Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Overeenkomst van aanneming van werk met betrekking tot de bouw van een varkensstal. Geschil over facturen. Gevolgschade wegens te late oplevering. Vervangende schadevergoeding wegens gebreken.

Uitspraak



GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht

zaaknummer 200.141.786/01

arrest van 1 oktober 2019

in de zaak van

[het varkensveehouderijbedrijf] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

appellante,

hierna aan te duiden als “ [appellante] ”,

advocaat: mr. A.M. Rottier te 's-Hertogenbosch,

tegen

[het aannemersbedrijf] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

geïntimeerde,

hierna aan te duiden als “ [geïntimeerde] ”,

advocaat: mr. D. Bercx te Nijmegen,

als vervolg op de door het hof gewezen tussenarresten van 17 maart 2015, 4 oktober 2016, 6 juni 2017 en 14 augustus 2018 in het hoger beroep van de door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, onder zaaknummer C/04/119534/HA ZA 12-350 gewezen vonnissen van 31 juli 2013 en 11 september 2013.

14 Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:

het tussenarrest van 14 augustus 2018;

het deskundigenbericht van J.J.G. van der Voort ( [accountancy] Accountancy);

het deskundigenbericht van ing . P.J.H.B. Willemsen ( [ingenieurs] Ingenieurs);

de memorie na deskundigenbericht van [appellante] , met een productie;

de memorie van antwoord na deskundigenbericht van [geïntimeerde] .

Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

15 De verdere beoordeling

15.1.

Bij de tussenarresten van 17 maart 2015 en 4 oktober 2016 heeft het hof reeds beslist op de grieven I en II. Om te beslissen op de grieven III en IV heeft het hof bij het tussenarrest van 14 augustus 2018 deskundigen benoemd. Zoals uit het procesverloop blijkt, hebben de deskundigen hun deskundigenberichten uitgebracht. Voorts zijn partijen door het hof in de gelegenheid gesteld op deze deskundigenberichten te reageren, van welke gelegenheid zij in hun memories ook gebruik hebben gemaakt. Het hof kan thans een eindarrest wijzen.

Ten aanzien van de gevolgschade wegens overschrijding van de oplevertermijn

15.2.

Het hof volhardt in hetgeen het reeds heeft overwogen ten aanzien van het fatale karakter van de oplevertermijn. De deskundige Van der Voort heeft in zijn deskundigenbericht vermeld dat het in de agrarische sector niet gebruikelijk is dat er een opleveringstermijn wordt afgesproken, zeker niet als er in het najaar met de bouw wordt gestart. [appellante] heeft in zijn memorie na deskundigenbericht terecht opgemerkt dat het hof hierover al een eindoordeel heeft gegeven. Het hof heeft op basis van de afgelegde getuigenverklaringen en overgelegde producties geoordeeld dat er in dit geval wel sprake was van een fatale termijn. Naar het oordeel van het hof bieden de stellingen van partijen, in het bijzonder de argumenten die [geïntimeerde] dienaangaande heeft aangevoerd, ook geen ruimte voor een andere conclusie. [geïntimeerde] heeft het hof ook niet verzocht terug te komen van zijn oordeel dat er sprake was een fatale termijn. Hiervan wordt dan ook bij de verdere beoordeling uitgegaan.

15.3.

Zoals het hof in rov. 9.2 en 9.3 van het tussenarrest van 6 juni 2017 heeft overwogen, is [geïntimeerde] in beginsel aansprakelijk voor de door [appellante] als gevolg van de overschrijding van de termijn geleden schade en staat (alleen) de omvang van de schade nog ter discussie. Het hof memoreert dat de vordering van [appellante] terzake het volgende inhoudt: [geïntimeerde] te veroordelen om aan [appellante] te vergoeden – tegen behoorlijk bewijs van kwijting – de door [appellante] ten gevolge van het te laat gebruiksklaar opleveren van de stal geleden gevolgschade van € 190.000,00, althans ten belope van het bedrag vast te stellen door één of meer door uw Hof te benoemen deskundige(n), subsidiair de schade op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. Mede gelet op de betwisting door [geïntimeerde] dat de gevolgschade inderdaad € 190.000,00 bedroeg, heeft het hof overeenkomstig de vordering van [appellante] een deskundige, Van der Voort, benoemd om een concreet schadebedrag vast te kunnen stellen. De vraag die nu voorligt is of dit op grond van de ter beschikking staande gegevens in dit arrest mogelijk is.

15.4.

Het gevorderde bedrag van € 190.000,00 is gebaseerd op het (eerste) rapport van ABAB accountants en adviseurs (productie 6 bij de memorie van grieven). Daarin heeft ABAB de schade die [appellante] heeft geleden doordat [geïntimeerde] de nieuwe varkensstal 10 maanden later heeft opgeleverd, berekend op € 188.512,00. De deskundige heeft bij dit rapport kanttekeningen geplaatst. Daargelaten dat Van der Voort heeft opgemerkt dat [appellante] geen schade kan hebben geleden omdat de oude locatie gewoon doordraaide (waarover hierna meer), komt Van der Voort op een schade op jaarbasis van € 30.000,00. [appellante] heeft daarop een tweede rapport van ABAB overgelegd (productie 12 bij de memorie na deskundigenbericht). Daarin reageert ABAB op de kanttekeningen van de deskundige en komt ABAB tot conclusie dat het in haar eerste rapport berekende bedrag juist is en zelfs nog iets hoger hoort te zijn.

15.5.

Niettemin kan naar het oordeel van het hof mede gelet op de door Van der Voort geplaatste kanttekeningen de gevolgschade in dit arrest niet op € 190.000,00 worden begroot.

Daarbij is allereerst van belang dat voor zover ABAB ervan uitgaat dat bij een eerdere oplevering van de nieuwe stal [appellante] in zowel de oude stal als in de nieuwe stal zou gaan produceren, dit uitgangspunt door [geïntimeerde] is bestreden. Volgens [geïntimeerde] zou het in strijd met de milieuvergunning zijn geweest dat [appellante] na oplevering van de nieuwe stal ook nog in de oude stal zou produceren. ABAB neemt in haar tweede rapport aan dat [appellante] ‘gezien de handelsgeest van de familie [appellante] ’ in staat zou zijn op een gunstig moment rechten te leasen voor € 6,00 per big. Volgens de deskundige bedragen de leasekosten varkensrechten evenwel € 7,00 per recht jaar. Zonder nadere onderbouwing van genoemde aanname, die niet is gegeven, kan het hof ABAB (en [appellante] ) niet volgen in haar veronderstelling dat [appellante] de benodigde rechten zou hebben kunnen leasen voor € 6,00 per big. Hier komt bij dat het hof uit de getuigenverklaringen afleidt dat de stal op 1 maart 2011 klaar moest zijn, niet omdat er dan extra varkens in de nieuwe stal zouden worden gehouden, maar omdat de milieuvergunning dan zou aflopen. Het hof verwijst naar de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] , weergegeven in rov. 6.6.3 en 6.6.4 van het arrest van 4 oktober 2016. Naast de milieuvergunning speelde de VIV-regeling een rol. In de getuigenverklaring van [getuige 1] is opgenomen dat in verband met de VIV-regeling uiterlijk op 31 december (2010) varkens in de stal moesten staan, ‘ook al waren er dat maar een paar’. Een en ander duidt er niet op dat tegelijkertijd in de oude stal en de nieuwe stal zou worden geproduceerd.

De kanttekeningen van de deskundige komen er verder op neer dat ABAB ten onrechte een aantal kostenposten niet heeft meegenomen. Het komt het hof voor dat deze kanttekeningen juist zijn waar het de kosten voor het transport van de biggen en de arbeidskosten betreft. Het feit dat [appellante] zelf het transport zou verzorgen en de arbeid zou verrichten doet daaraan niet af.

15.6.

Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de gevolgschade in dit arrest niet op een concreet bedrag kan worden vastgesteld. Daarbij is ook in aanmerking genomen dat volgens [geïntimeerde] [appellante] ook belang had bij een bouwtijd zoals die er nu is geweest (zie het arrest van 6 juni 2017, rov. 9.3) en het hof ook over dit geschilpunt van partijen duidelijkheid had gewenst van de deskundige (zie het arrest van 14 augustus 2018, rov. 12.2). Van der Voort heeft zich hierover echter niet uitgelaten.

15.7.

De subsidiaire vordering van [appellante] – verwijzing naar de schadestaatprocedure – is naar het oordeel van het hof wel toewijsbaar. Niet gezegd kan worden dat zelfs de mogelijkheid dat [appellante] schade heeft geleden door de te late oplevering niet aannemelijk is. Doordat [geïntimeerde] de stal niet op 1 maart 2011 maar pas op 29 december 2011 aan [appellante] ter beschikking heeft gesteld, had [appellante] niet de kans om in de tussenliggende periode gebruik te maken van de nieuwe stal naast de oude stal. Niet aangenomen kan worden dat [appellante] dit in het geheel niet zou hebben gedaan. Niet uitgesloten kan worden dat [appellante] inderdaad op enig moment varkensrechten zou gaan leasen om in beide stallen te produceren, ook indien dit aanvankelijk niet de bedoeling was. Het hof verwerpt dan ook het standpunt van Van der Voort (en van [geïntimeerde] ) dat [appellante] geen schade kan hebben geleden doordat de oude locatie gewoon doordraaide. Van der Voort maakt op dit punt nog melding van de VIV-regeling. Voor zover [geïntimeerde] de stelling heeft betrokken dat in verband met de VIV-regeling de nieuwe stal niet zou worden gebruikt naast de oude stal, heeft zij deze in deze procedure onvoldoende concreet uitgewerkt.

15.8.

Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de zaak zal worden verwezen naar de schadestaatprocedure. In zoverre slaagt grief III. Het hof ziet in het vorenoverwogene aanleiding om de kosten van het deskundigenonderzoek van Van der Voort voor rekening van [appellante] te laten.

Ten aanzien van de schadevergoeding wegens gebreken

15.9.

Het hof heeft reeds geconstateerd (rov. 3.10.3 van het arrest van 17 maart 2015) dat de oplevering (als gereedmelding van het werk) op 2 januari 2012 heeft plaatsgevonden, waarbij aanvaarding heeft plaatsgevonden op voorwaarde dat een aantal geconstateerde gebreken zouden worden hersteld. Deze gebreken staan vermeld op een zestal formulieren aan het hoofd waarvan staat vermeld “Rapport van tekortkomingen” (productie 13 bij de inleidende dagvaarding). Voorts zijn volgens [appellante] na 2 januari 2012 nog een aantal gebreken geconstateerd die ook hersteld zouden moeten worden. In de brief van 7 maart 2012 van de gemachtigde van [appellante] wordt een opsomming gegeven van in totaal 23 af te werken opleverpunten/gebreken (productie 18 bij de inleidende dagvaarding). Deze brief bevat ook een ingebrekestelling waar de gemachtigde van [appellante] [geïntimeerde] verzoekt en voor zover nodig sommeert om binnen vijftien dagen na dagtekening van de brief de genoemde opleverpunten/gebreken te herstellen. Niet in geschil tussen partijen is dat [geïntimeerde] niet tot herstel is overgegaan, zodat zij ten aanzien van deze gebreken in verzuim is gekomen. Uit de houding van [geïntimeerde] mocht [appellante] voorts afleiden dat [geïntimeerde] ook niet zou overgaan tot herstel van gebreken die zich later dan 7 maart 2012 hebben gemanifesteerd, waardoor zij ook ten aanzien daarvan in verzuim is gekomen.

15.10.

Voorts houdt de brief van 7 maart 2012 een omzettingsverklaring in, in die zin dat als [geïntimeerde] niet tot herstel overgaat [appellante] niet langer nakoming vordert, maar de daarvoor in de plaats tredende schadevergoeding. Dit is de schadevergoeding die [appellante] wegens gebreken in deze procedure vordert. In eerste aanleg vorderde [appellante] in reconventie vervangende schadevergoeding terzake van de in de brief van 7 maart 2012 genoemde opleverpunten/gebreken. In hoger beroep heeft zij een rapport van DLV Bouw, Milieu en Techniek B.V. overgelegd (productie 9 bij de memorie van grieven). In dit rapport worden ook 17 gebreken/opleverpunten genoemd die zich hebben gemanifesteerd na het nemen van de conclusie van antwoord in conventie/eis in reconventie. In hoger beroep heeft [appellante] haar reconventionele vordering gewijzigd en vordert zij ook schadevergoeding terzake van deze nieuwe punten. [appellante] verwijst in haar in hoger beroep gewijzigde reconventionele vordering naar de gebreken/opleverpunten zoals vermeld in het rapport van DLV. Het hof zal daarvan bij de beoordeling ook verder uitgaan.

15.11.

Het hof heeft [appellante] in de gelegenheid gesteld om een begroting te doen toekomen van de kosten voor het herstel van de door haar gestelde gebreken, gerangschikt overeenkomstig het rapport van DLV. [appellante] heeft daarop het rapport van [Ruimte, Omgeving & Milieu] Ruimte, Omgeving & Milieu B.V. in het geding gebracht (bij haar akte uitlating, tevens overlegging van een productie d.d. 30 juni 2015). [Ruimte, Omgeving & Milieu] heeft de herstelkosten in totaal begroot op ca. € 272.000,00 excl. BTW. Opmerking verdient dat [Ruimte, Omgeving & Milieu] in het rapport ‘nieuw geconstateerde gebreken’ (punten 41 tot en met 45) heeft genoemd en daarvoor ook kosten heeft begroot. Gelet op hetgeen hiervoor in rov. 15.10 is overwogen, dienen deze punten buiten beschouwing te blijven. Het hof acht het aanvoeren van nieuwe gebreken in dit stadium van het geding ook niet meer toelaatbaar.

15.12.

Het hof heeft een deskundigenonderzoek bevolen ter beantwoording van de vraag of er sprake is geweest van zodanige gebreken dat de stal bij oplevering niet heeft voldaan aan de tussen partijen gesloten overeenkomst alsmede de vraag of, indien er sprake is van zodanige gebreken, herstel mogelijk is en wat de kosten zijn van het afwerken/herstellen daarvan. De deskundige Willemsen heeft in zijn deskundigenbericht het hof voldoende aanknopingspunten gegeven om deze vragen te beantwoorden. [appellante] heeft het hof verzocht om met betrekking tot enkele onderwerpen een nader onderzoek te gelasten. Het hof acht dit evenwel dus niet noodzakelijk.

15.13.

Met betrekking tot de vraag of er sprake is geweest van zodanige gebreken dat de stal niet bij oplevering niet heeft voldaan aan de tussen partijen gesloten overeenkomst, overweegt het hof het volgende. Uit het deskundigenbericht volgt dat er na ingebruikneming van de stal meerdere (verborgen) gebreken zijn geconstateerd. Het gaat om tekortkomingen in kwaliteit die niet zichtbaar waren tijdens de oplevering. Gezien een aantal van deze gebreken voldeed de varkensstal na ingebruikneming niet aan de overeenkomst, aldus de deskundige. Het hof onderschrijft deze conclusie van de deskundige. [geïntimeerde] is aldus tekortgeschoten in de nakoming van de door partijen gesloten overeenkomst voor de bouw van de varkensstal. Dit betekent dat [appellante] in beginsel aanspraak kan maken op vervangende schadevergoeding. In het navolgende zal het hof bespreken om welke schadeposten het gaat.

15.14.

De grootste schadeposten zijn punten 18 en 19 in het rapport van DLV betreffende het dak van de stal. In het rapport van [Ruimte, Omgeving & Milieu] is hiervoor een post van € 164.116,00 opgenomen. Met betrekking tot deze punten is Willemsen van oordeel dat dit geen gebreken zijn. Het hof neemt dit oordeel van de deskundige over. Het hof verwijst naar de motivering van dit oordeel door de deskundige in het deskundigenbericht (zie bij punten 18 en 19, maar ook bij punt 11 en onder het kopje ‘Hoofdstuk 2: Locatie bezoek en bevindingen’, 4e gedachtestreepje, en onder het kopje ‘Hoofdstuk 4: Samenvatting’). Het hof gaat voorbij aan de kritiek die [appellante] in haar memorie na deskundigenbericht daarop heeft geleverd. Willemsen heeft onder meer aangegeven dat stallenbouw zich kenmerkt door een goedkope en lichte bouw en dat er daarom lagere eisen worden toegestaan. Het hof ziet geen reden daaraan te twijfelen. Verder heeft Willemsen onderzoek gedaan naar de kwaliteit van de toegepaste sandwichpanelen, waarbij hij bij de firma [firma] de bevestiging heeft gekregen dat daarop de speciale coating voor de agrarische sector daadwerkelijk is aangebracht. Als [appellante] ingang had willen doen vinden dat deze coating niet is aangebracht, had het op haar weg gelegen dit nader te onderbouwen, bijvoorbeeld met een deskundigenrapport, hetgeen zij evenwel niet heeft gedaan.

15.15.

Ook zijn belangrijke schadeposten de punten 17 (‘lekkages onderkant van de windveren’), 24 (‘roestvorming sandwichpanelen in de kopgevels bij afd. 21, 22, 28, 29’), 25 (‘roestvorming sandwichpaneel luchtkanaal linksachter in afd. 28’) en 33 (‘roestvorming u-profiel brandwand en lekkende naad’). In de rapporten van DLV en [Ruimte, Omgeving & Milieu] zijn deze als gebreken aangemerkt. De deskundige bevestigt dit. Het gaat hierbij om gebreken die niet geconstateerd zijn bij de oplevering en die later zijn gebleken. Het oordeel van het hof dat de stal niet voldoet aan de tussen partijen gesloten overeenkomst berust onder meer op het bestaan van deze gebreken. [Ruimte, Omgeving & Milieu] heeft de kosten voor het herstel van deze gebreken begroot op (€ 15.041,00 ten aanzien van de punten 17 en 24 + € 55.625,00 ten aanzien van punt 25 + € 13.920,00 ten aanzien van punt 33 =) € 84.586,00. Daarbij is [Ruimte, Omgeving & Milieu] er onder meer van uitgegaan dat de sandwichpanelen dienen te worden vervangen. Naar het oordeel van de deskundige is dit echter niet nodig en kunnen de gebreken hersteld worden met minder vergaande maatregelen, in het bijzonder het behandelen van de beschadigingen aan de panelen en het bijwerken van de corrosie. Ten aanzien van de punten 17, 24 en 33 heeft de deskundige de kosten van deze maatregelen begroot op (€ 5.000,00 + € 500,00 + € 3.000,00 =) € 8.500,00. Voor de kosten ten aanzien van punt 25 heeft de deskundige geen bedrag opgenomen. Gelet op de door de deskundige wel genoemde bedragen, schat het hof de kosten daarvan op € 20.000,00. In totaal gaat het voor het herstel van deze gebreken dus om (€ 8.500,00 + € 20.000,00 =) € 28.500,00. [appellante] heeft dan ook recht op dit bedrag als vervangende schadevergoeding.

15.16.

Verder heeft de deskundige zoals DLV en [Ruimte, Omgeving & Milieu] op de volgende punten gebreken geconstateerd: punten 8, 9, 10, 26 en 27, 28, 30, 32, 34, 35, 36, 37 en, ten slotte, 38 en 39. Ook met betrekking tot deze gebreken is [geïntimeerde] in verzuim en heeft [appellante] derhalve recht op vervangende schadevergoeding. Uit het deskundigenbericht blijkt niet dat deze gebreken zichtbaar waren bij de oplevering. Voor de bedragen voor herstel van deze gebreken houdt het hof de door de deskundige begrote bedragen aan, die trouwens grotendeels overeenkomen met de door [Ruimte, Omgeving & Milieu] begrote bedragen. Het betreft respectievelijk de volgende schadeposten € 450,00, € 500,00, € 500,00, € 3.481,00, € 60,00, € 224,00, € 1.400,00, € 805,00, € 50,00, € 50,00, € 1.500,00 en € 500,00. In totaal is dit een bedrag van € 9.520,00.

15.17.

Ten aanzien van de overige punten in de rapporten van [Ruimte, Omgeving & Milieu] en DLV heeft de deskundige geen gebreken vastgesteld. Uit zijn deskundigenbericht blijkt dat de deskundige zorgvuldig te werk is gegaan. Hij heeft een bezoek aan de varkensstal gebracht, waarbij partijen en hun advocaten aanwezig zijn geweest. Hij heeft tijdens een rondgang door de stal een aantal algemene constateringen gedaan en is puntsgewijs ingegaan op de door [appellante] gestelde gebreken. Het hof ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen van de deskundige. Dit geldt ook voor punt 19, waarbij [appellante] in haar memorie na deskundigenbericht volhoudt dat het wel om gebrek gaat. Een uitzondering dient te worden gemaakt voor punt 12 over de branddeur. Daarover heeft [appellante] in zijn memorie na deskundigenbericht met juistheid opgemerkt dat tijdens de oplevering al door beide partijen een gebrek is vastgesteld. Dit blijkt uit de opleveringslijsten, meer specifiek in de omschrijving van de tekortkoming op het vijfde formulier (productie 13 bij de inleidende dagvaarding). De kosten voor het herstel van dit gebrek begroot het hof op het in het rapport van [Ruimte, Omgeving & Milieu] genoemde bedrag van € 690,00.

15.18.

[geïntimeerde] heeft nog een beroep gedaan op de klachtplicht van artikel 6:89 BW . Volgens [geïntimeerde] heeft [appellante] de gebreken niet (tijdig) gemeld. Dit beroep kan niet slagen. Ten eerste heeft [appellante] terecht aangevoerd dat dit verweer niet is opgenomen in de memorie van antwoord, en dat het beroep op de klachtplicht in strijd is met de twee-conclusieregel. Ten tweede heeft [appellante] van meet af aan duidelijk gemaakt aan [geïntimeerde] dat de stal gebreken vertoonde. Allereerst heeft de oplevering onder voorwaarde van het herstel van gebreken plaatsgevonden. Voorts staat een groot deel van de vastgestelde gebreken al vermeld in de sommatiebrief van 7 maart 2012 van de gemachtigde van [appellante] . Ook van de later gebleken gebreken is [geïntimeerde] in deze procedure tijdig op de hoogte gekomen. Voor zover het voorgaande ten aanzien van bepaalde gebreken anders zou zijn, is bovendien niet gebleken dat [geïntimeerde] hiervan nadeel heeft gehad, zoals [appellante] ook naar voren heeft gebracht. Uit de gedragingen van [geïntimeerde] blijkt dat hij niet meer bereid was om herstelwerkzaamheden aan de stal te verrichten.

15.19.

Het vorenstaande brengt mee dat de vordering van [appellante] kan worden toegewezen tot een bedrag van (€ 28.500,00 + € 9.520,00 + € 690,00) = € 38.710,00. Grief 4 slaagt dus gedeeltelijk.

Slotsom

15.20.

Al hetgeen het hof in dit arrest en de daaraan voorafgaande arresten heeft beslist, leidt tot de slotsom dat de vonnissen van 31 juli 2013 en 11 september 2013 waarvan beroep gedeeltelijk dienen te worden vernietigd.

15.21.

In conventie heeft de rechtbank de vordering van [geïntimeerde] terzake van de onbetaald gebleven facturen toegewezen, vermeerderd met wettelijke handelsrente. Als door [appellante] gesteld en door [geïntimeerde] niet betwist staat vast dat [appellante] voldaan heeft aan de vonnissen waarvan beroep. Uit de beoordeling van de grieven I en II blijkt dat [appellante] in totaal € 7.920,00 te veel heeft gefactureerd (arrest van 4 oktober 2016, rov. 6.4). In zoverre dient de veroordeling door de rechtbank ongedaan te worden gemaakt. Het hof zal [geïntimeerde] overeenkomstig de daartoe strekkende vordering van [appellante] veroordelen tot terugbetaling van dit bedrag, vermeerderd met wettelijke rente als gevorderd. In reconventie zullen vorderingen worden toegewezen zoals hiervoor toewijsbaar geacht (rov. 15.8 en 15.19). Gelet op het vorenstaande is verrekening niet aan de orde. Grief V behoeft dan ook geen afzonderlijke bespreking meer.

15.22.

Nu partijen over en weer op enkele punten in het ongelijk zijn gesteld, zal het hof de proceskosten zowel in eerste aanleg als in hoger beroep compenseren zoals in het dictum is vermeld. Ook de kosten van het deskundigenonderzoek van Willemsen dienen door beide partijen gelijk gedragen te worden. Bij beslissing van 14 mei 2019 heeft het hof de kosten daarvan bepaald op € 10.587,50 (inclusief btw). Nu [appellante] de kosten van dit deskundigenonderzoek heeft voorgeschoten, zal [geïntimeerde] worden veroordeeld de helft van dat bedrag aan [appellante] te betalen (€ 5.293,75).

16 De uitspraak

Het hof:

vernietigt de vonnissen waarvan beroep voor zover de rechtbank terzake van de onbetaald gebleven facturen € 7.920,00 te veel heeft toegewezen alsmede voor zover [appellante] in de proceskosten is veroordeeld;

in zoverre opnieuw recht doende:

veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan [appellante] van € 7.920,00, vermeerderd met wettelijke rente over dit bedrag indien [geïntimeerde] niet binnen veertien dagen na dit arrest dit bedrag zal hebben betaald aan [appellante] ;

veroordeelt [geïntimeerde] om aan [appellante] te vergoeden de door [appellante] ten gevolge van het te laat gebruiksklaar opleveren van de stal gelegen schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;

veroordeelt [geïntimeerde] om aan [appellante] te vergoeden de door [appellante] ten gevolge van de tekortkomingen van [geïntimeerde] geleden schade, bestaande in een vervangende schadevergoeding voor herstel c.q. afwerken van gebreken/opleverpunten, ten bedrage van € 38.710,00;

veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan [appellante] van de helft van het voorschot van het deskundigenonderzoek van de deskundige Willemsen ten bedrage van € 5.293,75;

compenseert de proceskosten tussen partijen zowel in eerste aanleg als in hoger beroep voor het overige in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;

bekrachtigt de vonnissen waarvan beroep voor het overige;

verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit arrest is gewezen door mrs. J.P. de Haan, R.J.M. Cremers en A.J. van de Rakt en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 1 oktober 2019.

griffier rolraadsheer


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature