Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Familierecht. Vernietiging van huwelijkse voorwaarden houden uitsluiting van gemeenschap van goederen en een beperkte gemeenschap.

Is gedwaald ten aanzien van de omvang van de beperkte gemeenschap? Is de vrouw misleid bij een aandelenverkoop voorafgaande aan het huwelijk?

Valt de hypotheekschuld in de beperkte gemeenschap? Beroep op gebrekkige beheersing Nederlandse taal en ontbreken tolk.

Bewijslastverdeling.

Uitspraak



GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht

zaaknummer 200.179.796/01

arrest van 9 mei 2017

in de zaak van

[appellante] ,

wonende te [woonplaats 1] ,

appellante,

hierna aan te duiden als de vrouw,

advocaat: mr. T.J. Kreeftenberg te Eindhoven,

tegen

[geïntimeerde] ,

wonende te [woonplaats 2] ,

geïntimeerde,

hierna aan te duiden als de man,

advocaat: mr. O. Surquin te Arnhem,

op het bij exploot van dagvaarding van 16 oktober 2015 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 22 juli 2015, door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, gewezen tussen de vrouw als eiseres en de man als gedaagde.

1 Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/289308/HAZA 15-99)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en het comparitievonnis van 15 april 2015.

2 Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:

de dagvaarding in hoger beroep;

de memorie van grieven met 12 grieven en producties, tevens houdende aanvulling van gronden;

de memorie van antwoord;

het pleidooi, waarbij partijen pleitnotities hebben overgelegd.

Het hof heeft voorts kennis genomen van de stukken betreffende het voorlopig getuigenverhoor, in het bijzonder het proces-verbaal van het verhoor van de getuige (gepensioneerd) notaris [notaris] , gehouden op 19 mei 2016.

Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3 De beoordeling

3.1.

In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.

3.1.1.

Partijen zijn gehuwd geweest van 20 december 2003 tot 4 juli 2013.

3.1.2.

Voorafgaande aan het huwelijk, op [huwelijksdatum] 2003, zijn huwelijkse voorwaarden opgemaakt, verleden ten overstaan van genoemde notaris, onder meer inhoudende:

“ Artikel 1

Tussen de echtgenoten bestaat een beperkte gemeenschap, bestaande uit:

1. de woning […] te […] [woonplaats 2] , met de […] inboedel en de op gemelde woning rustende hypothecaire schulden […];

2. het saldo op de bankrekening […] thans groot […] (€ 800.000,00);

3. al hetgeen krachtens zaaksvervanging voor de sub 1 en 2 genoemde goederen in de plaats is getreden;

4. de vordering van [de man] op [de vrouw] en de schuld van [de vrouw] aan [de man], thans groot […] (€ 115.000,00). Deze vordering en schuld gaan teniet door vermenging.

De echtgenoten sluiten elke andere gemeenschap van goederen uit. […]

(…)

Slotverklaringen

[Partijen] verklaarden [...] dat hun voorgenomen huwelijk zal worden voltrokken op twintig december tweeduizend drie […]. [Partijen] zijn mij, notaris, bekend. WAARVAN AKTE in minuut is verleden te [woonplaats 2] […]. [Partijen] hebben verklaard tijdig voor het verlijden kennis te hebben genomen van de inhoud van deze akte. De zakelijke inhoud van de akte is aan [partijen] medegedeeld en toegelicht.

Zij hebben verklaard van de inhoud van deze akte te hebben kennisgenomen en hiermee in te stemmen. Vervolgens is deze akte onmiddellijk na beperkte voorlezing door [partijen] en mij, notaris, ondertekend”.

3.1.3.

Voor de man was dit zijn tweede huwelijk, voor de vrouw haar derde huwelijk. Haar tweede huwelijk (in gemeenschap van goederen) was met de heer [betrokkene 1] (een Nederlander). De vrouw, van Taiwanese afkomst, heeft een aantal jaren in de Verenigde Staten gewoond (volgens de man acht jaren). Zij is (volgens haar) in 1993 naar Nederland gekomen (volgens de man al in 1985/1986). De heer [betrokkene 1] is op 27 mei 1998 overleden. Uit dit huwelijk tussen de vrouw en de heer [betrokkene 1] is een zoon geboren die ten tijde van het overlijden van zijn vader vier jaar was. De heer [betrokkene 1] had uit een eerder huwelijk drie kinderen. Kort na het overlijden van de heer [betrokkene 1] , hebben de man en de vrouw een affectieve relatie gekregen. Ten tijde van de huwelijksvoltrekking eind 2003 was de man 60 jaar, de vrouw 47 jaar.

In het jaar voorafgaande aan het huwelijk had de vrouw (kort) een baan bij First International Computers (met een inkomen van fl. 3.200,- bruto per maand). Tevens genoot zij een nabestaandenpensioen van fl. 2.200,- netto per maand (punt 21 inl. dagv.). Door het huwelijk viel het nabestaandenpensioen weg. De vrouw heeft toen ook haar baan opgezegd.

3.1.4.

De vrouw is van Taiwanese afkomst. Zij heeft op school Engels geleerd. De man spreekt geen Chinees/ mandarijn of Taiwanees (behoudens enkele telwoorden). De communicatie tussen de vrouw en de man verliep in het Engels en Nederlands.

Ook het gesprek bij de notaris over de huwelijkse voorwaarden verliep in het Engels en Nederlands, zonder tolk (PV comparitie).

3.1.5.

De heer [betrokkene 1] , de man en de heren [betrokkene 2] en [betrokkene 3] hebben samengewerkt in Optical Measuring-equipment & Projects B.V. (hierna OMP), opgericht op 2 mei 1991, de heer [betrokkene 1] via [Beheer] Beheer B.V. Zie hielden resp. 6, 15, 13 en 6 aandelen van de in totaal 40 aandelen (resp. 15, 37½, 32½ en 15%).

3.1.6.

Na het overlijden van de heer [betrokkene 1] dienden op grond van de statuten de aandelen OMP te worden aangeboden aan de andere aandeelhouders dan wel de vennootschap. De aandeelhouders hebben afgezien van de aankoop. De aandelen OMP die werden gehouden door [Beheer] Beheer B.V. zijn door OMP ingekocht, zodat die laatste vennootschap nadien nog 34 aandelen telde en de overblijvende aandeelhouders een belang hadden van resp. (afgerond) 44,1, 38,2 en 17,6%. Ter zitting van het hof heeft de man dit desgevraagd bevestigd; de vrouw heeft dit niet betwist.

OMP, althans haar aandeelhouders, hebben op 5 oktober 1998 de erven [betrokkene 1] voor de inkoop van de 6 aandelen gehouden door [Beheer] Beheer B.V. een bedrag van fl. 900.000,- geboden (overeenkomende met een waarde voor 40 aandelen van fl. 6.000.000,-). De registeraccountant van [Beheer] Beheer B.V., de heer [registeraccountant] van [registeraccountant] & Co, heeft dit aanbod als ‘niet onredelijk’ aangemerkt. Bij de waardebepaling is uitgegaan van de jaarrekening 1997. Uit de overgelegde jaarstukken blijkt dat de balans ultimo 1997 sloot op fl. 7.464.795,- en die van ultimo 1998 op fl. 6.905.635. De balans ultimo 2000 bedraagt fl. 19.544.911,-. Over (de hoogte van) het aanbod is verder niet onderhandeld. Door problemen rond de afwikkeling van de nalatenschap van de heer [betrokkene 1] heeft het nog tot 30 juni 2000 geduurd voordat de aandelen (voor de prijs overeenkomstig het aanbod) aan OMP werden overgedragen.

3.1.7.

Op 19 september 2001, dus ruim na de afwikkeling van de aandelentransactie met de erven [betrokkene 1] maar ruim vóór het aangaan van het huwelijk, zijn de aandelen OMP verkocht aan Singulus Technologies AG voor een voorlopige koopprijs van fl. 50.000.000,-, ruim 22 miljoen euro (waarvan de helft contant en de andere helft in aandelen Singulus) en een definitieve koopprijs gerelateerd aan de winst over de jaren 1999, 2000 en 2001 en het vermogen van OMP. Kort voordien en in verband met deze verkoop had de man zijn belang in OMP verhoogd tot 19 van de 34 aandelen.

De vrouw was ten tijde van het aangaan van de huwelijkse voorwaarden op de hoogte van deze transactie (PV comparitie eerste aanleg).

In verband met de verkoop van de aandelen Singulus heeft de man een schuld van de vrouw aan OMP (betreffende een geldlening van OMP aan de heer [betrokkene 1] om in zijn surséance van betaling een regeling te treffen) op zich genomen. Dit is de schuld genoemd in de huwelijkse voorwaarden (artikel 1 onder 4 ).

3.2.

De vrouw heeft een vordering tot vernietiging van de huwelijkse voorwaarden, met nevenvorderingen, op grond van dwaling, artikel 6:228 lid 1 onder a en b BW, ingesteld en daartoe onder meer gesteld:

Indien de vrouw had geweten met welke intenties de man bij haar is gaan wonen en met haar is getrouwd, dan zou zij ten eerste niet met de man zijn getrouwd en zou zij ten tweede niet met de man een akte huwelijkse voorwaarden hebben gesloten waarbij een beperkte gemeenschap van € 800.000,- werd gevormd (punt 24 inl. dagv.).

en

Gelet op het bovenstaande heeft de vrouw gedwaald bij het aangaan van het huwelijk met de man en het aangaan van de akte huwelijkse voorwaarden d.d. 19 december 2003. De vrouw ging ervan uit dat de man deze akte wilde sluiten uit een verzorgingsgedachte voor haar, zoals hij haar steeds heeft voorgehouden (punt 25 inl. dagv.).

en

De vrouw heeft de akte huwelijkse voorwaarden gesloten onder invloed van de onjuiste veronderstelling dat de man met het sluiten van deze akte een deel van zijn vermogen aan de vrouw zou overdragen vanuit een verzorgingsgedachte en financieel goed voor haar zou zorgen. De vrouw had deze overeenkomst niet gesloten als zij geweten had dat de man haar voor miljoenen guldens had benadeeld. De vrouw was nooit met de man getrouwd als zij geweten had, dat de man de relatie met de vrouw is aangegaan, omdat zij als erfgenaam van de heer [betrokkene 1] iets had wat heel veel geld waard was en hij per se wilde hebben (punt 28 inl dagv.).

3.3.

Een vordering tot vernietiging van het huwelijk heeft de vrouw niet ingesteld. Dat zou haar financieel ook niet baten.

In hoger beroep heeft de vrouw haar beroep op vernietiging van de huwelijkse voorwaarden op grond van dwaling aangevuld met een beroep op misbruik van omstandigheden (grief 11 en punt 40 mvg) en onrechtmatige daad (grief 12 en de punten 41 en 42 mvg), op grond van dezelfde feiten.

De vrouw stelt dat de man misbruik heeft gemaakt van de kwetsbare positie waarin zij verkeerde na het overlijden van haar echtgenoot, van het feit dat zij de Nederlandse taal niet machtig is (de man heeft zich opgeworpen als tolk en financieel adviseur) en van het vertrouwen dat zij in de man stelde en hem geloofde in de toezegging haar tot haar dood financieel te verzorgen.

De onrechtmatige daad is, kort gezegd, gegrond op de stelling dat de man heeft geprofiteerd van de wanprestatie van OMP jegens haar door de waarde van de aandelen te laten bepalen op onjuiste jaarstukken.

De man heeft de stellingen van de vrouw gemotiveerd betwist. Hij heeft zich voorts op verjaring beroepen. Voor zover nodig wordt hierna op de stellingen van de man ingegaan.

3.4.

Het hof stelt voorop dat de vordering tot vernietiging van de huwelijkse voorwaarden op grond van dwaling of misbruik van omstandigheden beoordeeld dient te worden naar het moment van het sluiten van die huwelijkse voorwaarden, 19 december 2003. De onrechtmatige daad zou zijn gepleegd in de tijd van de aandelentransactie met OMP, 1998-2000.

3.5.

Het hof neemt eerst in aanmerking dat het beroep op dwaling niet is gericht tegen de in de huwelijkse voorwaarden overeengekomen uitsluiting van de gemeenschap van goederen. De vrouw heeft niet gesteld dienaangaande te hebben gedwaald. Uit het proces-verbaal van de comparitie in eerste aanleg blijkt bovendien dat de vrouw zich daarvan bewust was: ‘en hij zei: wat van jou is blijft van jou en wat van mij is blijft van mij’. Haar beroep op dwaling betreft, zo blijkt ook uit de gedingstukken, de door haar gestelde onjuiste voorstelling met betrekking tot de omvang/waarde van de beperkte gemeenschap. Tekenend is de stelling van de vrouw dat zij bij een juiste voorstelling van zaken niet was gehuwd, en niet dat zij niet met uitsluiting van gemeenschap zou zijn gehuwd.

De man heeft erop gewezen (punt 3 pleitnota) dat het door de vrouw gestelde gevolg van de vernietiging van de huwelijkse voorwaarden, namelijk dat het regime van gemeenschap van goederen geldt, door partijen nu juist niet was gewenst.

Gelet op de uitkomst van dit hoger beroep hoeft niet geoordeeld te worden over de gevolgen van de vernietiging. Het hof volstaat te verwijzen naar de eventuele mogelijkheid om de huwelijkse voorwaarden partieel te vernietigen (artikel 3:41 BW) en naar de mogelijkheid van nadeelscompensatie (artikel 6:230 lid 2 BW). Wat daar ook van zij, dit verweer van de man staat aan de beoordeling van de stellingen van de vrouw niet in de weg.

3.6.

De bewijslastverdeling.

3.6.1.

In grief 1 en in de pleitnoties voor de zitting van 10 maart 2017 bij het hof heeft de vrouw betoogd dat de eisen van redelijkheid en billijkheid als bedoeld in artikel 150 Rv meebrengen dat op de man de bewijslast rust van de in geding zijnde aspecten van de door haar gestelde dwaling, dit in navolging van het Zeeuwse notaris-arrest, HR 9 september 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT8238. Daarin is in stand gelaten het oordeel van het gerechtshof dat in die casus een redelijke bewijslastverdeling met zich medebracht dat de man had dienen te bewijzen dat de vrouw de strekking en de gevolgen van de akte van huwelijksvoorwaarden kon overzien.

Het hof overweegt hier als volgt, waarbij vermeld zij dat van de hier bedoelde omkering van de bewijslast slechts met grote terughoudend gebruik mag worden gemaakt, aldus de Hoge Raad.

3.6.2.

In de zaak van Zeeuwse notaris was aan de orde het opmaken van huwelijkse voorwaarden staande huwelijk, waarin het stelsel van gemeenschap van goederen werd omgezet in een uitsluiting van gemeenschap. Dwaling leidt dan tot terugkeer naar de algehele gemeenschap. In die zaak was sprake van een uitzonderlijke situatie, namelijk die waarin de man in strijd met het vertrouwen dat de vrouw in hem als haar echtgenoot (in een goede huwelijksrelatie) en als notarieel jurist in een vertrouwensfunctie mocht stellen, hoogst onzorgvuldig heeft gehandeld doordat hij heeft verzuimd haar goed en onpartijdig omtrent de vermogensrechtelijke gevolgen van de akte voor te lichten. Van een dergelijke uitzonderlijke situatie is hier geen sprake.

De omstandigheid dat de vrouw van Taiwanese afkomst kan daartoe niet dienen. Zij verklaarde ter zitting te communiceren in het Engels en het Nederlands en niet valt in te zien dat zij niet voldoende met de notaris heeft kunnen overleggen. Zij was ten tijde van het opmaken van de huwelijkse voorwaarden al tien jaar in Nederland en in die tijd getrouwd met een Nederlandse man, zodat moet worden aangenomen dat er voldoende communicatie mogelijk was. Zij had toentertijd ook bijstand van een tolk kunnen vragen, maar heeft dat niet gedaan. Onbekendheid met details van de huwelijkse voorwaarden komen dan voor haar risico.

Ook de omstandigheid dat de man financieel is onderlegd (en de vrouw onwetend, zoals zij zichzelf noemt) legt hier onvoldoende gewicht in de schaal. De man voerde een bedrijf in elektronica en was niet bekend op het terrein van huwelijkse voorwaarden (zoals de Zeeuwse notaris wel was). Daarbij komt dat de vrouw niet klaagt over het aangaan van het regime van uitsluiting van gemeenschap van goederen met een beperkte gemeenschap, maar over de omvang/waarde van die beperkte gemeenschap. Daarvoor is geen speciale kennis vereist van huwelijksvermogensrecht of van financiën. Die omvang/waarde is een onderhandelings-resultaat (en partijen hebben daarover ook onderhandeld). En dat de man welvarend was na de aandelenverkoop aan Singulus, en dus ook veel meer had kunnen fourneren, wist de vrouw. Onder deze omstandigheid kan geen sprake zijn van een verzwijging of ontoereikende voorlichting door de man.

De huwelijkse voorwaarden zijn verleden door een onafhankelijk notaris (anders dan in de casus van de Zeeuwse notaris).

De stelling dat de man niet het beste met haar (de vrouw) voor zou hebben (gehad), vindt geen steun in de feiten. Het huwelijk heeft na het aangaan de huwelijkse voorwaarden bijna 10 jaar geduurd en was aangegaan 5 jaar nadat partijen het ontstaan van de affectieve relatie. Dat de man ook zijn eigen financiële belangen diende, en in beginsel geen, of slechts een (in omvang) beperkte gemeenschap van goederen wilde aangaan, kan de vrouw hem niet tegenwerpen en is ook niet ongebruikelijk, gelet op zijn leeftijd en de sores rond de afwikkeling van zijn eerdere huwelijk.

3.6.3.

Dat de vrouw achteraf is teleurgesteld in de omvang van de beperkte gemeenschap of in het resultaat van de aandelentransactie, is ontoereikend voor een omkering van de bewijslast. Aldus is het hof niet kunnen blijken van eisen die een omkering van de bewijslast kunnen dragen en rechtvaardigen. Bij de vrouw rust aldus de stelplicht en de bewijslast.

3.7.

De aandelenoverdracht aan OMP

3.7.1.

Een belangrijk geschilpunt is gelegen in de omstandigheid dat de aandelen OMP in bezit bij de erven [betrokkene 1] (via [Beheer] Beheer) voor een veel te lage prijs zijn verkocht aan OMP.

Die aandelen werden gewaardeerd naar het tijdstip van overlijden van de heer [betrokkene 1] medio 1998 op fl. 6.000.000,- terwijl zij drie jaar later, in september 2001, zijn verkocht aan Singulus voor fl. 50.000.000,- dus ruim 8 keer zoveel. In dit licht heeft de man, aldus de vrouw, te weinig (vermogen) toegevoegd aan de in 2003 overeengekomen beperkte gemeenschap.

3.7.2.

Het hof neemt eerst in overweging dat deze financiële vergelijking, van 6 miljoen met 50 miljoen gulden, moet worden gerelativeerd, zodat het hof daar niet zonder meer van kan uitgaan.

Zo betrof de inkoop van de aandelen (een minderheidspakket) van de heer [betrokkene 1] een door de situatie gedwongen investering door OMP. De aandeelhouders zelf waren kennelijk niet bereid die investering uit eigen vermogen te financieren (zo zij dit al konden). Bovendien vond het aanbod plaats in een periode die ongunstig was voor OMP, het eigen vermogen (1998 in vergelijking tot 1997) liep terug. Onder deze omstandigheden staat de prijs onder druk.

De verkoop van de aandelen aan Singulus was een vrijwillige verkoop, tot stand gekomen op basis van vraag en aanbod. Kennelijk was Singulus bereid een prijs te betalen (voor alle aandelen gezamenlijk) die aanmerkelijk hoger was dan het eigen vermogen (50 miljoen tegenover 20 miljoen gulden) en ook meer dan de waarde berekend in het hierna te noemen KPMG-rapport (fl. 12.700.000,- medio 2000).

Daarbij komt dat de periode 1999 tot en met 2001 voor OMP in financieel opzicht juist gunstig was. Haar eigen vermogen steeg in die tijd aanmerkelijk (van bijna 7 naar 20 miljoen gulden).

De man heeft – onbetwist – gesteld dat vanaf 1999 OMP boven verwachting winst is gaan maken nadat een aantal modificaties aan de door OMP gefabriceerde apparaten zijn doorgevoerd en nadat OMP afscheid had genomen van haar Zwitserse partner (29 cva).

In 1998 was de man, vóór de aandeleninkoop gerechtigd voor 37½%, en ná de aandeleninkoop voor 44,1% gerechtigd in OMP. Het eventuele voordeel van de inkoop door OMP tegen een te lage prijs komt slechts voor een deel aan de man toe.

De vrouw is niet gerechtigd tot de hele opbrengst van de aandelenverkoop aan OMP, maar voor 6/10e deel (de helft vanwege de boedelverdeling en 1/10-deel krachtens erfrecht). Eventueel kan daarbij worden opgeteld 1/10-deel krachtens erfrecht voor haar zoon.

3.7.3.

Naar het oordeel van het hof kan niet worden uitgegaan van de waarde waarvoor Singulus bereid bleek de aandelen OMP te kopen. Die verkoop was ten tijde van het bod van fl. 900.000,- door OMP nog niet aan de orde.

3.7.4.

De vrouw heeft een rapport van KPMG overgelegd (prod. 7 bij mvg), opgemaakt ten behoeve van de echtscheidingsprocedure van de man met zijn eerste vrouw, waarin op basis van het rekenkundig gemiddelde van de intrinsieke waarde (ad fl. 7.967.000,-) en de rentabiliteitswaarde (ad fl. 17.432.000,-) de waarde van 100% van de aandelen per 30 juni 2000 op fl. 12.700.000,- wordt gesteld. Dit is ruim het dubbele van de waarde in het aanbod van de aandeelhouders namens OMP van 5 oktober 1998 van fl. 6.000.000,-. In punt 27 mvg wijst de vrouw op de correctie opgevoerd in het KPMG-rapport en stelt zij dat het eigen vermogen van OMP fl. 1.182.000,- te laag was vastgesteld per 30 juni 1998.

3.7.5.

Het hof wijst erop dat, uitgaande van dit rapport en in aanmerking nemende dat de heer [betrokkene 1] voor 6/40 deel aandeelhouder was, de man ten aanzien van het verschil voor 44,1% draagplichtig is en de vrouw (en haar kind) voor in totaal 7/10 gerechtigd is, de man de vrouw zou hebben benadeeld voor 6/40ste van fl. 6.700.000,- maal 0,441 maal 7/10 is fl. 310.243,- (zijnde € 140.782,-). Van de gestelde benadeling van de vrouw door de man voor miljoenen is derhalve geen sprake.

3.7.6.

Weliswaar is fl. 310.243,- een aanzienlijk bedrag (vergeleken met fl. 900.000,-; maar niet vergeleken met de uitkomst van de aandelentransactie met Singulus), maar dit bedrag moet ook nog naar beneden worden bijgesteld in verband met de minder gunstige omstandigheden (het eigen vermogen liep terug) en door het hiervoor genoemde verschil in inkoop en verkoopstrategie bij het bepalen van de prijs.

Als dan tevens in aanmerking wordt genomen dat de vrouw (positief) werd geadviseerd door [registeraccountant] en Co, en dat de erven niet hebben onderhandeld over de prijs of een tegenbod hebben gedaan, dan is het hof van oordeel dat alle omstandigheden in aanmerking nemende niet meer gezegd kan worden dan dat het bod van OMP van fl. 900.000,- in het licht van de toen nog onbekende toekomstige omstandigheden (genoemd KPMG-rapport en de verkoop aan Singulus) hooguit aan de lage kant was, maar niet dat die prijs niet geboden of aanvaard had kunnen worden of dat sprake is van benadeling door de man (laat staan oplichting zoals de vrouw stelt, 29 inl. dagv.), noch van misbruik van omstandigheden. Dat de man in 1998 wist dat de aandelen OMP veel meer waard waren, dan in het bod tot uitdrukkling is gebracht, acht het hof niet aannemelijk.

3.7.7.

De stelling van de vrouw dat aan de waardebepaling een rentabiliteitsclausule had moeten worden verbonden, zoals in het KPMG-rapport en zoals gedaan bij de verkoop aan Singulus, verwerpt het hof. Het was aan de erven (en hun adviseurs) een tegenbod te doen. (De drie aandeelhouders van) OMP was (waren) niet verplicht een dergelijk aanbod te doen. Zij zagen daar kennelijk ook geen aanleiding toe. Bovendien is geenszins gezegd dat OMP bereid zou zijn geweest ruim het dubbele te betalen voor de aandelen, zodat er niet van kan worden uitgegaan dat de vrouw door toedoen van de man voor een aanzienlijk bedrag is benadeeld.

3.7.8.

Het hof neemt voorts in aanmerking dat de betreffende aandelenovereenkomst als zodanig niet is vernietigd, terwijl OMP als koper, noch de andere twee aandeelhouders worden aangesproken, zodat van de rechtsgeldigheid van die overeenkomst moet worden uitgegaan. Wel wordt in grief 12 aangevoerd dat de man onrechtmatig heeft gehandeld door te profiteren van de wanprestatie van OMP. Het hof kan evenwel niet vaststellen dat OMP tekort is geschoten in enige verplichting jegens de erven [betrokkene 1] (of [Beheer] Beheer). In het bijzonder was OMP niet verplicht een aanbod te doen dat tevens een rentabiliteitclausule inhoudt, noch was zij gehouden een hoger bod te doen. Ook een mededelingsplicht is niet geschonden. OMP hoefde de erven er niet voor te waarschuwen dat de aandelen mogelijk meer waard waren (zo dat al het geval is geweest). Het aanbod houdt immers niet in wat de aandelen waard zijn, maar wat OMP bereid is daarvoor te betalen.

De vrouw heeft nog betoogd dat de aandelen gewaardeerd moeten worden naar het tijdstip van de levering, 30 juni 2000. Het hof verwerpt dit betoog. Het gaat om een door de erven aanvaard aanbod. Niet meer relevant is dan hoe en tegen welk tijdstip de aandelen zijn gewaardeerd.

3.7.9.

Het hof is op grond van het vorenstaande van oordeel dat niet kan worden gezegd dat de vrouw bij het aangaan van de huwelijkse voorwaarden in december 2003 met betrekking tot de financiële gang van zaken rond de aandelenoverdracht aan OMP ruim 5 jaar eerder, in oktober 1998, door de man is benadeeld of dat zij is uitgegaan van een zodanig verkeerde veronderstelling omtrent de waarde van aandelen, dat reeds daarom aannemelijk is geworden, laat staan bewezen, dat zij die huwelijkse voorwaarden niet zou zijn aangegaan, ware zij op de hoogte geweest van een eventueel mogelijk hogere waarde van de aandelen. Het hof neemt daarbij nog in overweging dat een eventuele benadeling bij de aandelentransactie nog niet de conclusie rechtvaardigt dat de vrouw bij het aangaan van de huwelijkse voorwaarden is benadeeld. Ten tijde van het sluiten van de huwelijkse voorwaarden was de vrouw op de hoogte van de financieel zeer gunstige verkoop aan Singulus, en zij zal haar financiële positie in 2003 daarop hebben afgestemd, en niet op basis van de verkoop na het overlijden van de heer [betrokkene 1] . De stelling van de vrouw dat zij eerst aan het einde van het huwelijk wist van de financiële consequenties van de aandelenoverdracht aan OMP (het bewust te weinig betalen voor de aandelen OMP), wat daar ook van zij, levert dan geen grond voor de gestelde wilsgebreken.

Het beroep op misbruik van omstandigheden faalt om dezelfde redenen.

3.7.10.

De grieven, in het bijzonder nummers 4, 6 tot en met 12, falen in zoverre. Het beroep op de wilsgebreken faalt en ook de vordering gebaseerd op onrechtmatige daad dient te worden afgewezen.

3.8.

De echtelijke woning met hypotheek

3.8.1.

Onder meer in grief 2 stelt de vrouw het geschil rond de woning en de hypotheek, genoemd in de huwelijkse voorwaarden aan de orde. De rechtbank overwoog in het bestreden vonnis onder meer ‘dat zij dacht mede-eigenaar te worden van een huis zonder schuld, terwijl het huis bleek vol te hangen met schulden’ en ‘de man heeft betwist dat hij destijds aan de vrouw heeft voorgehouden dat het huis niet bezwaard was met een hypotheek.’

Voor zover de vrouw in haar toelichting refereert aan haar stellingen aangaande de bewijslastverdeling faalt haar verweer, zoals hiervoor overwogen.

3.8.2.

De eerstgenoemde overweging van de rechtbank is overigens in zoverre onjuist dat de vrouw had gesteld dat zij niet beter wist dan dat de woning gefinancierd was met geld van OMP voor een bedrag van fl. 1.350.000,-, zoals de man haar had voorgerekend (punt 24 inl. dagv. en punt 7 pleitnota hoger beroep; onderstreping hof).

Ook de aldus te lezen stelling, die door de man wordt betwist (sub 12, pleitaantekeningen), is deels onjuist, want ten tijde van het aangaan van de huwelijkse voorwaarden op 19 december 2003, waren de aandelen OMP al aan Singulus verkocht en geleverd, zodat er ook geen sprake meer kon zijn van een financiering door OMP.

Dit neemt niet weg dat de vrouw zich kennelijk bewust was van een financiering van de woning met een aanmerkelijke omvang, waarbij in het midden kan blijven of deze lening was gedekt door hypotheek.

Overigens is deze financiering kennelijk geherfinancierd in een geldlening bij de bank (dat moet eerder zijn geweest dan 12 januari 2002, de datum van de aandelenoverdracht aan Singulus). De vrouw stelt hiervan niet op de hoogte te zijn geweest, maar ook in dat geval verkeerde zij in ieder geval nog in de veronderstelling dat de woning was gefinancierd.

De vrouw betwist de door de man genoemde waarde in 2003 van € 850.000,- onder verwijzing naar de WOZ-waarde in 2003 van € 583.107,- (fl. 1.285.000,-).

3.8.3.

Het hof overweegt ten aanzien van dit geschilpunt als volgt.

In de huwelijkse voorwaarden staat dat tot de beperkte gemeenschap behoort de woning en de op die woning rustende hypothecaire schulden. De man betwist de vrouw te hebben gezegd dat de woning niet verhypothekeerd was. De vrouw heeft van deze stelling over wat de man zou hebben gezegd geen bewijs aangeboden of geleverd, zodat haar beroep op artikel 6:228 lid 1 onder a BW faalt.

De vrouw meent kennelijk dat de man haar had behoren in te lichten (artikel 6:228 lid 1 onder b BW ), maar dat heeft de man nu juist gedaan volgens haar eigen stelling (onderstreping in de vorige rechtsoverweging).

De vrouw betwist, met een beroep op haar slechte beheersing van de Nederlandse taal, dat zij niet heeft geweten van hypothecaire schulden in de akte van huwelijkse voorwaarden opgenomen.

Voor zover de vrouw stelt dat zij in de (onjuiste) veronderstelling verkeerde dat de woning wel, maar de financiering niet in de beperkte gemeenschap zou gaan vallen, wordt ook die stelling verworpen. Voor die veronderstelling bestaat geen aanknopingspunt. In de huwelijkse voorwaarden staat de hypotheek uitdrukkelijk opgenomen en het is ook alleszins begrijpelijk en gebruikelijk dat woning en hypotheek in één adem worden genoemd. Haar beroep op onvoldoende kennis van de Nederlandse taal faalt. Als de vrouw indertijd meer of preciezer wilde weten wat in de huwelijkse voorwaarden stond opgenomen, had het op haar weg gelegen daarnaar te informeren en zij hoefde ook geenszins af te gaan op mededelingen van de man en/of notaris. Onoplettendheid is onvoldoende voor het aannemen van dwaling. Een eventuele dwaling dient voor haar rekening te blijven.

3.8.4.

De vrouw heeft nog aangevoerd (punt 5 pleitnota) dat de man dient aan te tonen dat de woning en de daarop rustende hypothecaire geldlening voor de vrouw een positief vermogensbestanddeel opleverde. Het hof verwerpt dit betoog. Partijen zijn een beperkte gemeenschap aangegaan. De vrouw mocht hooguit ervan uitgaan dat deze gemeenschap een positief saldo kende. Dat betwist zij niet. Niet vereist is dat elk van de afzonderlijke onderdelen van de gemeenschap een positief saldo vertegenwoordigt.

3.8.5.

Het beroep op dwaling faalt ten aanzien van de hypotheek op de woning.

3.9.

De verzorgingsgedachte

3.9.1.

Het volgende geschilpunt tussen partijen betreft de door de man gedane mededeling ‘maak je geen zorgen, ik ga alles goed regelen en voor je zorgen’. De rechtbank heeft deze mededeling als een ‘zeer vage en subjectieve uitlating’ aangemerkt en geoordeeld dat er geen concrete omstandigheden zijn gesteld of gebleken waaruit volgt dat de door partijen overeengekomen huwelijkse voorwaarden niet voldoen aan deze mededeling.

In grief 3 komt de vrouw hier tegen op stellende dat de rechtbank geen acht heeft geslagen op het motief voor het sluiten van de huwelijkse voorwaarden. Zij stelt in het bijzonder in de veronderstelling te hebben verkeerd en erop te hebben mogen vertrouwen dat zij met het sluiten van de huwelijkse voorwaarden een zodanig vermogen tot haar beschikking kreeg dat zij tot haar dood verzorgd achter zou blijven.

De man betwist tegen de vrouw te hebben gezegd ervoor te zorgen dat zij tot haar dood verzorgd achter zou blijven.

Bewijs voor die stelling (de periode tot de dood) heeft de vrouw niet aangedragen, zodat haar vordering reeds op die grond moet stranden.

3.9.2.

Ook naar het oordeel van het hof levert deze opmerking, als te vaag, geen grond voor het aannemen van dwaling. De uitleg die de vrouw aan de opmerking geeft, kan bovendien niet worden getrokken uit de gestelde woorden. Overigens wordt niet gesteld, en is ook niet gebleken dat de vrouw tijdens het huwelijk niet goed verzorgd is geweest. De grief faalt.

3.10.

Grief 5 heeft betrekking op het in de huwelijkse voorwaarde genoemde bedrag van € 800.000,- en de rechtsoverwegingen 3.22 en 3.23 van het bestreden vonnis. De vrouw voert aan dat de man haar erop had moeten wijzen dat dit bedrag ‘gezamenlijk’ zou worden en dat het zijn bedoeling was om dit vermogen te gaan beleggen en wat de consequenties daarvan zouden zijn.

Voor de veronderstelling van de vrouw dat in de huwelijkse voorwaarden tot uitdrukking is gebracht dat dit bedrag (alleen) aan de vrouw ten goede zou komen bestaat geen aanknopingspunt. De opzet van de huwelijkse voorwaarden is duidelijk: uitsluiting van een (algehele) gemeenschap van goederen en een beperkte, precies omschreven gemeenschap van goederen. Naar het oordeel van het hof is niet komen vast te staan dat de vrouw niet heeft begrepen dat het bedoelde bedrag niet gemeenschappelijk zou zijn. Dit staat uitgedrukt in de huwelijkse voorwaarden en niet is gebleken dat de man dienaangaande een onjuiste mededeling heeft gedaan of iets heeft verzwegen wat moest worden meegedeeld. Het beroep op haar slechte kennis van de Nederlandse taal kan de vrouw niet baten. Het had op haar weg gelegen om informatie te vragen aan de man of de notaris, en eventueel de hulp van een tolk in te roepen.

Dat het geld belegd zou gaan worden spreekt zozeer voor zich, dat daaromtrent geen mededelingsplicht geldt, terwijl dit feit bovendien een toekomstige omstandigheid betreft.

3.11.

Dat de vrouw de gevolgen van de huwelijkse voorwaarden, waarmee zij kennelijk doelt op de omvang en waarde van de beperkte gemeenschap, niet had kunnen overzien, is niet bewezen of zelfs maar aannemelijk geworden. Die omvang en waarde staat in de huwelijkse voorwaarden toereikend omschreven. Als de vrouw de inhoud daarvan niet zou hebben begrepen had zij navraag dienen te doen bij de notaris.

Evenmin acht het hof bewezen of aannemelijk gemaakt dat de huwelijkse voorwaarden niet zouden gesloten als de vrouw de kennis van zaken heeft, die zij nu stelt te hebben.

Ook als alle omstandigheden in aanmerking worden genomen kan niet worden geoordeeld dat de vrouw heeft gedwaald als bedoeld in artikel 6:228 BW .

Van misbruik van omstandigheden bij het aangaan van de huwelijkse voorwaarden (dus niet ten aanzien van de aandelentransactie OMP) is geen sprake geweest. De man hoefde de vrouw er niet van te weerhouden die voorwaarden aan te gaan.

3.12.

Het beroep op verjaring behoeft geen bespreking.

3.13.

De grieven falen. Niet gebleken is van betwiste feiten of omstandigheden, die – mits bewezen – tot een ander kunnen leiden. Voor een bewijsfase is aldus geen plaats. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren nu partijen gewezen echtelieden zijn en het geschil betrekking heeft op de financiële gevolgen van het huwelijk.

4 De uitspraak

Het hof:

bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;

compenseert de proceskosten in hoger beroep aldus dat elk van partijen haar eigen kosten draagt.

Dit arrest is gewezen door mrs. W.H.B. den Hartog Jager, G.J. Vossestein en T.J. Mellema-Kranenburg en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 9 mei 2017.

griffier rolraadsheer


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde advocaten

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature