [appellant] en twee panden met bijbehorende hypothecaire leningen aan zijn ex-echtgenote. Daarnaast werd het RC-krediet bij helfte gedeeld. De verdeling was voorwaardelijk, namelijk onder de voorwaarde, kort gezegd, dat de bank [appellant] en zijn ex-echtgenote zou ontslaan uit hun verplichtingen jegens de bank betreffende de niet aan hen toegedeelde panden. Partijen beoogden hiermee de vastgoedportefeuille te ontvlechten en het RC-krediet te splitsen.

2.2.8.

Fortis Bank N.V. is op 1 juli 2010 gefuseerd met de bank. Tussen Fortis Bank N.V. en de bank wordt hierna geen onderscheid gemaakt.

2.2.9.

Bij brief van 15 juli 2010 heeft de bank [appellant] naar aanleiding van een gesprek op 12 juli 2010 onder meer het volgende meegedeeld:

Op 12-7-2010 jl. heb ik telefonisch met u gesproken naar aanleiding van uw verzoek om de rekeningcourant direct op te splitsen. Wij hebben u medegedeeld dat verzoek pas in behandeling kan worden genomen, op het moment dat de financieringsverzoeken van beide partijen zijn goedgekeurd. Tijdens het gesprek kwam onder andere aan de orde dat er op dit moment een overstand is ontstaan op uw gezamenlijke rekening-courant (…). Ondanks uw situatie met mevrouw [de ex-echtgenote] bestaat er op dit moment nog geen mogelijkheid om één van uw beiden uit de hoofdelijke aansprakelijkheid ontslaan.

De in het citaat genoemde financieringsverzoeken betroffen de verzoeken van [appellant] en zijn ex-echtgenote om ieder voor zichzelf hypothecaire leningen te verkrijgen voor het overnemen van de financiering met betrekking tot de aan het toegedeelde panden en de helft van het RC-krediet.

2.2.10.

De bank heeft de financieringsverzoeken beschouwd als aanvragen voor een herfinanciering en heeft in dat verband het binnen de bank gebruikelijke beoordelings- en fiatteringstraject gevolgd om te onderzoeken of de leningen voor [appellant] en zijn ex-echtgenote passend en betaalbaar waren. In dat kader heeft de bank de inkomens- en vermogenspositie van zowel [appellant] als zijn ex-echtgenote geïnventariseerd.

2.2.11.

De bank heeft [appellant] op 16 juli 2010 een offerte gezonden voor het overnemen van de financiering voor het pand aan de [de straat 2] te [plaats 1] , onder ontslag van zijn ex-echtgenote uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de bestaande schuld. Aan het financieringsaanbod was de voorwaarde verbonden dat [appellant] niet langer hoofdelijk aansprakelijk zou zijn voor de schulden van zijn ex-echtgenote.

2.2.12.

Bij brief van 23 juli 2010 heeft de bank het RC-krediet van [appellant] en zijn ex-echtgenote opgeëist. Aan de sommatie tot betaling is niet voldaan. Bij brief van 19 augustus 2010 heeft de bank aangekondigd dat de vordering bij niet-nakoming uit handen zou worden gegeven ter incasso.

2.2.13.

De bank heeft [appellant] op 27 augustus 2010 een offerte gezonden voor het overnemen van de financiering voor het pand aan de [de straat 3] te [plaats 2] , onder ontslag van zijn ex-echtgenote uit de hoofdelijke aansprakelijkheid.

2.2.14.

De bank heeft haar vordering uit hoofde van het RC-krediet op 14 september 2010 ter incasso overgedragen aan [incasso] Incasso B.V. (hierna: [incasso] ; deze vennootschap is later overgenomen door [Group] Group AB). Eind september 2010 heeft [appellant] de achterstand op het krediet aangezuiverd, waarna [incasso] het kredietdossier weer aan de bank heeft teruggegeven.

2.2.15.

Bij e-mail van 15 oktober 2010 heeft de bank [appellant] naar aanleiding van een telefonisch contact enkele dagen tevoren, zakelijk weergegeven meegedeeld dat splitsing van het RC-krediet afhankelijk was van het fiat van de afdeling kredieten.

2.2.16.

De kredietaanvraag van de ex-echtgenote is in oktober 2010 door de fiatteurs van de bank afgewezen, omdat zij een te laag inkomen had om de betrokken lasten zelfstandig te kunnen dragen.

2.2.17.

Begin 2011 ontstonden opnieuw betalingsachterstanden op zowel het RC-krediet als op een van de hypothecaire geldleningen ( [rekeningnummer] ). De bank zond [appellant] en zijn ex-echtgenote voor het krediet aanmaningen in (in ieder geval) februari, mei, juni, juli en augustus 2011 en voor de hypothecaire lening in februari, maart, april, mei en juni 2011.

2.2.18.

Bij beschikking van 2 maart 2011 heeft de rechtbank Roermond de echtscheiding tussen [appellant] en zijn ex-echtgenote uitgesproken. De beschikking is op 10 mei 2011 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

2.2.19.

Bij brief van 13 juli 2011 heeft de bank aan [appellant] en zijn ex-echtgenote meegedeeld dat de behandeling van het dossier met betrekking tot de hypothecaire lening [rekeningnummer] was overgedragen aan [incasso] .

2.2.20.

Bij e-mail van 10 augustus 2011 heeft de bank aan de advocaten van [appellant] en zijn ex-echtgenote een 'uiteenzetting' gegeven 'van de uitgangspunten voor een tussentijdse herregeling' van de financiering voor [appellant] en zijn ex-echtgenote. De e-mail luidt verder als volgt:

Doel is om uiterlijk op 24 augustus een door beide ondertekende kredietovereenkomst te hebben waardoor er meer tijd is om de financiering obv het echtscheidingsconvenant voor beide echtelieden in privé te herregelen. In totaal is de schuldpositie op dit moment EUR 1.050.872,61 bestaande uit een rekening courant krediet en 5 middellange leningen. Op 7 augustus is er een betalingsachterstand van 68 dagen en zal op 24 augustus worden overgedragen en incassobureau [incasso] om terugbetaling af te dwingen. Als zekerheid hebben we een hypotheek op een aantal onroerende zaken met een totale marktwaarde van ± EUR 1.690.000.

Om de overdracht naar het incassobureau te voorkomen willen we de financiering gaan wijzigen door de huidige aflossingsverplichtingen tot nader order op te schorten en de financiële druk te verminderen. De heer en mevrouw moeten er wel voor zorg dragen dat de rentelasten conform huidige condities worden nagekomen en er geen verdere betalingsachterstanden ontstaan. We willen benadrukken dat aan het voorstel geen rechten ontleend kunnen worden en eea onder voorbehoud is van een goedkeuring door de fiatterende instantie binnen ABN AMRO Bank. Voor de beoordeling van de betaalbaarheid ontvangen wij zo spoedig mogelijk de aangifte inkomstenbelasting van beide kredietnemers en een overzicht van de huidige huurinkomsten en onderliggende huurcontracten. Indien we deze informatie niet op 12 augustus in ons bezit hebben kunnen we niet garanderen dat de gestelde tijdlijnen ruim genoeg zijn.

Voor de duidelijkheid delen we mede dat beide echtelieden tot nader order aansprakelijk zijn voor de gemeenschappelijke schuld en ze ook beiden akkoord moeten gaan met de voorgestelde herfinanciering.

2.2.21.

Bij brief van 12 augustus 2011 heeft de bank aan [appellant] en zijn ex-echtgenote meegedeeld dat zij ingevolge de bepalingen van de hypotheekakte de hoofdsom van de hypothecaire lening [rekeningnummer] met rente volledig opeisbaar stelde. De vordering inclusief (boete)rente en kosten bedroeg toen € 178.211,69 en diende uiterlijk 26 augustus 2011 te zijn voldaan.

2.2.22.

De ex-echtgenote en haar nieuwe partner zijn bij vonnis van 4 oktober 2011 op eigen aanvraag failliet verklaard. De curator heeft vervolgens de huurinkomsten uit het bij het convenant aan de ex-echtgenote toebedeelde beleggingspand geïncasseerd. De aan dit pand verbonden hypothecaire verplichtingen werden niet voldaan. Gedurende het faillissement van de ex-echtgenote is geen enkele (rente)betaling meer aan de bank gedaan.

2.2.23.

Begin oktober 2011 heeft de bank haar vorderingen uit zowel het RC-krediet als de hypothecaire leningen ter incasso aan [incasso] overgedragen.

2.2.24.

De bank heeft rond de jaarwisseling 2011/2012 besloten de vijf panden onderhands te verkopen met toestemming van de curator en [appellant] . In januari 2012 heeft de bank [makelaaerdij] Makelaardij opdracht gegeven de vijf panden te taxeren. [makelaaerdij] Makelaardij heeft op 17 februari 2012 rapport uitgebracht.

2.2.25.

De advocaat van [appellant] heeft de bank bij e-mail van 26 april 2012 bericht dat [appellant] instemde met de onderhandse verkoop van de vijf panden.

2.2.26.

De curator heeft de bank bij e-mail van 7 mei 2012 een termijn van drie maanden gesteld ex artikel 58 van de Faillissementswet . Bij e-mail van 9 mei 2012 heeft de curator de bank toestemming gegeven om de panden onderhands te verkopen. [makelaaerdij] Makelaardij heeft de panden te koop aangeboden.

2.2.27.

Bij e-mail van 9 juli 2012 heeft [appellant] zijn toestemming voor onderhandse verkoop ingetrokken, omdat samengevat de vraagprijzen volgens hem veel te laag waren.

2.2.28.

Bij brief van 11 juli 2012 heeft de bank alle leningen en het RC-krediet opgeëist.

De totale betalingsachterstand was toen ongeveer € 100.000,00.

2.2.29.

De curator heeft bij e-mail van 24 september 2012 gemeld dat [Group] per direct openbaar diende te verkopen en zo niet, dat de curator de verkoop ter hand zou nemen.

Van de advocaat van [appellant] ontving [Group] op dezelfde dag het bericht dat [appellant] tracht zelfstandig de vijf panden te verkopen.

2.2.30.

De bank heeft vervolgens besloten een executieveiling op te starten.

In december 2012 heeft zich een aspirant-koper (de heer [de aspirant-koper] ) bij de bank gemeld, die een bod uitbracht, dat lag onder zowel de vraagprijs als de getaxeerde executiewaarde. Nadat het bod was afgewezen heeft [de aspirant-koper] een tweede bod gedaan.

Tot een onderhandse verkoop is het niet gekomen.

2.2.31.

In december 2012 zijn de vier beleggingspanden op de openbare veiling verkocht voor € 810.000,00 aan [de aspirant-koper] .

2.2.32.

De voormalige echtelijke woning is op een openbare veiling op 17 januari 2013 verkocht voor € 179.000,00. Het pand is op een later tijdstip in 2013 doorverkocht met een winst van € 18.500,00.

2.2.33.

Na de openbare verkopen resteerde een restschuld.

2.2.34.

Het faillissement van de ex-echtgenote is op 8 oktober 2013 opgeheven bij gebrek aan baten.

2.2.35.

Bij arrest van 28 februari 2014 heeft dit hof ten aanzien van [appellant] de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard. Op de verificatievergadering van 12 mei 2016 is een akkoord dat [appellant] heeft aangeboden, aangenomen. De rechtbank heeft het akkoord op 1 juni 2016 gehomologeerd, waardoor de schuldsaneringsregeling is geëindigd.

Eerste aanleg

2.3.

[appellant] heeft in eerste aanleg gevorderd:

I. te verklaren voor recht dat de bank heeft gehandeld in strijd met de tussen haar en

[appellant] gemaakte afspraken met betrekking tot de ontvlechting van de onroerende zaken;

II. te verklaren voor recht dat de bank onrechtmatig tegenover [appellant] heeft gehandeld;

III. te verklaren voor recht dat de bank in strijd met de op haar rustende zorgplicht ex artikel 2 ABV heeft gehandeld;

IV. te verklaren voor recht dat de bank in strijd met de artikel 4:25 Wft heeft gehandeld;

V. de bank te veroordelen tot het betalen van de door [appellant] geleden overige schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;

alsmede (vorderingen VI tot en met VIII samengevat) veroordeling tot betaling van wettelijke (handels)rente, buitengerechtelijke kosten, proces- en nakosten.

[appellant] heeft hieraan samengevat ten grondslag gelegd dat de bank een zorgplicht jegens hem heeft geschonden.

2.4.

ABN AMRO heeft verweer gevoerd.

2.5.

De rechtbank heeft bij het bestreden vonnis (ECLI:NL:RBLIM:2018:6816) de vorderingen afgewezen en [appellant] in de proceskosten veroordeeld.

Hoger beroep

2.6.

[appellant] heeft in hoger beroep vijftien grieven aangevoerd. Hij heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot toewijzing van zijn oorspronkelijke vorderingen II tot en met VIII. Bij memorie van grieven heeft [appellant] zijn eis gewijzigd wat betreft de oorspronkelijke vordering onder I, in die zin dat hij thans vordert dat het hof voor recht zal verklaren:

dat de bank onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van [appellant] zoals opgenomen in het aan de bank bekende convenant met betrekking tot de ontvlechting van de portefeuille (vide artikel 3.1, 3.2, 3.3 van het convenant ) en de splitsing van het krediet (vide artikel 3.6. 3 ).

2.7.

De bank heeft haar verweren uit de eerste aanleg gehandhaafd en nader uitgewerkt. Zij heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis.

2.8.

Het hof behandelt de grieven hieronder.

Informatie

2.9.

Het gaat volgens [appellant] in deze procedure erom dat de bank in strijd met haar zorgplicht heeft nagelaten hem tijdig ervan op de hoogte te stellen dat zij de kredietaanvraag van zijn ex-echtgenote had afgewezen. Indien de bank dit wel had gedaan, zou hij maatregelen hebben kunnen nemen die openbare verkoop van de vastgoedportefeuille geheel of gedeeltelijk hadden kunnen voorkomen, met name door met zijn ex-echtgenote tot een andere verdeling van de panden te komen. De bank heeft [appellant] echter in de waan gelaten dat het met de kredietaanvraag in orde zou komen. Dat dit het centrale thema is, heeft [appellant] uitdrukkelijk onder woorden gebracht in 5.38 van de memorie van grieven en grief V. Maar ook de grieven II, III, IV, VI, VII en VIII hebben hierop betrekking. Het hof bespreekt deze grieven gezamenlijk.

2.10.

Het hof overweegt in de eerste plaats dat de bank geen zorgplicht jegens [appellant] had als zijn adviseur, anders dan [appellant] in de toelichting op grief III betoogt. De bank was de wederpartij van [appellant] bij diverse kredietovereenkomsten. De omstandigheid dat [appellant] wijziging van de kredietovereenkomsten vroeg, namelijk het splitsen van het RC-krediet en het ontvlechten van de hypothecaire leningen, en de bank daaraan onder voorwaarden wilde meewerken, maakte de bank niet tot zijn adviseur en evenmin tot opdrachtnemer in andere zin. Feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel kunnen leiden, zijn niet of niet voldoende gesteld of gebleken.

2.11.

Uit hoofde van de bestaande kredietrelatie vloeide in dit geval naar het oordeel van het hof geen zorgplicht voor de bank voort om [appellant] te informeren over het afwijzen van de kredietaanvraag van zijn ex-echtgenote. Het hof acht daarvoor het volgende van belang.

2.12.

De noodzaak voor het herfinancieren kwam voort uit de echtscheiding tussen [appellant] en zijn ex-echtgenote en de wijze waarop zij bij convenant de huwelijksgemeenschap hadden verdeeld. [appellant] wist dat het herfinancieren ervan afhankelijk was of hij en zijn ex-echtgenote een eigen, afzonderlijke financiering zouden kunnen krijgen. Dit lag al besloten in het convenant en de bank heeft dit herhaaldelijk onder de aandacht van [appellant] gebracht. In hetgeen naar voren is gebracht, is geen goede grond gelegen om aan te nemen dat [appellant] bij voorbaat ervan mocht uitgaan dat die financiering zou worden verleend. Maar nog minder is er reden om aan te nemen dat de bank heeft begrepen en redelijkerwijs moest begrijpen dat [appellant] daarvan uitging. Uit de berichten die de bank [appellant] na het sluiten van het convenant zond, heeft het voor [appellant] duidelijk moeten zijn dat zijn ex-echtgenote niet aan haar betalingsverplichtingen jegens de bank voldeed, dat achterstanden opliepen en incassomaatregelen werden voorbereid. Dat [appellant] desondanks in de waan verkeerde dat een kredietaanvraag van zijn echtgenote was of zou worden goedgekeurd, behoefde de bank onder deze omstandigheden niet te begrijpen. Op geen enkel moment heeft de bank in die periode ook aan [appellant] laten weten dat het krediet aan zijn ex-echtgenote zou worden verleend.

De e-mail van de bank van 10 augustus 2011 (zie 2.2.20) bevestigt dat er op dat moment geen krediettoezegging was. De bank had daarom geen reden of plicht [appellant] nog eens erop te wijzen dat er geen krediettoezegging aan zijn ex-echtgenote was.

2.13.

[appellant] heeft uit de e-mail van de bank van 10 augustus 2011 verder niet alleen kunnen en moeten opmaken dat de bank stukken nodig had, maar ook dat die stukken nodig waren voor het beoordelen van de 'betaalbaarheid' van de 'herregeling' door de 'fiatterende instantie' binnen de bank. [appellant] heeft daarna geen bericht ontvangen van de bank dat goedkeuring aan de herregeling was of zou worden verleend. Er zijn geen feiten of omstandigheden op grond waarvan de bank er rekening mee moest houden dat [appellant] na 10 augustus 2011 erop vertrouwde dat de goedkeuring was verleend, of dat de goedkeuring zonder meer zou worden verleend. Zijn ex-echtgenote is vervolgens al binnen twee maanden failliet verklaard, waarmee de beoogde herfinanciering volledig van de baan was.

2.14.

Uit het voorgaande volgt dat de grieven III tot en met VIII falen. Het hof kan daarom in het midden laten of waar is wat de bank met verwijzing naar gespreksverslagen heeft aangevoerd, namelijk dat een of meerdere keren in gesprekken met [appellant] aan de orde is gekomen dat de kredietaanvraag van zijn ex-echtgenote was afgewezen.

2.15.

Voor zover [appellant] nog heeft willen bepleiten dat de bank hem ervan in kennis had moeten stellen dat zijn ex-echtgenote een hoger krediet had aangevraagd dan noodzakelijk was voor het enkele overnemen van de financiering van de haar toegedeelde panden, miskent [appellant] dat het de bank niet vrijstond om dergelijke bijzonderheden van de aanvraag met hem te delen. Het leidt overigens ook niet tot een andere uitkomst. Gelet op de omstandigheden die hiervoor zijn weergegeven, had de bank immers geen aanleiding om aan te nemen dat [appellant] ervan uitging dat zijn ex-echtgenote een krediettoezegging had of zou krijgen en dus evenmin aanleiding om hem erop te wijzen dat een kredietaanvraag, voor welk bedrag ook, was afgewezen.

2.16.

In het verlengde hiervan ligt dat grief I niet kan leiden tot het vernietigen van het bestreden vonnis. De grief betreft de vaststelling door de rechtbank dat de stukken die de bank bij de e-mail van 10 augustus 2011 heeft gevraagd, niet zijn verstrekt. Ook als [appellant] en zijn ex-echtgenote de stukken hebben verstrekt, heeft de bank redelijkerwijs niet behoeven aan te nemen dat [appellant] in de onjuiste veronderstelling verkeerde dat zijn ex-echtgenote het benodigde krediet was of zou worden verleend. Overigens heeft [appellant] niet gesteld dat zijn ex-echtgenote de verlangde stukken heeft verstrekt.

2.17.

Grief II kan evenmin tot vernietiging van het bestreden vonnis leiden.

[appellant] beschouwt het beweerde nalaten van de bank om hem tijdig te informeren over het afwijzen van de kredietaanvraag van zijn ex-echtgenote als een schending van artikel 4:25 van de Wet of het financieel toezicht (Wft) en verlangt op dit punt een verklaring van recht. Reeds omdat de bank door het beweerde nalaten geen zorgplicht heeft geschonden, kan het hof de gevorderde verklaring van recht niet geven.

Taxatie [makelaaerdij] Makelaardij

2.18.

Grief IX betreft de taxatie van de panden die [makelaaerdij] Makelaardij in opdracht van de bank heeft uitgevoerd. Volgens [appellant] heeft [makelaaerdij] Makelaardij de panden veel te laag gewaardeerd. Doordat [makelaaerdij] Makelaardij de panden vervolgens voor een te lage vraagprijs te koop heeft aangeboden, was het nadien niet meer mogelijk een hogere prijs te vragen, aldus [appellant] . Voor het nadeel dat [appellant] hierdoor heeft geleden, houdt hij de bank aansprakelijk, omdat [makelaaerdij] Makelaardij op dit punt als hulppersoon van de bank is opgetreden.

2.19.

De grief is vergeefs voorgedragen. Ook als een andere makelaar de waarde van de panden hoger heeft getaxeerd, wil dit niet zeggen dat [makelaaerdij] Makelaardij niet als een redelijk handelend en redelijk bekwaam taxateur de waarde heeft bepaald. Concrete feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat dit wel het geval is, heeft [appellant] niet aangedragen. Het is bovendien niet aannemelijk dat [makelaaerdij] Makelaardij de waarde te laag heeft getaxeerd. Zelfs voor de vraagprijs die volgens [appellant] te laag was, heeft immers niemand de panden onderhands gekocht.

[de aspirant-koper]

2.20.

Met grief X betoogt [appellant] dat de bank het onderhandse bod van [de aspirant-koper] niet serieus heeft overwogen, met als gevolg dat [de aspirant-koper] de beleggingspanden later voor een veel lager bedrag op de veiling heeft verkregen. Volgens [appellant] wilde de bank niet voldoen aan een alleszins redelijk verzoek van [de aspirant-koper] . Blijkens zijn stellingen in eerste aanleg heeft dit verzoek betrekking op het verstrekken van een financiering aan [de aspirant-koper] voor de aankoop van de panden.

2.21.

Uitgangspunt is dat het de bank vrijstaat om zelf te bepalen aan wie zij een krediet wil verstrekken. Daargelaten of [de aspirant-koper] de beleggingspanden inderdaad niet onderhands heeft gekocht vanwege het weigeren van een financiering door de bank, heeft [appellant] geen feiten of omstandigheden aangevoerd die de conclusie rechtvaardigen dat de bank verplicht was om [de aspirant-koper] een krediet te verstrekken. Daarmee faalt de grief.

Accountmanagers

2.22.

In de toelichting op grief XI stelt [appellant] dat zijn dossier door verschillende accountmanagers is behandeld, blijkbaar zonder dat er een behoorlijke overdracht plaatsvond. Volgens hem is het de vraag of de accountmanagers begrepen hebben wat er aan de hand was. Ook grief XII heeft hierop betrekking.

2.23.

Hetgeen [appellant] in dit verband stelt, levert geen tekortkoming op van de bank in het nakomen van haar verplichtingen uit de kredietovereenkomsten of anderszins jegens [appellant] . Het was aan de bank om te bepalen wie het dossier van [appellant] behandelde. Mede gelet op de toelichting die de bank heeft gegeven en de aantekeningen die in het dossier waren opgenomen, is er ook geen aanleiding om aan te nemen dat de behandelaars niet hebben begrepen wat er aan de hand was. Evenmin heeft [appellant] argumenten naar voren gebracht waaruit kan blijken dat de bank voor [appellant] nadelige beslissingen heeft genomen doordat informatie niet is meegewogen die binnen de bank bekend behoorde te zijn. De grieven XI en XII treffen dus geen doel.

Schuldsanering

2.24.

Volgens de toelichting op grief XIII heeft de bank na de openbare verkoop van de panden een opgaaf van de restschuld gedaan, die veel hoger was dan de daadwerkelijke restschuld. De restschuld was volgens [appellant] niet € 189.501,30, maar € 19.895,98, welk bedrag hij met behulp van vrienden en kennissen had kunnen betalen, zodat hij geen beroep op de wettelijke schuldsaneringsregeling had behoeven te doen.

2.25.

Het hof stelt voorop dat [appellant] van zijn schuld jegens de bank is bevrijd door het eindigen van de schuldsaneringsregeling. Welk financieel nadeel hij heeft geleden door de beweerd onjuiste opgaaf van de bank, heeft hij niet uitgelegd. De opgaaf of opgaven waarop [appellant] blijkens zijn stellingen in eerste aanleg doelt, zijn bovendien gedaan nadat [appellant] tot de schuldsaneringsregeling was toegelaten. De stelling van [appellant] dat de opgaaf of opgaven hem ertoe brachten om een beroep op de schuldsaneringsregeling te doen, is daarmee onbegrijpelijk, zodat het hof die passeert. Voor het overige geldt dat [appellant] niet heeft toegelicht waarom de restschuld niet € 189,501,30 was, maar € 19.895,98. Mede in aanmerking genomen wat de rechtbank daarover in 4.16 van het bestreden vonnis heeft overwogen, heeft dit wel op zijn weg gelegen. Ook op dit punt heeft [appellant] zijn stellingen dus onvoldoende toegelicht. Ook grief XIII faalt.

Overige grieven

2.26.

Grief XIV heeft geen zelfstandige betekenis. Het hof behoeft de grief dus niet te bespreken.

2.27.

Grief XV betreft de proceskosten. Deze grief faalt. [appellant] behoort de proceskosten van de eerste aanleg te dragen, omdat hij terecht in het ongelijk is gesteld.

Bewijs

2.28.

[appellant] heeft op meerdere punten bewijs aangeboden. Het hof zal hem echter niet toelaten tot het leveren van bewijs, omdat geen feiten of omstandigheden te bewijzen zijn aangeboden die tot een andere beslissing kunnen leiden.

Slotsom en proceskosten

2.29.

De slotsom is dat de grieven niet tot vernietiging van het bestreden vonnis kunnen leiden. Het hof zal het vonnis daarom bekrachtigen.

2.30.

[appellant] is in het ongelijk gesteld. De proceskosten van het hoger beroep komen daarom voor zijn rekening. Bij het bepalen van het salaris van de advocaat van de bank past het hof tarief VI toe. Weliswaar bevatten de vorderingen geen concrete bedragen, maar uit de stellingen van [appellant] blijkt dat de geldwaarde hoger is dan € 195.000,00. Immers, alleen al de schade door de beweerd onjuiste taxatie door [makelaaerdij] Makelaardij heeft [appellant] begroot op € 190.000,00 (zie conclusie van repliek onder 9.4).

Het hof stelt de proceskosten tot heden aan de zijde van de bank vast als volgt:

- griffierecht € 726,00

- salaris advocaat € 3.919,00

totaal € 4.645,00

3 De uitspraak

Het hof:

3.1.

bekrachtigt het bestreden vonnis;

3.2.

veroordeelt, uitvoerbaar bij voorraad, [appellant] in de proceskosten, tot heden aan de zijde van de bank vastgesteld op € 4.645,00.

Dit arrest is gewezen door mrs. W.J.J. Los, L.S. Frakes en R.W. Karskens en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 24 maart 2020.

griffier rolraadsheer


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature