Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

WOZ waarde NSW-landgoed. Hof oordeelt dat de Heffingsambtenaar voor het onderhavige jaar, 2014, niet gebonden is aan een voor eerdere jaren gesloten compromis over de instandhoudingsfactor. De instandhoudingsfactor is door de Heffingsambtenaar terecht op 0,92 vastgesteld. Belanghebbende heeft geen inzicht gegeven in de feitelijke staat van onderhoud en heeft evenmin een inpandige opname toegelaten.

Uitspraak



GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 15/01432

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 6 november 2015, nummer SHE 14/3158, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van Belastingsamenwerking Oost-Brabant,

hierna: de Heffingsambtenaar,

betreffende de hierna te melden beschikking.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De Heffingsambtenaar heeft bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) met dagtekening 31 mei 2014 (hierna: de beschikking) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres 1] 1 te [woonplaats] , per waardepeildatum 1 januari 2013 voor het belastingjaar 2014 vastgesteld op € 462.000. Tegelijkertijd is aan belanghebbende ter zake van de onroerende zaak een aanslag (hierna: de aanslag) met aanslagnummer [aanslagnummer] in de onroerendezaakbelasting (hierna: OZB) over het jaar 2014 opgelegd, welke aanslag met de beschikking in één geschrift is verenigd. Na tegen voormelde beschikking gemaakt bezwaar heeft de Heffingsambtenaar, bij uitspraak van 4 augustus 2014, de waarde van de onroerende zaak gehandhaafd.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep is van belanghebbende geen griffierecht geheven.

De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 123.

De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 24 oktober 2016 te ’s-Hertogenbosch.

Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede, namens de Heffingsambtenaar, mevrouw [C] en de heer [B] , taxateur.

1.5.

Het Hof heeft het onderzoek ter zitting geschorst en daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat teneinde partijen gelegenheid te geven tot overleg over een eventuele inpandige opname.

1.6.

Partijen hebben vervolgens het Hof bericht dat zij niet tot overeenstemming zijn gekomen omtrent een inpandige opname.

1.7.

Met toestemming van partijen heeft het Hof bepaald dat de nadere zitting achterwege blijft. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

1.8.

Wegens het defungeren van mr. [--] .J. van Muijen heeft het Hof het onderzoek heropend en is aan de Kamer toegevoegd mr. A.J. Kromhout. Partijen hebben desgevraagd meegedeeld geen behoefte te hebben aan een nieuwe zitting. Het Hof heeft daarop het onderzoek wederom gesloten.

1.9.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan partijen is gezonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1.

Belanghebbende heeft het recht van gebruik en genot krachtens eigendom van de onroerende zaak [adres 1] 1 te [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak). Tot de onroerende zaak behoren de percelen kadastraal bekend als gemeente [woonplaats] , sectie […] , letter [--] , perceelnummers [nummer 1] (43.260 m²) [nummer 2] (2.630 m²) en [nummer 3] (6.800 m²). Verder behoren tot de onroerende zaak een woonboerderij met berging/schuur (bakhuisje), Vlaamse schuur, veldschuur en schuur. De woonboerderij, het bakhuisje en de veldschuur dateren uit het jaar 1867, de Vlaamse schuur uit het jaar 2007. De woonboerderij/woning heeft een inhoud van 1.338 m³, het bakhuisje van 34 m³ en de Vlaamse schuur van 748 m³. De onroerende zaak is gelegen in het buitengebied [woonplaats] -West, op een perceel van ongeveer 53.000 m². Dit perceel omvat 5.000 m² grond bij de woning, waarvan 500 m² bebouwd, 22.000 m² donkergroen bos en 26.000 m² natuurterrein. De onroerende zaak maakt onderdeel uit van het [A] te [woonplaats] .

2.2.

De onroerende zaak is door de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij aangemerkt als een landgoed als bedoeld in artikel 1 van de Natuurschoonwet 1928 (hierna: de NSW). Het object staat onder nummer [nummer 4] gerangschikt als NSW-object. De woonboerderij, het bakhuisje en één van de schuren zijn aangewezen als monument in de zin van de Monumentenwet 1988.

2.3.

In de beroepsfase heeft de heer [D] , taxateur, (hierna: de taxateur) in opdracht van de Heffingsambtenaar, een taxatierapport (hierna: het taxatierapport) opgemaakt. In het taxatierapport, opgemaakt op [datum] 2014, wordt de waarde in het economische verkeer per waardepeildatum 1 januari 2013 (inclusief gronden) vastgesteld op € 729.000 en de bestemmingswaarde op € 510.000. In het taxatierapport is de volgende berekening opgenomen:

Belanghebbende heeft de taxateur ter onderbouwing van de taxatie geen toestemming gegeven voor inpandige opname. De taxateur heeft in het taxatierapport aangegeven dat het object vanaf de straat is beoordeeld. Voorts heeft hij aangegeven dat de (in het taxatierapport opgenomen) foto van het object van december 2008 is en dat de huidige beplanting vanaf de straatzijde onvoldoende zicht op de woning biedt voor een representatieve foto.

2.4.

Het taxatierapport bevat gegevens van de onroerende zaak, alsmede telkens één foto en gegevens van de referentieobjecten [adres 2] 16 te [E] , [adres 3] 2 te [woonplaats] , [adres 4] 1 te [F] en [adres 5] 28 te [F] . Bij het taxatierapport is een matrix gevoegd waarin voor de waardebepaling van de onroerende zaak en de referentieobjecten relevante gegevens zijn opgenomen.

2.5.

In een e-mailbericht van 17 maart 2009 aan de gemeente [woonplaats] heeft belanghebbende – voor zover hier van belang – geschreven:

“(…)

Indien tot een oplossing kan worden gekomen, kunnen beide partijen veel tijd en kosten sparen en komt er duidelijkheid voor een langere termijn.

Zoals ik u reeds telefonisch liet weten, zijn wij bereid een schikking in overweging te nemen. Intussen wil ik de gemeente [woonplaats] daartoe zelfs het navolgende voorstel doen.

1. De oorspronkelijke aanslag voor 2008 ad € 188.000,00 blijft in stand, omdat wij die fout niet hadden kunnen herkennen.

2. In ruil daarvoor zijn wij bereid om voor de aanslagen WOZ van na 2008 te aanvaarden, dat de grond onder de gebouwde eigendommen overeenkomstig de onlangs aan ons toegezonden Taxatiewijzer in de waardering wordt meegenomen.

3. De procedure zal door ons worden ingetrokken.

4. De gemeente betaalt de proceskostenvergoeding volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht (1 punt ad € 322,00 + € 39,00 griffierecht =) € 361,00.

5. Wij doen afstand van bezwaar (en beroep) tegen de aanslag WOZ 2009.”.

2.6.

De Heffingsambtenaar heeft daarop, bij geschrift met dagtekening 25 maart 2009, als volgt gereageerd:

“(…)

Op 24 maart 2009 is telefonisch het volgende overeengekomen:

1. de waarde van uw object [adres 1] t te [woonplaats] zal gecorrigeerd worden naar € 188.000 voor het tijdvak 2008;

2. het teveel betaalde rioolaansluitrecht van € 175,00 zal worden terugbetaald

3. de gemeente zal het griffierecht van € 39,00 vergoeden;

4. verder vind er geen kostenvergoeding plaats;

5. u gaat akkoord met de waardering ondergrond conform de aan u toegezonden taxatiewijzer;

6. u ziet af van bezwaar en beroep inzake de waarde voor het tijdvak 2009;

Ik verzoek u binnen 14 dagen na datum verzending de in drievoud bijgevoegde overeenkomst te ondertekenen (…).”.

De overeenkomst luidt als volgt:

“ [woonplaats] , 25 maart 2009

Betreft

bevestiging fiscaal compromis inzake object [adres 1] 1 te [woonplaats] cq intrekking van het beroepschrift met kenmerk 09 / 274 WOZ V35 BB, ingediend door R.C.A.J. Beks te [woonplaats] .

Hierbij bevestigen wij het fiscaal compromis inzake de WOZ waarde van het object [adres 1] 1 te [woonplaats] met betrekking tot de WOZ-beschikking en opgelegde aanslagen. Belanghebbende gaat akkoord met de intrekking van zijn beroepschrift.

Dit fiscaal compromis behelst:

1. de waarde van het object [adres 1] 1 te [woonplaats] zal gecorrigeerd worden naar € 188.000 voor het tijdvak 2008;

2. het teveel betaalde rioolaansluitrecht van € 175,00 zal worden terugbetaald

3. de gemeente zal het griffierecht van € 39,00 vergoeden;

4. er vind geen verdere kostenvergoeding plaats;

5. reclamant gaat akkoord met de waardering ondergrond conform de aan hem toegezonden

taxatiewijzer;

6. reclamant ziet af van bezwaar en beroep inzake de waarde voor het tijdvak 2009;”

De overeenkomst is getekend door belanghebbende en de Heffingsambtenaar van de gemeente [woonplaats] .

2.7.

Bij de bepaling van de WOZ-waarde voor de tijdvakken vanaf 2009 tot 2014 heeft de Heffingsambtenaar telkens een instandhoudingsfactor van 0,624 in aanmerking genomen, als gevolg waarvan de waardedruk 37,6% bedroeg. Voor het onderhavige jaar 2014 is blijkens het taxatierapport een instandhoudingsfactor voor de ‘Onderdelen woning’ van 0,92 in aanmerking genomen.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

I. Is de Heffingsambtenaar ten onrechte voorbij gegaan aan het fiscaal compromis van 25 maart 2009?;

II. Is de waarde van de onroerende zaak op een te hoog bedrag vastgesteld?

Belanghebbende is van mening dat deze vragen bevestigend moeten worden beantwoord. De Heffingsambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal. Belanghebbende heeft ter zitting van het Hof uitdrukkelijk verklaard dat hij geen grieven heeft tegen de getaxeerde waarde in het economische verkeer.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en de Heffingsambtenaar en vermindering van de WOZ-waarde tot € 348.564. De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

Ten aanzien van het geschil

Vraag I

4.1.

De Rechtbank heeft het volgende overwogen:

“4. Eiser voert aan dat de aanslag 2014 in strijd is met het fiscaal compromis van 24 maart 2009, dat partijen met elkaar zijn overeengekomen. In het fiscaal compromis, zoals partijen dat op 25 maart 2009 schriftelijk overeen zijn gekomen, zijn volgens eiser afspraken voor de waardering in de toekomst gemaakt, om zo procedures over de WOZ-waarde te voorkomen. De rechtbank is, anders dan eiser, van oordeel dat dit fiscaal compromis enkel betrekking heeft op de belastingjaren 2008 en 2009. Voor zover eiser heeft willen betogen dat het fiscaal compromis ook ziet op het belastingjaar 2014, heeft hij dit niet aannemelijk gemaakt. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat over de daaropvolgende jaren in het fiscaal compromis niets is opgenomen. Voorts brengen doel en strekking van de Wet WOZ met zich dat de waarde van een onroerende zaak voor elk belastingtijdvak opnieuw wordt bepaald, aan de hand van feiten en omstandigheden die zich voordoen op of rond de waardepeildatum, met voorbijgaan aan de waarde die per een vorige waardepeildatum aan de onroerende zaak is toegekend. Dit betekent dat aan een in het verleden bereikt compromis over de waarde van de woning per een eerdere waardepeildatum geen betekenis kan worden toegekend voor de waardebepaling op de huidige waardepeildatum.”.

4.2.

Het Hof sluit aan bij deze overweging en maakt die tot de zijne. Daaraan voegt het Hof nog toe dat de zinsnede van belanghebbende, opgenomen in zijn e-mail van 17 maart 2009 (zie 2.5): ‘Indien tot een oplossing kan worden gekomen, kunnen beide partijen veel tijd en kosten sparen en komt er duidelijkheid voor een langere termijn’, hooguit als een intentie kan worden aangemerkt, doch dat daar geenszins een afspraak uit blijkt die voor latere jaren zou hebben te gelden. De omstandigheid dat de Heffingsambtenaar ook in de jaren na 2009 dezelfde instandhoudingsfactor heeft gehanteerd als voor de jaren 2008 en 2009, betekent niet dat de Heffingsambtenaar gehouden is die factor ook voor het onderhavige jaar in aanmerking te nemen. Evenmin kan uit deze omstandigheid worden afgeleid dat een afspraak als voormeld zou zijn gemaakt.

4.3.

Vraag I moet ontkennend worden beantwoord.

Vraag II

4.4.

Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Wet WOZ wordt aan een onroerende zaak een waarde toegekend. Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt de ze waarde bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer, ofwel de prijs, die bij aanbieding ten verkoop op de voor die onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn betaald.

4.5.

In artikel 17, vijfde lid, van de Wet WOZ is bepaald dat in afwijking in zoverre van het tweede lid van artikel 17 van de Wet WOZ, de waarde van een gebouwd eigendom dat tot woning dient en deel uitmaakt van een NSW-landgoed wordt bepaald met inachtneming van een vooronderstelde verplichting om het (landgoed) gedurende een tijdvak van 25 jaren als zodanig in stand te houden en geen opgaand hout te vellen anders dan volgens de regels van normaal bosbeheer noodzakelijk of gebruikelijk is. Gebouwde eigendommen die dienstbaar zijn aan de woning worden geacht deel uit te maken van die woning.

4.6.

Op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet WOZ, blijven bij de waardebepaling buiten aanmerking de onroerende zaken die deel uitmaken van een op de voet van de NSW aangewezen landgoed, met uitzondering van de daarop voorkomende gebouwde eigendommen. Er wordt dus alleen rekening gehouden met de waarde van gebouwde eigendommen en de directe ondergrond daarvan.

4.7.

Uit de hiervoor aangehaalde regelgeving volgt dat de gebouwde eigendommen die tot woning dienen, moeten worden gewaardeerd op de zogenoemde bestemmingswaarde. Dat is de waarde in het economische verkeer met inachtneming van de instandhoudingsverplichting die uit de NSW volgt.

4.8.

De bewijslast inzake de juistheid van de aan de onroerende zaak toegekende waarde ligt bij de Heffingsambtenaar. Tussen partijen is in hoger beroep uitsluitend nog in geschil de hoogte van de instandhoudingsfactor. De Heffingsambtenaar heeft ter onderbouwing van de door hem vastgestelde bestemmingswaarde gewezen op het taxatierapport, waarin met behulp van de Taxatiewijzer Deel 23, NSW-landgoederen (waardepeildatum 1 januari 2013) de bestemmingswaarde is vastgesteld. Ter zitting van het Hof heeft de Heffingsambtenaar hierop een toelichting gegeven erop neerkomend dat als gevolg van een veranderend inzicht de in eerdere jaren gehanteerde instandhoudingsfactor in het onderhavige jaar is herzien en dat bij gebreke van enig inzicht in de staat van onderhoud van – met name – de woonboerderij de gemiddelde instandhoudingsfactor van 0,92 in aanmerking is genomen, zoals blijkt uit pagina 15 van het taxatierapport.

4.9.

Het Hof acht een instandhoudingsfactor van 0,92 redelijk, gegeven het feit dat belanghebbende geen feitelijke informatie heeft verstrekt omtrent de onderhoudstoestand van de in 2004 geheel gerestaureerde woonboerderij. Ook in hoger beroep heeft belanghebbende een inpandige opname door taxateur(s) om hem moverende redenen afgehouden. De verklaring die belanghebbende in zijn brief van 6 januari 2017 heeft gegeven voor het niet toelaten van de taxateur(s) en/of gemeenteambtenaren kan er naar het oordeel van het Hof niet toe leiden dat een lagere instandhoudingsfactor in aanmerking moet worden genomen. Het niet toelaten van een taxateur voor een inpandige opname moet voor rekening van belanghebbende blijven (vgl. Hof Amsterdam, 5 maart 2015, nr. 13/00443, ECLI:NL:GHAMS:2015:1118).

4.10.

Het Hof wijst er voorts op dat bij de onder 2.3 vermelde berekening van de WOZ-waarde de waardedruk is bepaald mede rekening houdend met een instandhoudingsfactor van de uitgezonderde gronden behorend bij het NSW-landgoed. Deze berekeningssystematiek is naar ’s Hofs oordeel niet in overeenstemming met het arrest van de Hoge Raad van 25 april 2008, nr. 41.584, ECLI:NL:HR:2008:BD0436. Op deze wijze wordt, zonder een daartoe strekkende toelichting die niet is gegeven, rekening gehouden met de instandhoudingslast ter zake van gronden die bij de waardebepaling buiten aanmerking worden gelaten. Als gevolg van de gehanteerde berekeningssystematiek is uiteindelijk een hogere waardedruk in aanmerking genomen dan correspondeert met de instandhoudingsfactor van 0,92 voor de ‘Onderdelen woning’. Nu de WOZ-waarde van de onroerende zaak is vastgesteld op

€ 462.000 kan, gelet op het hiervoor overwogene, slechts worden geconcludeerd dat de bestemmingswaarde volgens het taxatierapport van € 510.000 eerder te laag dan te hoog is.

4.11.

Gelet op het voorgaande moet vraag II ontkennend worden beantwoord.

4.12.

Belanghebbende heeft in eerder vermelde brief van 6 januari 2017 gesteld dat inmiddels de Taxatiewijzer NSW-landgoederen is herzien en gepubliceerd. Dit maakt het oordeel van het Hof niet anders. Het Hof stelt hierbij voorop dat die herziene Taxatiewijzer niet tot de gedingstukken behoort. De onroerende zaak is gewaardeerd met behulp van de Taxatiewijzer Deel 23, NSW-landgoederen die voor waardepeildatum 1 januari 2013 geldend was. Veronderstellenderwijs ervan uitgaand dat de herziene Taxatiewijzer inderdaad een wijziging bevat ter zake van de instandhoudingsfactoren ten opzichte van oudere versies, zal deze gelden voor een latere waardepeildatum dan 1 januari 2013. Omdat belanghebbende geen inzicht heeft verschaft in de staat van onderhoud diende de instandhoudingsfactor met het hulpmiddel van de Taxatiewijzer NSW-landgoederen te worden bepaald. De Heffingsambtenaar heeft terecht de Taxatiewijzer Deel 23, NSW-landgoederen naar waardepeildatum 1 januari 2013 daarbij gebruikt. De Heffingsambtenaar is niet gehouden een recentere Taxatiewijzer Deel 23, NSW-landgoederen te hanteren.

4.13.

Belanghebbendes stelling dat naast de waardedruk als gevolg van de instandhoudingsverplichting van de woning nog met een extra waardedruk van algemene aard als gevolg van de omstandigheid dat de woning op een NSW-landgoed ligt rekening moet worden gehouden wordt verworpen. Anders dan het geval was in de zaak waarin de rechtbank Gelderland in haar uitspraak van 26 november 2015, nr. 14/3006, ECLI:NL:RBGEL:2015:7306 met die extra waardedruk rekening heeft gehouden is belanghebbendes landgoed niet opengesteld voor het publiek. Reeds hierom ziet het Hof geen aanleiding om met een dergelijke waardedruk van algemene aard rekening te houden.

Slotsom

4.14.

De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is. De uitspraak van de Rechtbank dient te worden bevestigd.

Ten aanzien van het griffierecht

4.15.

Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Heffingsambtenaar aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.

Ten aanzien van de proceskosten

4.16.

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht .

5 Beslissing

Het Hof:

verklaart het hoger beroep ongegrond; en

bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Aldus gedaan op 4 mei 2017 door V.M. van Daalen-Mannaerts, voorzitter, A.J. Kromhout en J.W.J. Huige, in tegenwoordigheid van J.M.A. Beckers, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.

Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

de naam en het adres van de indiener;

een dagtekening;

een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

e gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature