Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

vaststellingsovereenkomst betreffende afkoop partneralimentatie

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugd recht

zaaknummer : 200.246.806/01

zaaknummer rechtbank : C/01/322072 / FA RK 17-2906

beschikking van de meervoudige kamer van 31 oktober 2019

inzake

[de vrouw] ,

wonende te [woonplaats] ,

verzoekster in het principaal hoger beroep,

verweerster in het incidenteel hoger beroep,

hierna te noemen: de vrouw,

advocaat mr. T.J. Kreeftenberg te Eindhoven,

tegen

[de man] ,

wonende te [woonplaats] ,

verweerder in het principaal hoger beroep,

verzoeker in het incidenteel hoger beroep,

hierna te noemen: de man,

advocaat mr. L.H.M. Zonnenberg te 's-Hertogenbosch.

1 Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 28 juni 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2 Het geding in hoger beroep

2.1.

De vrouw is op 27 september 2018 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 28 juni 2018.

2.2.

De man heeft op 12 november 2018 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.

2.3.

De vrouw heeft op 2 januari 2019 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.

2.4.

Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:

- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg van 16 april 2018;

- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 13 juni 2019 met bijlagen, ingekomen op 14 juni 2019;

- een journaalbericht van de zijde van de man van 14 juni 2019 met bijlagen, ingekomen op 14 juni 2019.

2.5.

De mondelinge behandeling heeft op 25 juni 2019 plaatsgevonden. Verschenen zijn de vrouw, bijgestaan door mr. Kreeftenberg en de man, bijgestaan door mr. Zonnenberg (deze laatste vergezeld door zijn kantoorgenote mr. R.A.M. Verlysdonk).

2.6.

Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft de vrouw Pleitnotities overgelegd. De man heeft Pleitaantekeningen overgelegd.

3 De feiten

3.1.

Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.

3.2.

Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad die feitelijk medio 2007 is verbroken. De man heeft op 28 april 2008 de tussen partijen geldende samenlevingsovereenkomst tegen 25 mei 2008 opgezegd.

In artikel 12 van de samenlevingsovereenkomst verklaren partijen, indien die overeenkomst eindigt anders dan door overlijden van een van partijen, mede in verband met de op ieder rustende verzorgingsverplichting, de bevoegde rechter te adiëren om hem te laten vaststellen of een van de partijen in aanmerking dient te komen voor een alimentatie, een en ander zoals van toepassing zou zijn geweest indien partijen in wettelijke gemeenschap van goederen waren gehuwd.

3.3.

Partijen zijn de ouders van:

- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] ;

- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] .

De man heeft de kinderen erkend.

3.4.

Bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 13 januari 2009 is bepaald dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (hierna ook: kinderalimentatie ) een bedrag van € 575,- per maand per kind dient te voldoen met ingang van 1 september 2008. Voorts is bepaald dat de man gehouden is aan de vrouw een bedrag van € 275.000,- bruto te voldoen ter zake afkoop van de partneralimentatie door middel van afstorting bij een door de vrouw af te sluiten lijfrentepolis dan wel stamrecht

In die beschikking heeft de rechtbank, verkort weergegeven, vastgesteld dat bij vonnis van 17 oktober 2008 de rechter in kort geding heeft bepaald dat sprake is van een rechtsgeldige vaststellingsovereenkomst tussen partijen ter zake de door de man te betalen kinderalimentatie en de afkoop van de partneralimentatie. De rechtbank is ten aanzien van de totstandkoming van deze overeenkomst niet gebleken van nieuwe feiten en omstandigheden die thans tot een ander oordeel zouden moeten leiden en de rechtbank is verder van oordeel dat het beroep van de vrouw op de door haar aangedragen wilsgebreken, faalt. In die beschikking heeft de rechtbank voorts overwogen dat partijen een niet-wijzigingsbeding zijn overeengekomen en dat er geen sprake is van een zodanig ingrijpende wijziging van omstandigheden dat de vrouw naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan het niet-wijzigingsbeding kan worden gehouden. De rechtbank heeft de tussen partijen overeengekomen kinderalimentatie en afkoop van de partneralimentatie in het dictum bepaald zoals hierboven is weergegeven.

4 De omvang van het geschil

4.1.1.

Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank een voorlopige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken bepaald zoals in die beschikking weergegeven en de raad voor de kinderbescherming verzocht te rapporteren en te adviseren ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] en de omgangsregeling.

4.1.2.

Voorts heeft de rechtbank uitvoerbaar bij voorraad een voorlopige kinderalimentatie vastgesteld voor [minderjarige 1] met ingang van 14 juni 2017 tot 1 september 2017 van € 1.219,- per maand en met ingang van 1 september 2017 van € 793,- per maand en voor [minderjarige 2] met ingang van de datum van de bestreden beschikking van € 281,75 per maand.

De rechtbank heeft het verzoek van de vrouw voor zover zij ten aanzien van de kinderalimentatie meer of anders heeft verzocht voor de periode tot aan de datum van de beschikking afgewezen.

De rechtbank heeft, eveneens uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek van de man tot nihilstelling van de kinderalimentatie afgewezen evenals de verzoeken van de man om de vrouw te veroordelen tot terugbetaling van de te veel betaalde kinderalimentatie.

De rechtbank heeft het verzoek van de man voor een proceskostenveroordeling van de vrouw afgewezen.

Verder heeft de rechtbank het verzoek van de vrouw om de bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud te wijzigen met ingang van 1 september 2008 afgewezen evenals het verzoek van de vrouw betreffende artikel 843a Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv).

4.1.3.

De definitieve beslissing met betrekking tot het hoofdverblijf, de omgangsregeling en de kinderalimentatie is pro forma aangehouden tot 12 november 2018.

4.2.

De grieven van de vrouw in het principaal hoger beroep zien – kort samengevat- op de beslissing van de rechtbank ten aanzien van:

- de partneralimentatie ;

- de kinderalimentatie ;

- het overleggen van stukken door de man ex artikel 843a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).

4.2.1.

De vrouw heeft verzocht de bestreden beschikking te vernietigen, naar het hof begrijpt uitsluitend voor zover het de kinderalimentatie en de partneralimentatie betreft, en in zoverre

opnieuw rechtdoende, uitvoerbaar bij voorraad,:

1. te bepalen dat de man als bijdrage in de kosten van opvoeding en verzorging van [minderjarige 1] aan de vrouw zal voldoen met ingang van 1 september 2008 een bedrag van € 1.760,- per maand en met ingang van 1 januari 2015 een bedrag van € 4.616,- per maand en als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 2] een bedrag van € 1.760,- per maand, althans zodanige bijdragen en met ingang van zodanige datum als het hof juist acht;

2. te bepalen dat de man met ingang van 1 september 2008 als aanvullende bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw een bedrag van € 37.090, bruto per maand zal voldoen, althans een zodanige bijdrage en met ingang van zodanige datum als het hof juist acht;

3. te verklaren voor recht op welke datum de alimentatieplicht zal aanvangen of is aangevangen;

4. te bepalen dat de man op grond van artikel 843 a Rv in het geding dient te brengen:

- jaarstukken over de jaren 2008 tot en met 2018 van [de vennootschap 1] ;

- jaarstukken over de jaren 2008 tot en met 2018 van [de vennootschap 2] ;

- aangiften en aanslagen IB over de jaren 2008 tot en met 2018;

- bewijsstukken van de stortingen van zijn ouders op de spaarrekeningen van

de kinderen;

5. de man te veroordelen in de kosten van beide procedures.

4.3.

De man heeft in het principaal hoger beroep verzocht de grieven van de vrouw ongegrond te verklaren en haar verzoeken af te wijzen en – zo begrijpt het hof - de bestreden beschikking in zoverre te bekrachtigen.

4.4.

De man heeft in het incidenteel hoger beroep een grief gericht tegen de behoefte van de kinderen.

De man heeft verzocht de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het de kinderalimentatie betreft en in zoverre opnieuw rechtdoende, de beschikking van 13 januari 2009 te wijzigen voor zover het de kinderalimentatie betreft en te bepalen dat de man voorlopig aan de vrouw een kinderalimentatie voor [minderjarige 1] voldoet van € 624,- per maand en voor [minderjarige 2] van € 248,50 per maand, met ingang van 28 juni 2018.

4.5.

De vrouw heeft in het incidenteel hoger beroep verzocht de verzoeken van de man af te wijzen als ongegrond en onbewezen.

5 De motivering van de beslissing

Partneralimentatie

5.1.

De meest verstrekkende grief van de man ten aanzien van de partneralimentatie houdt – zakelijk weergegeven - het navolgende in.

De man is van mening dat gelet op de door partijen op 15 juli 2008 overeengekomen afkoopsom van de partneralimentatie, € 275.000,-, het recht op partneralimentatie is komen te vervallen. Aan een afkoopsom is inherent dat deze niet meer kan worden gewijzigd. De bedoeling van de afkoopsom is immers juist dat er zekerheid is voor beide partijen en dat ongeacht de toekomstige omstandigheden, het recht op partneralimentatie ineens volledig voor een bepaald bedrag is afgekocht en daarmee beëindigd/vervallen.

Bij het maken van een afspraak omtrent afkoop van alimentatie kunnen partijen worden geacht alle mogelijke wijzigingen die zich in de persoonlijke dan wel financiële sfeer aan ieders zijde kunnen voordoen en alle goede en kwade kansen in dat kader te hebben ingecalculeerd, waardoor deze mogelijke wijzigingen zijn verdisconteerd in de hoogte van de afgesproken afkoopsom.

Het betreft hier een tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst die is gericht op beëindiging of voorkoming van een onzekerheid of geschil. De nakoming van de op de vaststelling gerichte verbintenissen houdt in dit geval onder meer in dat de man aan de vrouw een bedrag van € 275.000,- voldoet teneinde daarmee ineens aan de alimentatieverplichting jegens haar te voldoen en dat de vrouw afziet van partneralimentatie. De man wordt door deze betaling volledig bevrijd uit zijn onderhoudsverplichting jegens de vrouw en op het moment van betaling van het overeengekomen bedrag is de alimentatieverplichting van de man jegens de vrouw beëindigd. Wijziging van een dergelijke overeenkomst op grond van artikel 1:401 Burgerlijk Wetboek (BW) is dan niet meer mogelijk . Vernietiging is wel mogelijk op basis van wilsgebreken als genoemd in artikel 1:44 BW , maar het beroep dat de vrouw in het verleden op deze wilsgebreken heeft gedaan is afgewezen. Derhalve staat in rechte vast dat er sprake is van een rechtsgeldige vaststellingsovereenkomst en dat de partneralimentatie is afgekocht.

Voor zover er bij een overeenkomst tot afkoop van de partneralimentatie een niet-wijzigingsbeding vereist zou zijn is de man van mening dat partijen een niet-wijzigingsbeding zijn overeengekomen en dat de rechtbank in haar beschikking van 13 januari 2009 reeds heeft geoordeeld dat er inderdaad sprake is van een rechtsgeldig niet-wijzigingsbeding. Tegen deze beslissing is geen hoger beroep ingesteld en daarmee heeft deze beslissing gezag van gewijsde gekregen.

5.2.

De vrouw stelt zich op het standpunt dat de man ten onrechte blijft herhalen dat partijen een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten terwijl de man de onderhandelingen heeft beëindigd voordat tot ondertekening van een vaststellingsovereenkomst kon worden overgegaan. Zij wijst er daarbij op dat in art 7:901 BW de voorwaarden zijn genoemd voor het tot stand brengen van een vaststellingsovereenkomst en dat de totstandkoming van een dergelijke overeenkomst gebonden is aan vereisten waaraan moet worden voldaan om de met de beslissing beoogde rechtstoestand uitgaande van die waarvan zij mogelijk afwijkt, tot stand te brengen.

Art 1:159 lid 1 BW verwijst naar een schriftelijke overeenkomst met handtekeningen van beide partijen. Aan deze voorwaarde is niet voldaan. Er is derhalve geen vaststellingsovereenkomst gesloten die aan de wettelijke vereisten voldoet.

Het hof oordeelt als volgt.

5.3.

De rechtbank ’s-Hertogenbosch heeft in haar beschikking van 13 januari 2009, verkort weergegeven en voor zover thans van belang, vastgesteld dat de rechter in kort geding bij vonnis van 17 oktober 2008 heeft bepaald dat sprake is van een rechtsgeldige vaststellingsovereenkomst tussen partijen ter zake de afkoop van de partneralimentatie. De rechtbank is verder ten aanzien van de totstandkoming van voormelde overeenkomst niet gebleken van nieuwe feiten en /of omstandigheden welke thans tot een ander oordeel zouden moeten leiden. De rechtbank is van oordeel dat de overeenkomst van partijen niet op onregelmatige wijze tot stand is gekomen en dat het beroep van de vrouw op de door haar aangedragen wilsgebreken faalt.

Vervolgens komt de rechtbank, voor zover thans van belang, aan de vraag of deze overeenkomst voor wijziging in aanmerking komt. In dat kader komt de rechtbank tot het oordeel dat partijen een niet-wijzigingsbeding zijn overeengekomen.

5.3.1.

Het hof stelt vast dat partijen op 15 juli 2008 een rechtsgeldige overeenkomst hebben gesloten ten aanzien van de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie, welke overeenkomst de rechtbank in haar beschikking van 13 januari 2009 heeft gekwalificeerd als een rechtsgeldige vaststellingsovereenkomst. Vaststaat verder dat de rechtbank van oordeel was dat er sprake was van een geldig niet-wijzigingsbeding in de zin van art 1:159 BW.

Tegen geen van beide beslissingen van de rechtbank is door de vrouw hoger beroep ingesteld.

5.3.2.

Allereerst komt het hof toe aan de vraag of wijziging gevraagd kan worden van een rechtsgeldig tot stand gekomen vaststellingsovereenkomst waarbij de partneralimentatie is afgekocht.

5.3.3.

Een essentialia van de vaststellingsovereenkomst is dat zij wordt gesloten ter beëindiging of ter voorkoming van onzekerheid of een geschil tussen partijen.

Bij een vaststellingsovereenkomst binden partijen zich jegens elkaar aan een vaststelling omtrent hetgeen rechtens tussen hen geldt, ook voor zover deze toestand mocht afwijken van de tevoren bestaande rechtstoestand . De vaststellingsovereenkomst wordt derhalve gesloten met het oog op een bestaande of toekomstige onzekerheid die door de overeenkomst wordt voorkomen of beëindigd.

5.3.4.

Hiervan is in deze zaak sprake; tussen partijen was immers een kwestie van partneralimentatie in geschil. Ter beslechting van dit geschil maar tevens ter voorkoming van onzekerheid omtrent de financiële verplichtingen over en weer zijn partijen overeengekomen dat de man aan de vrouw een bedrag van € 275.000,- zou voldoen teneinde daarmee ineens aan de alimentatieverplichting jegens haar te voldoen en dat de vrouw afziet van partneralimentatie. Het hof stelt verder vast dat aan deze vaststellingsovereenkomst voor zover het de partneralimentatie betreft daadwerkelijk uitvoering is gegeven

5.3.5.

Nu het gevolg van deze tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst is dat er geen recht meer bestaat op partneralimentatie is het naar het oordeel van het hof niet mogelijk om wijziging van (dat recht op) partneralimentatie te verzoeken.

Dat betekent ook dat de vraag of partijen wel of niet een niet-wijzigingsbeding gesloten hebben rechtens niet relevant is. Immers het recht op partneralimentatie is beëindigd.

Het hof komt derhalve niet meer toe aan (i) de vraag of er sprake is van een ondertekening door partijen van de vaststellingsovereenkomst gelet op het vereiste zoals opgenomen in artikel 1:159 lid 1 BW en (ii) de vraag of de beslissing van de rechtbank in haar beschikking van 13 januari 2009 dat er sprake is van een niet-wijzigingsbeding welke beslissing, nu daartegen niet tegen geappelleerd is, gezag van gewijsde heeft gekregen.

5.3.6.

Bovenstaande leidt er toe dat de grieven 1 en 2 van de vrouw ter zake de partneralimentatie falen en het verzoek van de vrouw ter zake de partneralimentatie dient te worden afgewezen.

Bij haar verzoek te verklaren voor recht op welke datum de alimentatieplicht zal aanvangen of is aangevangen heeft de vrouw geen belang meer zodat ook dit verzoek zal worden afgewezen.

6 Overige beslissingen

6.1.

Gelet op het feit dat het hof bij partijen informatie heeft opgevraagd ter zake de kinderalimentatie, houdt het hof de zaak voor het overige aan tot pro forma 28 november 2019.

6.2.

Dit leidt tot de navolgende beslissing.

7 De beslissing

Het hof:

wijst af het verzoek van de vrouw om te bepalen dat de man met ingang van 1 september 2008 als aanvullende bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw een bedrag van € 37.090, bruto per maand zal voldoen, althans een zodanige bijdrage en met ingang van zodanige datum als het hof juist acht alsmede haar verzoek te verklaren voor recht op welke datum de alimentatieplicht zal aanvangen of is aangevangen;

houdt de zaak voor het overige aan tot pro forma 28 november 2019.

Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, C.N.M. Antens en L.Th.L.G. Pellis en bijgestaan door de griffier en is op 31 oktober 2019 uitgesproken in het openbaar door mr. C.N.M. Antens in tegenwoordigheid van de griffier.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature