Belanghebbende is woonachtig in België en heeft in het geschiljaar 2006 gekozen voor toepassing van de regels van de Wet IB 2001 voor binnenlands belastingplichtigen. Hij is enig aandeelhouder in een in Nederland gevestigde BV. Deze aandelen heeft hij in 2006 verkocht, maar zijn in 2007 juridisch geleverd. In zijn aangifte heeft belanghebbende een bedrag van € 110.951 aangegeven als resultaat uit het ter beschikking stellen van vermogensbestanddelen. Dit resultaat betreft de winst terzake van de verkoop (in 2006) van in Nederland gelegen onroerende zaken, die in 2007 zijn geleverd en daarvoor verhuurd waren aan de BV. In geschil is enerzijds (1) of de verkoopwinst belast is omdat door vervreemding van de (aanmerkelijk belang) aandelen in de BV de ter beschikking stelling van de onroerende zaken aan de BV een einde komt en er dan een sfeerovergang van box 1 naar box 3 plaatsvindt met belastingheffing over de eindafrekeningswinst tot gevolg. Anderzijds is in geschil (2) of deze ter beschikkingstelling niet eindigt in 2006 omdat de aandelen in de BV pas in 2007 zijn geleverd. In dat geval heeft belanghebbende er voor gekozen om de verkoopwinst van de panden in 2006 als tbs resultaat te willen verantwoorden. Ten aanzien van de situatie onder (1) is belanghebbende van mening dat het belastingverdrag tussen Nederland en België het heffingsrecht over de verkoopwinst niet aan Nederland toewijst. Het Hof is van oordeel dat in beide situaties artikel 13 van het Verdrag de heffing aan Nederland toewijst.