Het Hof oordeelt dat de Inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat tussen belanghebbende en [B] sprake is geweest van een civielrechtelijke arbeidsovereenkomst. Het Hof legt aan dit oordeel ten grondslag dat de werkzaamheden die [B] voor belanghebbende heeft verricht het karakter van een vriendendienst overschrijden, dat [B] de werkzaamheden persoonlijk diende te verrichten en dat [B] van belanghebbende een vergoeding heeft ontvangen als tegenprestatie voor de door eerstgenoemde verrichte werkzaamheden. Naar het oordeel van het Hof heeft de Inspecteur belanghebbende terecht aangemerkt als inhoudingsplichtige.