U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Verlenging machtiging uithuisplaatsing. Ouders onvoldoende leerbaar en voldoen niet of onvoldoende aan voorwaarden GI. Geen strijd met IVRK en EVRM.

Uitspraak



GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht

Uitspraak : 18 april 2019

Zaaknummer : 200.252.211/01

Zaaknummer 1e aanleg : C/01/337308 / JE RK 18-1222

in de zaak in hoger beroep van:

[de moeder] ,

hierna te noemen: de moeder,

en

[de vader] ,

hierna te noemen: de vader,

tezamen te noemen: de ouders,

appellanten,

advocaat: mr. C.C. Sneper,

tegen

William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,

statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,

verweerster,

hierna te noemen: de Gecertificeerde instelling (de GI).

In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:

de Raad voor de Kinderbescherming,

regio: Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,

hierna te noemen: de raad.

Betreffende de minderjarigen:

[minderjarige 1] ,

geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [minderjarige 1] ,

en

[minderjarige 2] ,

geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [minderjarige 2] .

1 Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 28 september 2018.

2 Het geding in hoger beroep

2.1.

Bij beroepschrift van 28 december 2018 met producties, ingekomen ter griffie op diezelfde datum, hebben de ouders primair verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] af te wijzen in de zin dat de kinderen op korte termijn worden teruggeplaatst, dan wel om de machtiging tot uithuisplaatsing af te geven tot twee maanden na de te wijzen beschikking, zodat in die twee maanden indien nodig een veiligheidsplan kan worden opgesteld om de kinderen weer bij ouders thuis te plaatsen, waarbij onder andere afspraken kunnen worden opgenomen over eventuele ambulante ondersteuning in de thuissituatie, dan wel een beslissing te nemen die in goede justitie in het belang van de kinderen wordt geacht. Ter zitting hebben de ouders subsidiair aanvullend verzocht de zaak aan te houden voor de duur van vier maanden om de ouders de gelegenheid te geven te werken aan de aan hen gestelde doelen.

2.2.

Bij verweerschrift van 12 februari 2019 met producties, ingekomen ter griffie op

15 februari 2019, heeft de GI verzocht het beroep van de ouders niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.

2.3.

Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:

- de brief van de raad van 27 februari 2019, ingekomen ter griffie van het hof op 28 februari 2019, met daarin het bericht niet ter zitting te zullen verschijnen;

- de brief van de advocaat van de ouders van 9 januari 2019, ingekomen ter griffie van het hof op diezelfde datum;

- de brief van [instelling] van 9 januari 2019, ingekomen ter griffie van het hof op 15 februari 2019;

- het proces-verbaal van de mondeling behandeling in eerste aanleg op 14 september 2018, als productie (11) bij brief van de advocaat van de ouders van 31 januari 2019 ingekomen ter griffie van het hof op 1 februari 2019.

2.4.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 maart 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:

- de ouders, bijgestaan door mr. R.F.P. Scheele, waarnemend voor zijn kantoorgenoot

mr. C.C. Sneper;

- de GI, bijgestaan door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] .

2.4.1.

De advocaat van de ouders heeft ter zitting een pleitnota overgelegd en voorgedragen.

2.5.

Het hof heeft [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hiervan geen gebruik willen maken en het hof dat laten weten door middel van het zogeheten Formulier bij kindgesprek, welk formulier ter griffie is ingekomen op 26 februari 2019.

3 De beoordeling

3.1.

Uit de relatie van de moeder en de vader zijn - voor zover hier van belang - geboren:

- [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] ), geboren op

[geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] ;

- [minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] .

3.2.

De ouders hebben het gezamenlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .

3.3.

[minderjarige 1] en [minderjarige 2] staan sinds 7 oktober 2016 onafgebroken onder toezicht van de GI. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn op grond van een daartoe strekkende machtiging uit huis geplaatst sinds oktober 2016. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen op een leefgroep.

3.4.

Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd tot 7 oktober 2019. Daarnaast heeft de rechtbank de machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie jeugdhulp-aanbieder verlengd tot uiterlijk 7 oktober 2019.

3.5.

De ouders kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zijn hiervan in hoger beroep gekomen.

3.6.

De ouders voeren het volgende aan. De ouders kunnen zich niet vinden in de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing. De ouders hebben gewerkt aan de voorwaarden die hen opgelegd zijn, doordat de vader bijvoorbeeld een intake heeft gehad bij de GGZ. Aan de andere kant heeft de GI zich niet aan de voorwaarden gehouden doordat zij geen hulp hebben ingezet die gericht is op thuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De kinderen zijn bovendien nimmer gediagnosticeerd met de door de GI gestelde ernstige gedragsproblematiek. Doordat de uithuisplaatsing niet noodzakelijk in het belang van de kinderen is levert dit strijd op met het IVRK en het EVRM, waarbij ook wordt verwezen naar jurisprudentie van het EHRM in dit kader. De motivering van de rechtbank is immers te summier om de verstrekkende maatregel te kunnen dragen, zeker nu op geen enkele wijze is onderzocht in hoeverre de ouders in staat zijn de kinderen op te voeden. De ouders zijn namelijk van mening dat zij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zelf de zorg kunnen bieden die zij nodig hebben. Subsidiair vragen de ouders de zaak aan te houden voor vier maanden om hen de kans te bieden te werken aan de voorwaarden.

3.7.

De GI voert het volgende aan. De ouders hebben op 20 april 2018 van de GI de voorwaarden ontvangen waar zij aan moeten voldoen. Ondanks herhaalde verzoeken van de GI hebben de ouders vervolgens geen afspraak willen maken met de GI om de doelen te bespreken. De ouders hebben vervolgens ook geen uitvoering gegeven aan de doelen. De GI is door de ouders niet geïnformeerd over het intakegesprek van de vader bij de GGZ. De ouders hebben de afgelopen periode geen progressieve ontwikkeling laten zien op het gebied van agressieregulering, inzicht in wat de kinderen nodig hebben en evenmin staan zij open voor hulp in de opvoeding. De agressieve en defensieve houding van de ouders in de gesprekken met de hulpverlening maakt dat de bestaande zorgen, adviezen en tips niet besproken kunnen worden. Gelet op de gedragsproblemen van de kinderen zouden de ouders ernstig overvraagd worden bij een thuisplaatsing. Dit zou bovendien ten koste gaan van de verzorging en opvoeding van hun jongere zusje [zusje] die nog thuis woont bij de ouders. Het is voor de kinderen belangrijk dat zij duidelijkheid, structuur en veiligheid krijgen en dat wordt toegewerkt naar een perspectief biedende maatregel. De GI vraagt daarom om bekrachtiging van de bestreden beschikking. De GI geeft aan dat de ouders aan het plafond van hun kunnen zitten en dat het aanhouden van de zaak geen verbetering zal opleveren.

3.8.

Het hof overweegt het volgende.

3.8.1.

Het beroep richt zich tegen de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .

3.8.2.

Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.

3.8.3.

Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet , die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.

3.8.4.

Het hof is van oordeel dat de rechtbank de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] terecht heeft verlengd. De ouders hebben naar aanleiding van de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 30 maart 2018 de voorwaarden van de GI ontvangen waar zij aan zouden moeten voldoen voordat een thuisplaatsing overwogen zou kunnen worden. De rechtbank heeft de machtiging tot uithuisplaatsing voor drie maanden verlengd en het verzoek van de GI aangehouden om de ouders de kans te geven aan die voorwaarden te voldoen. Aangezien in de periode daarna bleek dat de ouders niet aan de voorwaarden voldeden, heeft de rechtbank bij de bestreden beschikking de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd. Blijkens de bestreden beschikking is er door de ouders nauwelijks of geen verbetering bereikt.

Dit geldt ook voor de periode na de bestreden beschikking. Dit, ondanks dat de ouders ter zitting bij het hof desgevraagd hebben aangegeven met de voorwaarden bekend zijn. Uit die voorwaarden blijkt in de visie van het hof overigens niet dat de ouders geen hulp is aangeboden die gericht is op thuisplaatsing van de kinderen. Dit is ook door de GI gemotiveerd betwist. Van de ouders had daarom verwacht mogen worden dat zij meer en snellere stappen hadden ondernomen om de doelen te bereiken. Ook had het op hun weg gelegen de GI te informeren over bijvoorbeeld het intakegesprek van de vader bij de GGZ. Dit geldt des te meer nu in de beschikking van 30 maart 2018 al is overwogen dat het thuiswonen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op het spel staat en afhankelijk is van het zich houden aan de voorwaarden en van een goede samenwerking met de GI.

De samenwerking met de GI verloopt – ondanks een wisseling van de gezinsvoogdijwerker – ook op dit moment nog steeds niet goed. De ouders hebben bovendien op de zitting bij het hof aangegeven de voogd bij voorkeur niet thuis te willen spreken, maar op een neutrale plek. Daarnaast heeft het hof tijdens de zitting waargenomen dat de ouders, en met name de vader, erg emotioneel reageert op zakelijke vragen van het hof.

Met de kinderen gaat het niettemin op de plaats waar zij nu verblijven naar omstandigheden goed, hetgeen ook niet door de ouders betwist wordt. Wel hebben de kinderen, gelet op hun eigen problematiek, intensieve begeleiding nodig die zij op de groep ook krijgen. [minderjarige 1] kampt met hechtingsproblematiek en [minderjarige 2] heeft een forse ontwikkelingsachterstand. Het hof overweegt met de rechtbank dat de ernstige gedragsproblemen van de kinderen meer vragen dan een gemiddelde ouder kan bieden; er is dan ook eerder sprake van onmacht bij de ouders om de kinderen te bieden wat zij nodig hebben dan onwil. Daarbij komt dat de ouders ook nog de zorg dragen voor het andere kind dat bij hen thuis woont.

Dat de ouders ter zitting bij het hof overigens hebben betwist dat de kinderen met (die) problematiek kampen, is zorgelijk te noemen maar geeft ook wel aan dat de ouders de situatie van de kinderen niet goed kunnen inschatten.

Gelet op de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof van oordeel dat de ouders zich onvoldoende leerbaar hebben opgesteld, dan wel onvoldoende leerbaar zijn en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op dit moment niet kunnen bieden wat zij nodig hebben. De ouders hebben daarbij verschillende kansen gekregen om de problematiek aan te pakken, hetgeen zij niet of onvoldoende hebben opgepakt.

Het ligt daarom ook niet in de rede het subsidiaire verzoek van de ouders om de zaak voor een peridode van vier maanden aan te houden toe te wijzen. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de ouders in 2018 drie keer een toetsingsmoment bij de rechtbank hebben gehad, maar dat dit niet tot de gewenste verbetering heeft geleid.

Ten aanzien van het beroep van de moeder op het IVRK en het EVRM en de jurisprudentie van het EHRM oordeelt het hof tenslotte op grond van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden dat voldoende vast is komen te staan dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang is van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en dat het IVRK en het EVRM zich onder de gegeven omstandigheden niet tegen een dergelijke beslissing verzetten.

3.9.

Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd.

4 De beslissing

Het hof:

bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 28 september 2018, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;

wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mrs. L.Th.L.G. Pellis, J.F.A.M. Graafland-Verhaegen en A.E. van Solinge en is op 18 april 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature