U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Gepubliceerd in verband met ingesteld cassatieberoep

Uitspraak



Parketnummer : 20-000773-18

Uitspraak : 6 december 2019

TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zitting houdende te Breda, van 2 maart 2018 in de strafzaak met parketnummer 02-245613-17 tegen:

[verdachte] ,

geboren te Dordrecht op [geboortedag] 1963,

wonende te [adres verdachte] .

Hoger beroep

Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van opzetheling veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 dag en een taakstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis.

Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de impliciet primair ten laste gelegde opzetheling bewezen zal verklaren en de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 dag en een taakstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis.

Door de verdediging is:

primair vrijspraak bepleit in verband met onrechtmatig verkregen bewijs;

subsidiair vrijspraak bepleit omdat de in de tenlastelegging bedoelde boot niet de bij verdachte aangetroffen boot betreft;

meer subsidiair vrijspraak bepleit wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs;

uiterst subsidiair een strafmaatverweer gevoerd.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd omdat de politierechter heeft volstaan met aantekening van de uitspraak op een aan het dubbel van de dagvaarding gehecht stuk, maar het hof gebonden is aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:

hij op of omstreeks 7 mei 2017 te Tilburg, een goed, te weten een vaartuig (merk Marshall, type 80, kleur oranje), heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.

De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

hij op 7 mei 2017 te Tilburg een vaartuig (merk Marshall, type 80, kleur oranje) voorhanden heeft gehad terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.

Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.

Bewijsmiddelen

1. Een afschrift van aangifte d.d. 6 september 2016 (dossierpagina’s 3 en 4), voor zover inhoudende als verklaring van [aangever] :

(dossierpagina 3)

Omschrijving voorval: Mijn boot is gestolen. Het gaat om een oranje Marshall 80 (4.60 meter). Hij is gestolen in de nacht van vrijdag 2 op zaterdag 3 september 2016 vanaf een boerenerf op de Stelleweg 2 in Ouddorp. Hij stond op een trailer.

Bijzonderheden: Oranje rubberboot met polyester romp. Er hangt een Mercury motor van 60 pk achter. Het oude registratienummer is nog zichtbaar aan de zijkant: 10 08 YD.

Waarde of schadebedrag in euro’s: 5000,00

Kenteken: 1189YP.

(dossierpagina 4)

Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.

2. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 mei 2017 (dossierpagina’s 9 en 10), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] :

(dossierpagina 9)

Op 7 mei 2017 kreeg ik de melding van de politiemeldkamer om te gaan naar de [adres] in Tilburg. Ik hoorde van de centralist dat de melder uit België bij het adres was geweest omdat er een boot te koop werd aangeboden via Marktplaats. Toen hij vroeg naar de papieren van de boot werd de verkoper agressief en moest de melder vertrekken. De boot stond op de oprit achter een poort waar niet doorheen gekeken kon worden. Ik ben vervolgens naar het adres gegaan. Bij aanbellen werd er niet gereageerd. Ik ben op een straatpaaltje gaat staan. Ik had zicht op een rode rubberen boot. Ik ben naar het politiebureau gegaan om een ladder te halen. Samen met collega’s [verbalisant 2] en [verbalisant 3] ben ik vervolgens teruggereden. Er werd wederom niet gereageerd op aanbellen. Collega [verbalisant 2] is over de poort geklommen en op dat moment werd de voordeur opengedaan door een man. Ik hoorde dat de man de poort voor ons ging openen. Op de binnenplaats zag ik dat een rubberen boot op een daarvoor bestemde aanhangwagen stond. Ik zag dat aan de achterzijde een zwarte buitenboordmotor was bevestigd.

De man gaf op te zijn: [verdachte] , geboren op [geboortedag] 1963.

Hij had de boot een aantal maanden geleden gekocht voor ongeveer 800 euro in België. Hij had zelf geen vaarbewijs, maar was de boot aan het opknappen. Na telefonisch overleg met de waterpolitie hebben we een onderzoek verricht aan de boot om een identificatienummer te achterhalen. Ik hoorde dat het registratienummer zichtbaar op de boot aangebracht moet zijn.

(dossierpagina 9 en 10)

Omdat een dergelijk nummer niet aanwezig was, hebben wij de boot in beslag genomen voor nader onderzoek.

3. Een proces-verbaal van bevindingen onderzoek vaartuig d.d. 23 mei 2017 (dossierpagina’s 11 en 12), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] :

(dossierpagina 11)

Op 15 mei 2017 stelden wij een onderzoek in naar de juiste identiteit van een vaartuig.

Wij zagen een vaartuig met de volgende identiteitskenmerken:

Registratienummer: Geen

Merk: Marshall

Type: 80

Romp kleur(en): Oranje

Materiaal: Rubber

CIN nummer: niet aanwezig

Buitenboordmotor merk: Mercury

Aantal PK: 60

Het CIN (Craft Identification Number) van een vaartuig is een fabrieksmatig aangebracht uniek nummer dat krachtens wettelijk voorschrift vast en onverbrekelijk in of op de romp van vaartuigen is aangebracht. Het CIN op een vaartuig is zodanig aangebracht dat deze niet zonder opzet te verwijderen is. Wij zagen dat het door ons onderzochte vaartuig niet was voorzien van een CIN. Wij zagen dat het CIN was verwijderd. Op de plaats waar het CIN bevestigd hoort te zijn, zagen wij in het kunststof twee gaatjes.

(dossierpagina 12)

Het vaartuig was voorzien van een 60 PK Mercury buitenboordmotor.

Met een technisch hulpmiddel zagen wij dat de oude registratie 1008YD zichtbaar werd. Deze registratie was afgegeven voor een Marshall type M80. Wij zagen in de politie bestanden dat tussen 2 en 3 september 2016 te Ouddorp een Marshall, type 80 werd ontvreemd met een 60 PK Mercury buitenboord motor. In de verklaring van aangever stond vermeld dat de oude registratie 1008YD nog zichtbaar was.

Resultaat onderzoek: Het is vrijwel zeker dat het door ons onderzochte vaartuig met buitenboord motor, dezelfde betreft als welke tussen 2 en 3 september 2016 te Ouddorp werd ontvreemd.

4. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 10 oktober 2017 (dossierpagina’s 22 en 23), voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 1] :

(dossierpagina 22)

Ik heb bij de politie inderdaad een melding gedaan. Ik had een artikel gezien op marktplaats. Dit was een artikel over een boot. Deze stond te koop voor € 3.500,00. Ik kwam op het adres aan dat ik bij de politie heb doorgegeven. Dit was [adres] . Ik trof hier een man aan. Ik ben met de man mee het terrein opgegaan. Ik zag daar de boot staan onder de overkapping. De boot lag onder een zeil. Ik herkende de boot van de foto's op marktplaats. Het gesprek met de man verliep soepel. Toen ik vroeg naar de papieren van de boot sloeg het gesprek om. De man gaf aan dat de boot niet meer te koop was en dat ik het terrein moest verlaten.

5. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 12 september 2017 (dossierpagina’s 30-33), voor zover inhoudende als verklaring van [verdachte] :

V = Vraag verbalisant

A = Antwoord verdachte

(dossierpagina 31)

V: Hoe vaak heeft u boten gekocht?

A: Wel een paar.

(dossierpagina 32)

V: Waar heb je de boot gekocht?

A: In Antwerpen.

V: Heb je nog een aankoopbewijs van de motorboot?

A: Nee.

V: Hoe heb je de registratienummer gecheckt?

A: Zat niks op. Ik ben toen naar Antwerpen gegaan. Hier trof ik de motorboot aan.

Deze zat vast door middel van een kettingslot aan een lantaarnpaal. Een stuk verderop zagen wij de Belgische politie staan. Wij hebben toen gevraagd hoe het precies zat en of ze konden checken of de boot van diefstal afkomstig was. Zij gaven aan dat ze dit niet konden checken. Ze gaven aan dat ik maar moest wachten op de eigenaar en het dan met hem moest afhandelen.

V: Wist je uiteindelijk wat het registratienummer was?

A: Nee, nog steeds niet op het moment.

V: Heb je dit met de eigenaar besproken waar je de boot van kocht?

A: Nee.

V: Hoe heette de man?

A: Dat durf ik nu niet te zeggen.

V: Hoeveel heb je betaald voor de motorboot?

A: 850 euro.

V: Heeft hij helemaal niks qua papierwerk opgemaakt?

A: Nee, ik heb de boot zo meegenomen. Hij verkocht het zonder garantie.

V: Vond jij het dan niet apart dat er geen registratie op de boot stond?

A: Nee, ik zie wel vaker dat er geen registratienummer op staat.

Bewijsoverwegingen

I.

Door de verdediging is primair – kort samengevat – bepleit dat sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs, omdat de politie geen bevoegdheid op grond van artikel 96 van het Wetboek van Strafvordering had om over de poort van de tuin van verdachte te klimmen. Er was geen redelijk vermoeden van schuld zodat het betreden van het erf van verdachte onrechtmatig was. Daarmee is sprake van een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Het recht op privacy is geschonden. De consequentie daarvan moet volgens de raadsman van de verdachte bewijsuitsluiting van het aantreffen van de boot zijn. De verdachte dient vervolgens bij gebreke van voldoende ander wettig en overtuigend bewijs te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde.

Uit het proces-verbaal van politie leidt het hof de navolgende feiten en omstandigheden af.

Op 7 mei 2017 kreeg verbalisant [verbalisant 1] een melding van de politiemeldkamer om te gaan naar de [adres] te Tilburg in verband met een melding van een persoon uit België, die op voornoemd adres was geweest omdat er een boot te koop werd aangeboden via Marktplaats. De boot stond op voornoemd adres op een oprit achter een poort waar niet doorheen gekeken kon worden. Toen de melder vroeg naar de papieren van de boot werd de verkoper agressief en moest de melder vertrekken. Verbalisant [verbalisant 1] is daarop ter plaatse gegaan en heeft aangebeld, maar kreeg geen gehoor. Hij is op een straatpaaltje gaan staan en zag de voornoemde boot op de oprit van verdachte staan. Hij is later met collega verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] teruggekeerd en heeft opnieuw aangebeld. Toen er wederom niet werd gereageerd is collega [verbalisant 2] over de poort geklommen. Op dat moment werd door verdachte de voordeur opengedaan. Verbalisant [verbalisant 1] heeft toen verteld dat zij naar aanleiding van een melding bij zijn woning waren en een nader onderzoek in wilden stellen aan de boot. Verdachte zei toen dat hij de poort ging open maken voor de verbalisanten. Op de binnenplaats werd voornoemde boot aangetroffen.

Met betrekking tot de hiervoor weergegeven gang van zaken overweegt het hof het navolgende.

Artikel 96, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering verleent aan elke opsporingsambtenaar een zelfstandige inbeslagnemingsbevoegdheid. Daartoe mag hij ook elke plaats betreden. Het artikel stelt als een van de voorwaarden voor het uitoefenen van deze bevoegdheid dat er sprake is van ontdekking op heterdaad of van een verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat in dit geval sprake was van een redelijk vermoeden van schuld ter zake van heling van een boot zodat ter inbeslagneming de oprit van de verdachte mocht worden betreden. Het over de poort klimmen door de verbalisant om de oprit te kunnen betreden was derhalve rechtmatig, alsmede de daarop volgende inbeslagneming van de aangetroffen boot.

Het hof verwerpt mitsdien het verweer.

II.

Subsidiair heeft de verdediging – kort samengevat – vrijspraak bepleit omdat niet vaststaat dat de in de tenlastelegging bedoelde boot de bij de verdachte aangetroffen boot betreft. De raadsman van de verdachte heeft daarbij gewezen op enkele verschillen, te weten de kleur en de lengte van de boot en het serienummer van de motor.

Het hof overweegt daartoe het navolgende.

Het hof heeft geen aanleiding om te twijfelen aan hetgeen is gerelateerd in het proces-verbaal van bevindingen onderzoek vaartuig d.d. 23 mei 2017. Het hof leidt daaruit af dat de in de tenlastelegging bedoelde boot dezelfde boot is als bij de verdachte in zijn tuin is aangetroffen. Het hof hecht daarbij met name waarde aan het feit dat in de aangifte is genoemd dat het oude registratienummer (1008YD) nog zichtbaar is en dat dit bij het onderzoek naar de aangetroffen boot bij de verdachte ook het geval bleek te zijn. Dat enkele kenmerken van de boot zoals beschreven in de aangifte niet volledig zouden overeenstemmen met die zoals genoemd in het proces-verbaal van bevindingen onderzoek vaartuig, doet daar naar het oordeel van het hof onvoldoende aan af.

Het hof verwerpt mitsdien het verweer.

III.

Meer subsidiair heeft de verdediging – kort samengevat – vrijspraak bepleit wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. De verdachte heeft niet het vereiste (voorwaardelijk) opzet gehad om te kunnen komen tot een bewezenverklaring van de (impliciet primair ten laste gelegde) opzetheling. Hij heeft de politie in België aangesproken en hij heeft tevens in Nederland contact opgenomen met de politie om te verifiëren of de boot als gestolen stond geregistreerd. De (lage) prijs van de boot is tevens geen reden voor argwaan, aangezien er sprake was van meerdere maanden tijdsverloop tussen de diefstal en het aantreffen van de boot bij de verdachte. Er kan dus niet worden gezegd dat de boot nog in dezelfde conditie was als ten tijde van de diefstal toen verdachte de boot onder zich kreeg, aldus de verdediging. De verdachte heeft op grond van het bovenstaande tevens aan zijn onderzoeksplicht (in het kader van de impliciet subsidiair ten laste gelegde schuldheling) voldaan.

Het hof overweegt daartoe het navolgende.

Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de onderhavige boot is gestolen in de nacht van 2 op 3 september 2016 en een waarde had van € 5.000,00. De verdachte heeft op 7 mei 2017 ten overstaan van de politie verklaard dat hij de onderhavige boot heeft gekocht voor ongeveer € 800,00. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij de boot in Antwerpen heeft gekocht van een hem onbekende man voor € 850,00. De verdachte heeft voorts verklaard dat hij geen registratiebewijs overhandigd heeft gekregen. De verkoper beschikte daar niet over en er kon in verband met het ontbreken van het registratienummer ook niet gecontroleerd worden of de boot als gestolen stond geregistreerd. Zowel de politie in België, ter plaatse aanwezig, als de politie in Nederland konden de verdachte volgens zijn eigen verklaring, bij gebreke van een registratienummer, daaromtrent geen uitsluitsel geven. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij vaker boten kocht en in casu van plan was de boot op te knappen voor eigen gebruik. In dat kader heeft de verdachte op internet onderzoek gedaan, waardoor hij onder andere op de hoogte was geraakt van het feit dat bij overdracht van een dergelijke boot een registratiebewijs verplicht was en dat een registratienummer zichtbaar moest zijn. De verdachte heeft voorts verklaard dat hij van plan was om de motor om te zetten naar een (veel) lichtere variant, zodat hij, zonder vaarbewijs, zelf met de boot kon varen. De verdachte was van plan de motor los te verkopen.

Gelet op de hiervoor genoemde vastgestelde feiten en de omstandigheden waaronder verdachte voornoemde boot voorhanden heeft gekregen, de verklaring van de verdachte dat hij vaker boten had gekocht, onderzoek had verricht en dus enige kennis van zaken heeft gehad, het ontbreken van een registratienummer, het feit dat nog afgezien van de waarde van de boot de motor tevens een niet geringe waarde vertegenwoordigt, alsmede de omstandigheid dat verdachte door zijn eerdere veroordeling ter zake van schuldheling een gewaarschuwd man was, is het hof, anders dan de verdediging, van oordeel dat verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de genoemde boot, minstgenomen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de boot door enig misdrijf was verkregen.

Het hof verwerpt mitsdien het verweer en acht de (impliciet primair) ten laste gelegde opzetheling wettig en overtuigend bewezen.

IV.

De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven weergegeven bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde wordt gekwalificeerd als:

opzetheling.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. Het feit is derhalve strafbaar.

Strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.

De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.

Op te leggen straffen

Door de verdediging is bepleit om, naast een gevangenisstraf voor de duur van 1 dag in verband met de toepasselijkheid van het taakstrafverbod, te volstaan met een geheel voorwaardelijke straf. Voor het geval het hof overgaat tot het opleggen van een onvoorwaardelijke straf, dan verzoekt de verdediging het hof aan te sluiten bij de politierechter en aan de verdachte een werkstraf op te leggen, maar daarbij aandacht te besteden aan de hoogte daarvan.

Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.

Meer in het bijzonder overweegt het hof het navolgende.

De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzetheling van een (motor)boot. In het algemeen bevordert heling het plegen van strafbare feiten zoals diefstal, doordat het zorgt voor een markt voor gestolen goederen of bijdraagt aan het verhullen van dergelijke delicten.

Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 1 oktober 2019, waaruit blijkt dat verdachte eerder voor (soortgelijke) strafbare feiten is veroordeeld. Voor een van die feiten, te weten schuldheling, is aan de verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan het door hem begane feit een taakstraf opgelegd en door hem verricht, zodat artikel 22b, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (het zogeheten taakstrafverbod) van toepassing is. In beginsel acht het hof derhalve geen andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden.

Voorts heeft het hof echter gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is hieromtrent gebleken dat verdachte een bijstandsuitkering ontvangt en daar redelijk van kan rondkomen. Hij woont met zijn ex-vrouw, die hartpatiënt is. Hij helpt haar in het huishouden.

Tot slot heeft het hof bij het bepalen van de straf in aanmerking genomen dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

Gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht het hof oplegging van een taakstraf aangewezen. Gelet op de hiervoor genoemde Justitiële Documentatie van verdachte, waaruit blijkt dat het taakstrafverbod van toepassing is, kan evenwel niet worden volstaan met oplegging van enkel een taakstraf. Om die reden zal het hof tevens een (onvoorwaardelijke) gevangenisstraf voor de duur van 1 dag aan verdachte opleggen.

Alle omstandigheden afwegende acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 1 dag, in combinatie met een taakstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis, passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 63 en 416 van het Wetboek van Strafrecht , zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:

vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan;

verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;

verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;

veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) dag;

veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 30 (dertig) dagen hechtenis.

Aldus gewezen door:

mr. A.J.A.M. Nieuwenhuizen, voorzitter,

mr. J. Platschorre en mr. Y.C. Bours, raadsheren,

in tegenwoordigheid van mr. V.A. Batelaan, griffier,

en op 6 december 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Mr. Bours is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Onder dit kopje wordt telkens verwezen naar dossierpagina’s van het doorgenummerde dossier van de politie, eenheid Zeeland-West-Brabant, district Hart van Brabant, basisteam Tilburg-Centrum, registratienummer PL2000-2017104956, sluitingsdatum 17 oktober 2017, doorgenummerde dossierpagina’s 1-38.

Alle tot het bewijs gebezigde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature