Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Artikel 14, lid 2 WBR . De onroerende zaak wordt ten tijde van de verkrijging niet als woning aangemerkt. Het tarief van 6 percent aan overdrachtsbelasting is van toepassing.

Uitspraak



GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 18/00137

Uitspraak op het hoger beroep van

de Inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 26 januari 2018, nummer BRE 16/9206 in het geding tussen

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

en

de Inspecteur,

betreffende na te melden voldoening op aangifte.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

Belanghebbende heeft aangifte gedaan voor de overdrachtsbelasting ter zake van de verkrijging van de onroerende zaak [adres] (hierna: de onroerende zaak) te [woonplaats] . De volgens aangifte verschuldigde belasting ten bedrage van € 7.488 is op 14 oktober 2016 voldaan. Tegen deze voldoening heeft belanghebbende bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft bij uitspraak van 18 november 2016 besloten niet aan het bezwaar van belanghebbende tegemoet te komen.

1.2.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake van het beroep heeft de griffier van de Rechtbank een griffierecht geheven van € 46. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en teruggave verleend van € 4.992, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht vergoedt.

1.3.Tegen deze uitspraak heeft de Inspecteur hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 maart 2019 in ’s-Hertogenbosch. Beide partijen zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1.

Bij notariële akte van [datum 1] 2016 is aan belanghebbende het recht van eigendom van de onroerende zaak overgedragen, zijnde het appartementsrecht omvattende het uitsluitend gebruik van de woning op de eerste verdieping, alsmede de berging en de meterkast op de begane grond, plaatselijk bekend [adres] te [postcode] [woonplaats] , kadastraal bekend gemeente [woonplaats] sectie [--] nummer [nummer] (hierna: de onroerende zaak). De koopovereenkomst ter zake is gesloten op [datum 2] 2016.

2.2.

Ter zake van deze verkrijging heeft belanghebbende over een bedrag van € 124.800 naar het tarief van 6 procent overdrachtsbelasting op aangifte voldaan. Belanghebbende heeft € 7.488 betaald.

2.3.

Het registergoed waarin het appartementsrecht is gevestigd, is in 1483 gebouwd en jarenlang in gebruik geweest als [klooster] . Vanaf 1864 tot 1983 was in het complex de [A] [woonplaats] gevestigd. In de periode 1983 tot 1993 was er sprake van leegstand. Gedurende de jaren 1993 tot 1995 is het complex verbouwd tot een theater. In de jaren 1995 tot 2014 is het complex in gebruik geweest bij het [B] ( [B] ). Vanaf 2014 stond het complex leeg in afwachting van verkoop.

2.4.

De verkoper heeft bij de gemeente een omgevingsvergunning aangevraagd om het complex te mogen verbouwen tot 22 appartementen te gebruiken als woningen. Op [datum 3] 2015 is de omgevingsvergunning gepubliceerd. Zes weken later is deze onherroepelijk geworden.

2.5.

Op het moment van verkrijging door belanghebbende zijn onder meer de volgende in de koopovereenkomst omschreven verbouwingswerkzaamheden door of namens de verkoper uitgevoerd: De oorspronkelijke binneninrichting is gesloopt. De scheidingswanden en de eigen voordeur zijn geplaatst waardoor het appartement is afgescheiden van de rest van het complex. Er is een nieuwe meterkast voor het appartement geïnstalleerd in de centrale hal op de begane grond bij de voordeur. De aansluitingen voor de nutsvoorzieningen zijn doorgetrokken tot in het appartement en zijn in een kast bij de voordeur afgedopt. Op het moment van verkrijging moesten in het appartement nog binnenwanden worden geplaatst en de leidingen moesten nog worden doorgetrokken naar de plaats van bestemming.

2.6.

Na de levering rust op belanghebbende de verplichting om uiterlijk op 31 december 2016 de onroerende zaak voor bewoning bestemd te maken. Belanghebbende heeft de volgende werkzaamheden uitgevoerd:

̶ - -de plaatsing van binnenwanden waardoor verschillende ruimten zijn gecreëerd;

̶ - alle leidingen van de meterkast doorgetrokken naar alle gecreëerde ruimten;

̶ - de afwerking van de muren,

̶ - de plaatsing van sanitaire voorzieningen, de plaatsing van een keuken.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de onroerende zaak ten tijde van de verkrijging diende te worden aangemerkt als woning in de zin van artikel 14, tweede lid, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (hierna: Wbr) en daarom het tarief van 2 percent aan overdrachtsbelasting van toepassing is.

De Inspecteur is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. Belanghebbende is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3.

De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en ongegrondverklaring van het bij de Rechtbank ingestelde beroep. Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

Ten aanzien van het geschil

4.1.

In artikel 14, lid 2, van de Wbr is, voor zover van belang, bepaald dat de belasting, n afwijking van het eerste lid 2 percent bedraagt voor de verkrijging van woningen en van rechten waaraan deze zijn onderworpen.

4.2.

De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot toevoeging van het tweede lid aan artikel 14 van de Wet BRV vermeldt het volgende met betrekking tot het begrip ‘woning’ in dat tweede lid (Kamerstukken II 2011/12, 33 003, nr. 3, p. 115-116):

“Onder woningen wordt in dit kader verstaan onroerende zaken die op het moment van de juridische overdracht naar hun aard zijn bestemd voor bewoning. Als een onroerende zaak feitelijk wordt bewoond, maar naar zijn aard niet bestemd is voor bewoning, dan wordt deze onroerende zaak niet aangemerkt als woning. Bij twijfel of een onroerende zaak naar zijn aard bestemd is voor bewoning is mede van belang of de gemeente aan de onroerende zaak een woonbestemming heeft gegeven. Het gedogen door de gemeente van bewoning is niet voldoende om een onroerende zaak als woning aan te merken. Voor toepassing van het verlaagde tarief maakt het geen verschil of de verkrijger de woning zelf gaat bewonen of dat de verkrijger de woning verhuurt aan een particulier. Ook ontneemt tijdelijke leegstand aan de onroerende zaak niet het karakter van woning.

De maatregel geldt ook voor de tweede woning en de recreatiewoning, indien deze naar hun aard bestemd zijn voor bewoning. Daarnaast geldt de maatregel voor een nieuwe woning in aanbouw. Als de fundering is aangebracht is in dit kader sprake van een nieuwe woning in aanbouw. Een onroerende zaak die geen woning is, maar wordt verbouwd tot woning valt niet onder de maatregel. (…)”

4.3.

De Hoge Raad heeft op 24 februari 2017 een viertal arresten gewezen over de vraag wat moet worden verstaan onder ‘woning’ als bedoeld in artikel 14, tweede lid, van de Wbr . In het arrest nr. 16 /04101, ECLI:NL:HR:2017:295 heeft de Hoge Raad het volgende overwogen:

“2.3.3. In artikel 14, lid 2, Wbr noch elders heeft de wetgever nader omschreven wat bij de toepassing van dit wettelijk voorschrift moet worden verstaan onder ‘woning’. Zoals is uiteengezet in de bijlage bij de conclusie van de Advocaat-Generaal kan uit de wetsgeschiedenis slechts worden opgemaakt dat de wetgever voor ogen had bij de heffing van overdrachtsbelasting voor het lage tarief in aanmerking te laten komen het bouwwerk dat ‘naar zijn aard bestemd is voor bewoning’.

De wetsgeschiedenis geeft dan ook geen aanknopingspunt om aan te nemen (zoals het middel lijkt te doen) dat de wetgever voor de toepassing van artikel 14, lid 2, Wbr heeft willen aansluiten bij de rechtspraak met betrekking tot artikel 220a, lid 2, Gemeentewet , waarin mede doorslaggevend is geacht dat het pand naar aard en inrichting niet alleen bestemd maar ook geschikt is om als woning te dienen.

2.3.4.

In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel strekkende tot invoering van het tweede lid van artikel 14 Wbr is benadrukt dat feitelijke bewoning nog niet meebrengt dat het gekochte bouwwerk naar zijn aard tot bewoning is bestemd, terwijl ook niet van belang is of de koper het gekochte zelf wil gaan bewonen. Gelet op deze toelichting ligt het in de rede om de vraag of de verworven onroerende zaak ‘naar zijn aard voor bewoning is bestemd’, te beantwoorden met toepassing van een zo objectief mogelijke maatstaf, dat wil zeggen een maatstaf die zoveel mogelijk aanknoopt bij de kenmerken van het bouwwerk zelf.

2.3.5.

Aanknoping bij de kenmerken van het bouwwerk zelf wordt bereikt door aansluiting te zoeken bij het doel waarvoor het oorspronkelijk is ontworpen en gebouwd. Indien dat doel bewoning is geweest maar het bouwwerk nadien is verbouwd om het geschikt te maken voor een andere vorm van gebruik, kan het alleen worden geacht zijn aard van woning te hebben behouden indien niet meer dan beperkte aanpassingen nodig zijn om het weer voor bewoning geschikt te maken.

Met een pand dat oorspronkelijk is gebouwd voor bewoning wordt in dit verband gelijkgesteld een pand dat oorspronkelijk voor ander gebruik dan bewoning is ontworpen maar door latere verbouwing naar zijn aard tot woning is bestemd.

2.3.6.

Indien toepassing van de hiervoor in 2.3.5 vermelde regels niet leidt tot een duidelijke slotsom, komt mede betekenis toe aan de eisen of beperkingen die voor het (gebruik van het) bouwwerk voortvloeien uit publiekrechtelijke voorschriften.”

4.4.

De onroerende zaak is oorspronkelijk niet als woning ontworpen en gebouwd. De vraag is dan of de onroerende zaak ten tijde van de verkrijging naar zijn aard tot woning is bestemd. Vast staat dat de verbouwing tot woning ten tijde van de verkrijging nog niet was afgerond, omdat de onder 2.6 genoemde werkzaamheden zijn verricht na de datum van verkrijging. De onder 2.5 genoemde werkzaamheden, die voor de datum van verkrijging zijn afgerond, hebben grotendeels betrekking op de transformatie van een onzelfstandig deel van het complex naar een zelfstandige onroerende zaak. Naar het oordeel van het Hof zijn deze werkzaamheden onvoldoende om de zelfstandige onroerende zaak ten tijde van de verkrijging naar zijn aard als woning aan te merken. Hierbij is in aanmerking genomen dat de onroerende zaak, met name door het ontbreken van de leidingen voor keuken en sanitaire voorzieningen op het moment van de juridische overdracht, nog niet alle bouwkundige kenmerken heeft van een woning. Dit betekent dat meer dan beperkte aanpassingen nodig zijn om de onroerende zaak voor bewoning geschikt te maken. Anders dan de Rechtbank acht het Hof niet relevant of meer dan beperkte aanpassingen nodig zijn om de onroerende zaak weer voor een andere vorm van gebruik dan bewoning geschikt te maken. Aan de vraag of mede betekenis moet worden toegekend aan de eisen of beperkingen die voor het gebruik voortvloeien uit publiekrechtelijke voorschriften, komt het Hof in dit geval niet toe.

4.5.

Uit het vorenstaande volgt dat de onroerende zaak ten tijde van de verkrijging niet naar zijn aard tot woning is bestemd en dat de overdrachtsbelasting terecht is voldaan naar het tarief van 6 percent.

Slotsom

4.6.

De slotsom is dat de uitspraak van de Rechtbank dient te worden vernietigd en het beroep bij de Rechtbank ongegrond moet worden verklaard.

Ten aanzien van het griffierecht

4.7.

Gelet op het feit dat de uitspraak van de Rechtbank niet in stand blijft, is voor het heffen van griffierecht van de Inspecteur inzake het hoger beroep geen plaats.

Ten aanzien van de proceskosten

4.8.. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht .

5 Beslissing

Het Hof:

̶ vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;

̶ verklaart het bij de Rechtbank ingestelde beroep ongegrond.

Aldus gedaan op 25 april 2019 door M. Harthoorn, voorzitter, P. Fortuin en H.W.M. van Kesteren, in tegenwoordigheid van A.A. van Wendel de Joode, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.

Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

de naam en het adres van de indiener;

een dagtekening;

een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

e gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature