U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Geschil over de factuur ter zake van tuinwerkzaamheden die in onderaanneming zijn uitgevoerd. Het geschil betreft in het bijzonder de omvang van de opgedragen werkzaamheden.

Uitspraak



GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht

zaaknummer 200.233.819/01

arrest van 19 november 2019

in de zaak van

[appellant 1] , handelend onder de naam [handelsnaam 1] ,

wonende te [woonplaats] ,

appellant in principaal appel, geïntimeerde in incidenteel appel,

hierna aan te duiden als [appellant 2] ,

advocaat: mr. K.K.M. Aerts-de Kok te Steenbergen,

tegen

1. [geïntimeerde 1] , voorheen handelend onder de naam [bouw & beheer] Bouw & Beheer, thans handelend onder de naam [handelsnaam 2] , wonende te [woonplaats] ,

geïntimeerde in principaal appel, appellant in incidenteel appel,

hierna aan te duiden als [geïntimeerde 1] ,

advocaat: mr. A.J.A. Dielissen te Wouw,

2. [geïntimeerde 2] ,wonende te [woonplaats] ,

geïntimeerde in principaal appel,

hierna aan te duiden als [geïntimeerde 2] ,

advocaat: mr. M.K. de Bruin te Leusden,

als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 24 april 2018 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Bergen op Zoom, onder zaaknummer 6123411 CV EXPL 17-3015 gewezen vonnis van 20 december 2017 tussen [appellant 2] als eiser en [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] als gedaagden.

5 Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:

het tussenarrest van 24 april 2018 waarbij het hof een comparitie na aanbrengen heeft gelast;

het proces-verbaal van comparitie van 19 juni 2018;

de memorie van grieven met producties;

de memorie van antwoord met één productie van [geïntimeerde 2] ;

de memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel appel met producties van [geïntimeerde 1] ;

de memorie van antwoord in incidenteel appel met producties van [appellant 2] .

Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

6 De beoordeling

in principaal en in incidenteel hoger beroep

6.1.

In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.

6.1.1.

[geïntimeerde 1] heeft als aannemer in opdracht van [geïntimeerde 2] verbouwingswerkzaamheden verricht aan de woning van [geïntimeerde 2] aan de [adres] in [woonplaats] .

[geïntimeerde 2] wenste dat ook in de tuin bij zijn woning een aantal werkzaamheden zouden worden uitgevoerd. [geïntimeerde 1] heeft in dat verband op of omstreeks 29 april 2016 die tuinwerkzaamheden in onderaanneming opgedragen aan [appellant 2] . De (mondelinge) opdracht aan [appellant 2] omvatte (in ieder geval) de verwijdering van een grove den in de tuin van [geïntimeerde 2] , met bijbehorende werkzaamheden. Partijen zijn geen aanneemsom overeengekomen; de werkzaamheden dienden door [appellant 2] in regie te worden uitgevoerd.

6.1.2.

In het kader van de voormelde opdracht heeft [appellant 2] op 7 mei 2016 in de tuin van [geïntimeerde 2] een tweetal dode bomen omgezaagd. Hij heeft voor die werkzaamheden aan [geïntimeerde 1] een bedrag van € 377,52 inclusief btw in rekening gebracht, welk bedrag door [geïntimeerde 1] aan [appellant 2] is voldaan.

6.1.3.

Op 27 juni 2016 zendt [geïntimeerde 1] aan [appellant 2] een whatsappbericht met als inhoud (voor zover hier van belang): Zouden we voor komend weekend nog kunnen regelen dat die boom plat gaat op de [A-laan] in [woonplaats] ?? En dan gelijk de tuin opruimen met de kraan?

6.1.4.

[appellant 2] heeft vervolgens op 5 en 6 juli 2016 werkzaamheden verricht in de tuin van [geïntimeerde 2] . Die werkzaamheden bestonden uit het rooien van de grove den, het verwijderen van struiken en coniferen rondom de grove den, het verwijderen van struiken teneinde de toegang met materieel naar de grove den mogelijk te maken en het opruimen van snoeiafval, stronken en wortels.

Een deel van de werkzaamheden heeft [appellant 2] in onderaanneming opgedragen aan het bedrijf [onderaannemingsbedrijf] (de heer [medewerker van onderaannemer] ). Verder heeft hij bij uitzendbureau Agridienst een uitzendkracht ingeleend (de heer [inleenkracht] ) en bij uitzendbureau ADS nog een uitzendkracht (de heer [uitzendkracht] ). Van [onderaannemingsbedrijf] , Agridienst en ADS heeft [appellant 2] facturen ontvangen die als productie 5 bij inleidende dagvaarding zijn overgelegd. De facturen bedragen respectievelijk € 226,87, € 1.315,51 en € 1.384,72, alle bedragen inclusief btw.

6.1.5.

[appellant 2] heeft ter zake van voormelde werkzaamheden in de tuin van [geïntimeerde 2] aan [geïntimeerde 1] een factuur gezonden gedateerd 13 september 2016, ten bedrage van € 3.717,95 inclusief btw (productie 1 bij inleidende dagvaarding). Deze factuur is door [geïntimeerde 1] niet voldaan.

De advocaat van [appellant 2] heeft bij brief van 28 maart 2017 (productie 8 bij inleidende dagvaarding) aan [geïntimeerde 2] verzocht om voormeld bedrag van € 3.717,95 te voldoen. [geïntimeerde 2] heeft evenmin aan het betalingsverzoek voldaan.

6.2.

[appellant 2] heeft zowel [geïntimeerde 1] als [geïntimeerde 2] in rechte betrokken. In eerste aanleg vorderde hij (samengevat):

- primair: de veroordeling van [geïntimeerde 1] tot betaling van voormeld bedrag van € 3.717,95,

vermeerderd met wettelijke handelsrente vanaf 27 september 2016, alsmede een bedrag van

€ 601,12 ter zake van buitengerechtelijke incassokosten;

- subsidiair: de hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] tot betaling van

hetgeen hiervoor onder primair is vermeld;

- meer subsidiair: de veroordeling van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] tot betaling van een gelijk

deel van hetgeen hiervoor onder primair is vermeld;

- de veroordeling van primair [geïntimeerde 1] en (meer) subsidiair [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] in

de proceskosten, te vermeerderen met nakosten.

[geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hebben in eerste aanleg verweer gevoerd tegen de vorderingen van [appellant 2] .

6.3.

De kantonrechter heeft in het vonnis waarvan beroep de primaire vorderingen van [appellant 2] toegewezen tot een bedrag van € 3.083,11, hierin bestaande dat de gevorderde hoofdsom is toegewezen tot een bedrag van € 2.615,40 (te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 27 september 2016) en de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten tot een bedrag van € 467,71. [geïntimeerde 1] is in de proceskosten ter zake van de procedure tussen [appellant 2] en [geïntimeerde 1] veroordeeld, met uitzondering van de gevorderde nakosten.

De kantonrechter heeft de vorderingen van [appellant 2] jegens [geïntimeerde 1] voor het overige afgewezen. Aan die afwijzing heeft de kantonrechter ten grondslag gelegd dat door [appellant 2] onvoldoende was onderbouwd dat ook het opruimen van de tuin, zoals het weghalen van de coniferen, tot de aan [appellant 2] gegeven opdracht hoorde.

De kantonrechter heeft voorts [geïntimeerde 2] veroordeeld om aan [appellant 2] een bedrag te betalen van € 100,- ter zake van de verwijdering van één struik bij de garage, te vermeerderen met wettelijke rente over dit bedrag vanaf 27 september 2016. De subsidiaire en meer subsidiaire vorderingen van [appellant 2] jegens [geïntimeerde 2] zijn voor het overige door de kantonrechter afgewezen.

6.4.

[appellant 2] kan zich niet met het vonnis van de kantonrechter verenigen voor zover daarin zijn vorderingen zijn afgewezen. Hij heeft acht grieven tegen het vonnis aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en tot het alsnog volledig toewijzen van zijn vorderingen zoals deze in eerste aanleg zijn geformuleerd.

6.5.

[geïntimeerde 1] kan zich evenmin (volledig) vinden in het vonnis van de kantonrechter. Hij heeft twee grieven tegen het vonnis aangevoerd. Zijn conclusie in incidenteel appel luidt dat het hof het vonnis van de kantonrechter zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, vast zal stellen dat door hem aan [appellant 2] een bedrag moet worden betaald van

€ 1.028,50, met veroordeling van [appellant 2] in de kosten van beide instanties.

6.6.

Met de grieven in het principaal en het incidenteel appel is het geschil in volle omvang aan het hof voorgelegd, met dien verstande dat [geïntimeerde 1] erkent dat hij een bedrag van

€ 1.028,50 aan [appellant 2] moet betalen in verband met het weghalen en het afvoeren van de grove den in de tuin van [geïntimeerde 2] , en dat niet is gegriefd tegen de veroordeling van [geïntimeerde 2] tot betaling aan [appellant 2] van € 100,- ter zake van de verwijdering van één struik bij de garage van de woning.

De grieven van [appellant 2] en [geïntimeerde 1] lenen zich voor een gezamenlijke beoordeling. Voor zover nodig zal hierna op de afzonderlijke grieven worden ingegaan.

6.7.

Het hof zal eerst de grieven beoordelen die betrekking hebben op de toewijzing respectievelijk de (gedeeltelijke) afwijzing van de vorderingen van [appellant 2] jegens [geïntimeerde 1] . Primair is immers (uitsluitend) betaling gevorderd van [geïntimeerde 1] .

6.8.

Kern van het geschil tussen [appellant 2] en [geïntimeerde 1] is de vraag wat de inhoud is van de door [geïntimeerde 1] aan [appellant 2] gegeven opdracht. Een probleem hierbij is dat de opdracht mondeling is gegeven. Het enige dat is vastgelegd, is het whatsappbericht van 27 juni 2016 dat hiervoor onder 6.1.3 is weergegeven, maar dat bericht is wel erg summier.

Partijen zijn het erover eens dat de opdracht van [geïntimeerde 1] aan [appellant 2] in ieder geval inhield: het verwijderen en opruimen van de grove den in de tuin van [geïntimeerde 2] , alsmede het verwijderen van struiken en coniferen, voor zover dat nodig was om (met materieel) bij de grove den te kunnen komen en om die te kunnen verwijderen.

Partijen zijn het echter oneens over de vraag hoevéél struiken en coniferen moesten worden verwijderd: volgens [appellant 2] was het nodig om alles in een omtrek van 10 meter rond de boom te verwijderen; volgens [geïntimeerde 1] had 5 meter rond de boom volstaan.

Verder zijn partijen het oneens over de omvang van de opgedragen opruimwerkzaamheden: volgens [geïntimeerde 1] behelsde die opdracht slechts het opruimen van de grove den; volgens [appellant 2] daarentegen ging het om het opruimen van alles wat gesnoeid en gerooid was.

Tenslotte zijn partijen het ook oneens – zo begrijpt het hof – over de vraag of al dan niet de wortels van de grove den door [appellant 2] verwijderd moesten worden.

Wat dit laatste betreft merkt het hof op dat beide partijen in hun stukken de termen “omzagen” en “rooien” door elkaar gebruiken, terwijl het onderscheid tussen beide begrippen wel van belang is. Immers: als aan [appellant 2] is opgedragen om de boom te rooien dan diende ook de stronk met wortels te worden verwijderd; indien aan hem is opgedragen om de boom om te zagen dan moest de stronk met wortels blijven zitten.

Ook de kantonrechter hanteert beide begrippen door elkaar: in de eerste zin van r.o. 3.7 van het vonnis wordt vastgesteld dat partijen het rooien en afvoeren van de boom zijn overeengekomen, maar in de laatste zin van die rechtsoverweging wordt geconcludeerd dat de opdracht inhield: het omzagen en afvoeren van de boom.

6.9.

Gelet op het voorgaande dient uitleg plaats te vinden van hetgeen [appellant 2] en [geïntimeerde 1] zijn overeengekomen. Die uitleg dient plaats te vinden aan de hand van de zogenaamde Haviltex-maatstaf. Dit betekent dat de vraag wat partijen zijn overeengekomen niet kan worden beantwoord enkel op grond van een taalkundige uitleg van de bewoordingen van de overeenkomst (die in de onderhavige zaak wel erg summier zijn), maar dat het steeds aankomt op de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (HR 13 maart1981, NJ 1981,635). Van belang voor de onderhavige zaak is dat ook het gedrag van een partij in de uitvoeringsfase van een overeenkomst voor de uitleg van die overeenkomst van groot gewicht kan zijn (HR 20 mei 1994, NJ 1994, 574).

6.10.

Met inachtneming van het voorgaande oordeelt het hof ten aanzien van het geschil tussen partijen het volgende.

Met betrekking tot de vraag of de opdracht aan [appellant 2] inhield dat de grove den gerooid moest worden dan wel (slechts) omgezaagd, acht het hof op de eerste plaats van belang dat feitelijk de boom op 5 juli 2016 door [appellant 2] is gerooid en dat daartegen geen bezwaar is gemaakt van de zijde van [geïntimeerde 1] , terwijl toch medewerkers van [geïntimeerde 1] op 5 juli 2016 op het werk aanwezig waren en [geïntimeerde 1] zelf aan het eind van die dag het werk heeft bezocht en met [geïntimeerde 2] heeft besproken. Het moet voor [geïntimeerde 1] op dat moment duidelijk zijn geweest dat óók de stronk en de wortels van de boom werden verwijderd, temeer nu op 5 juli 2016 gebleken was dat de midigraver die door [appellant 2] op die dag was ingezet, ontoereikend was om de dikke boomwortels te verwijderen, zodat om die reden besloten was om de volgende dag terug te keren met een mobiele kraan.

Van belang is verder dat nergens uit blijkt dat van de zijde van [geïntimeerde 1] bij de oplevering van het werk of nadien bezwaar is gemaakt tegen het feit dat ook de stronk en de wortels van de boom waren verwijderd, ook niet na de ontvangst van de factuur d.d. 13 september 2016. Immers: uit de e-mailwisseling tussen partijen in september 2016 naar aanleiding van die factuur (de producties 3 en 4 bij inleidende dagvaarding) blijkt dat [geïntimeerde 1] met betrekking tot de factuur slechts de vraag stelt (afgezien van een vraag over de opruimwerkzaamheden, waarover hierna meer), waarom op de eerste dag niet metéén met de mobiele kraan is gewerkt, zodat het werk waarschijnlijk op één dag gedaan had kunnen worden. Na de uitleg van [appellant 2] in diens e-mail van 28 september 2016 reageert [geïntimeerde 1] met de mededeling “ik begrijp het”. Klachten over het feit dat de boom gerooid is worden door hem niet geuit.

Op basis van het voorgaande moet naar het oordeel van het hof als vaststaand worden aangenomen dat ook het verwijderen van de stronk en de wortels van de grove den tot de opdracht van [geïntimeerde 1] aan [appellant 2] behoorde.

6.11.

Zoals vermeld staat vast dat de opdracht van [geïntimeerde 1] aan [appellant 2] mede inhield: het verwijderen van struiken en coniferen, voor zover dat nodig was om (met materieel) bij de grove den te kunnen komen en om die te kunnen verwijderen. Niet gesteld of gebleken is dat door of namens [geïntimeerde 1] voorafgaand of tijdens de werkzaamheden concreet is aangegeven welke struiken en coniferen al dan niet verwijderd mochten worden. Dit betekent naar het oordeel van het hof dat [appellant 2] er redelijkerwijs van uit mocht gaan dat het aan hem was om te bepalen in hoeverre verwijdering van struiken en coniferen nodig was teneinde (met materieel) bij de grove den te kunnen komen en om die te kunnen verwijderen.

Voor zover [geïntimeerde 1] bedoeld heeft te stellen dat [appellant 2] in redelijkheid niet heeft kunnen beslissen zoals hij heeft gedaan, heeft [geïntimeerde 1] die stelling onvoldoende onderbouwd, zodat het hof hieraan voorbij gaat.

Van belang is verder dat ook op dit punt geldt dat tijdens de werkzaamheden op 5 en 6 juli en bij de oplevering van het werk, door of namens [geïntimeerde 1] geen bezwaar is gemaakt tegen het verwijderen door [appellant 2] van struiken en coniferen, terwijl, als gezegd, medewerkers van [geïntimeerde 1] op 5 juli 2016 op het werk aanwezig waren en [geïntimeerde 1] zelf aan het eind van die dag het werk heeft bezocht en met [geïntimeerde 2] heeft besproken, zonder dat bezwaar is gemaakt tegen de omvang van de werkzaamheden van [appellant 2] .

Ook in de e-mails van [geïntimeerde 1] die hij in september 2016 aan [appellant 2] heeft gestuurd naar aanleiding van de toegezonden factuur van [appellant 2] wordt met geen woord gerept over ten onrechte verwijderde struiken of coniferen. Pas in zijn e-mail van 11 oktober 2016 (productie 6 bij inleidende dagvaarding), welke e-mail is verzonden nadat [appellant 2] persisteerde bij de (volledige) betaling van de factuur, zet [geïntimeerde 1] voor het eerst vraagtekens bij omvang van de door [appellant 2] uitgevoerde werkzaamheden in de tuin van [geïntimeerde 2] .

Op basis van het voorgaande moet naar het oordeel van het hof als vaststaand worden aangenomen dat tot de opdracht van [geïntimeerde 1] aan [appellant 2] ook hoorde: het verwijderen van struiken en coniferen zoals feitelijk door [appellant 2] is uitgevoerd.

6.12.

Wat betreft de omvang van de aan [appellant 2] opgedragen opruimwerkzaamheden is op de eerste plaats van belang dat in het whatsappbericht van [geïntimeerde 1] aan [appellant 2] d.d. 26 juni 2016 sprake is van “de tuin opruimen met de kraan”. Een beperking in die zin dat [appellant 2] uitsluitend (het afval van) de grove den moest opruimen en niet de overige verwijderde struiken en coniferen en het overige snoeiafval, valt hierin niet te lezen. Evenmin is gebleken dat door [geïntimeerde 1] andere mededelingen aan [appellant 2] zijn gedaan waaruit hij redelijkerwijs had moeten begrijpen dat onder het opruimen van de tuin uitsluitend het opruimen van (het afval van) de grove den moest worden verstaan.

Naar het oordeel van het hof is voorts ook voor deze kwestie van belang dat tijdens de werkzaamheden op 5 en 6 juli 2016 en bij de oplevering van het werk, door of namens [geïntimeerde 1] geen bezwaar is gemaakt tegen de omvang van de opruimwerkzaamheden door [appellant 2] . Hetgeen in dit verband hiervoor onder 6.10 en 6.11 is overwogen is van overeenkomstige toepassing.

Het hof acht verder van belang dat in de e-mails van [geïntimeerde 1] die hij in september 2016 aan [appellant 2] heeft gestuurd naar aanleiding van diens factuur, slechts de vraag is gesteld hoe het mogelijk is dat in totaal 19 uur ter zake van het werken met tractor plus dumper in rekening is gebracht, terwijl in totaal slechts 12 uur is gewerkt met de midigraver (en de mobiele kraan). Na de uitleg van [appellant 2] in diens e-mail van 28 september (inhoudende: op 5 juli zijn 2 tractoren met dumper ingezet en één midigraver) reageert [geïntimeerde 1] met de mededeling dat hij het begrijpt, met dien verstande dat hij opmerkt dat wellicht efficiënter gewerkt had kunnen worden. Van enig bezwaar tegen de omvang van de uitgevoerde werkzaamheden is geen sprake.

Op basis van het voorgaande moet naar het oordeel van het hof als vaststaand worden aangenomen dat ook de feitelijk door [appellant 2] uitgevoerde opruimwerkzaamheden tot de door [geïntimeerde 1] gegeven opdracht behoorden.

6.13.

Het hof concludeert uit het voorgaande dat alle door [appellant 2] uitgevoerde en gedeclareerde werkzaamheden geacht moeten worden te zijn begrepen in de door [geïntimeerde 1] aan hem gegeven opdracht.

De omstandigheid dat [appellant 2] op 5 en 6 juli 2016 de (omvang van de) werkzaamheden ook met [geïntimeerde 2] heeft besproken doet aan het voorgaande niet af.

6.14.

Een vaste prijs voor de werkzaamheden was niet tussen partijen afgesproken. Dit betekent, op grond van het bepaalde in artikel 7:752 lid 1 BW , dat [geïntimeerde 1] aan [appellant 2] een redelijke prijs voor de uitgevoerde werkzaamheden verschuldigd is. Dat de door [appellant 2] in zijn factuur van 13 september 2016 gehanteerde tarieven onredelijk hoog zouden zijn, is niet gesteld of gebleken.

Dit betekent dat [geïntimeerde 1] het volledige factuurbedrag aan [appellant 2] verschuldigd is, dit met uitzondering van een bedrag van € 100,- dat inmiddels door [geïntimeerde 2] aan [appellant 2] is voldaan.

6.15.

Gelet op het voorgaande is het in eerste aanleg door [appellant 2] gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten ad € 601,12 ook (volledig) toewijsbaar; de hoogte van het bedrag is op zichzelf niet weersproken door [geïntimeerde 1] .

6.16.

[geïntimeerde 1] heeft in algemene termen bewijs van zijn stellingen aangeboden. Er zijn door hem echter geen concrete feiten of omstandigheden te bewijzen aangeboden die, indien bewezen, tot een ander oordeel van het hof zouden kunnen leiden. Om die reden wordt het bewijsaanbod van [geïntimeerde 1] gepasseerd.

6.17.

Nu de primaire vorderingen van [appellant 2] toewijsbaar zijn, hoeft het hof geen oordeel te geven over de subsidiaire en de meer subsidiaire vorderingen van [appellant 2] .

6.18.

De slotsom is dat de grieven van [appellant 2] in het principaal hoger beroep slagen voor zover hiervoor is aangegeven. De grieven van [geïntimeerde 1] in het incidenteel hoger beroep falen. De grieven van [appellant 2] en [geïntimeerde 1] behoeven voor het overige geen bespreking meer.

Het hof zal het vonnis waarvan beroep, voor zover gewezen tussen [appellant 2] en [geïntimeerde 1] , vernietigen, behoudens de beslissing ten aanzien van de proceskosten. Het hof zal in zoverre opnieuw rechtdoen en de vorderingen van [appellant 2] jegens [geïntimeerde 1] toewijzen tot een bedrag van € 3.717,95 min € 100,- plus € 601,11 =

€ 4.219,06, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over een bedrag van € 3.617,95 vanaf 27 september 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening

[geïntimeerde 1] zal in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld, zowel die van het principaal als van het incidenteel hoger beroep, met inbegrip van de nakosten.

6.19.

Het vonnis van de kantonrechter, voor zover gewezen in de zaak tussen [appellant 2] en [geïntimeerde 2] , dient te worden bekrachtigd. [appellant 2] dient in de kosten van het hoger beroep in de zaak tegen [geïntimeerde 2] te worden veroordeeld.

7 De uitspraak

In principaal en in incidenteel hoger beroep

Het hof:

vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover gewezen tussen [appellant 2] en [geïntimeerde 1] , behoudens de beslissing ten aanzien van de proceskosten;

in zoverre opnieuw rechtdoende:

veroordeelt [geïntimeerde 1] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [appellant 2] een bedrag te betalen van € 4.219,06, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over een bedrag van € 3.617,95 vanaf 27 september 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening;

wijst af het meer jegens [geïntimeerde 1] gevorderde;

bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;

veroordeelt [geïntimeerde 1] in de kosten van het hoger beroep in de zaak tussen hem en [appellant 2] , zowel die in principaal hoger beroep als die in incidenteel hoger beroep en begroot die kosten aan de zijde van [appellant 2] wat betreft het principaal hoger beroep op € 107,18 voor dagvaardingskosten, op € 318,- voor griffierecht en op € 1.518,- voor salaris van de advocaat, en wat betreft het incidenteel hoger beroep op € 759,- voor salaris van de advocaat, en wat betreft de nakosten op € 157, indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 239,- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;

veroordeelt [appellant 2] in de kosten van het hoger beroep in de zaak tegen [geïntimeerde 2] en begroot die kosten aan de zijde van [geïntimeerde 2] op € 318,- voor griffierecht en op

€ 1.518,- voor salaris van de advocaat;

verklaart de voormelde veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.

Dit arrest is gewezen door mrs. M.G.W.M. Stienissen, L.S. Frakes en J.M.W. Werker en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 19 november 2019.

griffier rolraadsheer


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature