Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Schuldsaneringsregeling

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht

Uitspraak: 16 oktober 2014

Zaaknummer: HV 200.154.912/01

Zaaknummer eerste aanleg: C/03/11/349 R

in de zaak in hoger beroep van:

[appellante],

wonende te [woonplaats],

appellante,

hierna te noemen: [appellante],

advocaat: mr. J.H. Smeets.

1 Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 19 augustus 2014.

2 Het geding in hoger beroep

2.1.

Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 27 augustus 2014, heeft [appellante] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en de termijn van de schuldsaneringsregeling te verlengen.

2.2.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2014. Bij die gelegenheid zijn gehoord:

- [appellante], bijgestaan door mr. Smeets;

- [bewindvoerder], hierna te noemen: de bewindvoerder.

2.3.

Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:

- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 12 augustus 2014;

- de brieven met bijlagen van de advocaat van d.d. 12 september 2014, 26 september 2014 en 30 september 2014;

- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 3 september 2014.

3 De beoordeling

3.1.

Bij vonnis van 16 augustus 2011 is ten aanzien van [appellante] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.

3.2.

Bij vonnis waarvan beroep, heeft de rechtbank op de voet van artikel 354 lid 1 Faillissementswet (Fw) vastgesteld dat [appellante] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. De rechtbank heeft verstaan dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling eindigt op het moment dat de slotuitdelingslijst verbindend is geworden. Omdat inmiddels de looptijd van de schuldsaneringsregeling was verstreken, heeft de rechtbank tevens haar eindoordeel gegeven. De rechtbank heeft daarbij geen toepassing gegeven aan artikel 354 lid 2 Fw, zodat op grond van artikel 358 lid 2 Fw aan [appellante] geen “schone lei” is verleend.

3.3.

De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:

“De schuldenares is op de hoogte van de regels zoals die gelden in de schuldsaneringsregeling. De schuldenares heeft namelijk bij de toelating tot de schuldsaneringsregeling een formulier met de regels daarvan ondertekend. Thans blijkt echter dat ondanks een waarschuwingsbrief van de rechter-commissaris van 8 oktober 2012 en een verhoor bij de rechter-commissaris van 29 april 2014, kernverplichtingen voortvloeiende uit de schuldsaneringsregeling, zoals de sollicitatieplicht, niet althans onvoldoende zijn nagekomen. (…)

De schuldenares wist, althans behoorde te weten, dat een schuldenares, om aan de sollicitatieverplichting te voldoen, maandelijks ten minste vier sollicitaties dient te verrichten en kopieën daarvan aan de bewindvoerder dient te versturen. De schuldenares heeft echter slechts een enkele keer bewijsstukken van sollicitaties overgelegd aan de bewindvoerder. Alleen in de maanden maart tot en met mei 2014 heeft schuldenares voldaan aan de norm van vier sollicitaties per maand. Het is dan ook niet aannemelijk geworden dat de schuldenares in voldoende mate heeft gesolliciteerd.”

[appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.

3.4.

[appellante] heeft in het beroepschrift - kort samengevat - aangevoerd dat het niet juist is dat zij alleen gedurende de maanden maart tot en met mei 2014 aan de sollicitatieverplichting heeft voldaan, ook na mei 2014 is zij doorgegaan met het conform de voornoemde verplichting solliciteren. Bovendien verricht [appellante] vrijwilligerswerk op een basisschool en werkt zij sinds 2013 als bezorgster van een weekblad en reclamefolders. Voorts stelt [appellante] dat zij nimmer behoorlijk is opgeroepen voor de zitting van de rechtbank d.d. 12 augustus 2014, zodat zij om deze reden ook niet is verschenen. Tot slot stelt [appellante] dat zij bereid is om zich ten volle in te zetten om gedurende een verlenging van de looptijd van de schuldsaneringsregeling, zoals die ook door de bewindvoerder wordt verzocht, aan alle hieraan verbonden verplichtingen te voldoen.

3.4.1.

Hieraan heeft [appellante] ter zitting in hoger beroep - kort samengevat - toegevoegd dat zij aanvankelijk alleen solliciteerde op vacatures welke aansloten bij haar opleidingsniveau. Aangezien er op dit niveau doorgaans weinig geschikte vacatures voorhanden zijn slaagde [appellante] er niet in om maandelijks tenminste viermaal te solliciteren. Eerst nadat de rechter-commissaris haar bij gelegenheid van het verhoor op 29 april 2014 te verstaan had gegeven dat zij ook diende te solliciteren op vacatures welke zich op een iets hoger niveau bevonden is [appellante] ook op deze vacatures, welke naar zeggen van [appellante] ook talrijker in aantal zijn, gaan solliciteren. Vanaf dat moment heeft [appellante] dan ook ten minste viermaal per maand gesolliciteerd.

3.4.2.

De bewindvoerder heeft in haar brief aangevoerd dat voor [appellante], ondanks het feit dat zij zelf bij aanvang van de schuldsaneringsregeling aangaf arbeidsongeschikt te zijn, de reguliere arbeidsplicht immer van toepassing is geweest. Bij het tweede verslag in februari 2012 bleek dat [appellante] geen medische stukken had overgelegd en geen sollicitaties had verricht, althans niet had aangetoond. Uit de medische stukken die [appellante] eerst in juni 2012 overlegde bleek geen arbeidsongeschiktheid, wel dat er sprake was van enige beperkingen. De rechter commissaris heeft echter, en daarbij rekening houdend met deze beperkingen, de reguliere arbeidsplicht voor [appellante] gehandhaafd. Bij het derde verslag in augustus 2012 bleek [appellante] bij vier uitzendbureaus te zijn ingeschreven, maar evenwel slechts één sollicitatie te hebben verricht. Daarnaast bleek dat [appellante] in haar CV vooral de nadruk legde op haar beperkingen en niet op haar sterke punten. Een en ander was voor de rechter-commissaris reden om [appellante] in oktober 2012 een waarschuwingsbrief te sturen. Bij het vierde verslag in maart 2013 bleek dat [appellante] voldoende bewijzen van sollicitaties had overgelegd maar bij het vijfde verslag in november 2013 constateerde de bewindvoerder dat [appellante] met betrekking tot het eerste half jaar van 2013 op het inlichtingenformulier wel sollicitaties had vermeld, maar hiervan geen bewijzen had overgelegd. Bij het zesde verslag gaf [appellante] aan dat zij, bij gebrek aan geschikte vacatures, gedurende het vierde kwartaal van 2013 in het geheel niet had gesolliciteerd. Hierop heeft de rechter-commissaris een verhoor gepland dat in april 2014 heeft plaatsgevonden en waarbij [appellante] nogmaals is gewezen op het feit dat zij vanaf de aanvang van de schuldsaneringsregeling niet heeft voldaan aan de inspanningsverplichting en dat zij zich tot het einde van de reguliere looptijd hiervoor zou moeten inzetten. De sollicitatiebewijzen voor de maanden maart tot en met mei 2014 zijn hierop door [appellante] tijdig aan de bewindvoerder verstrekt, de sollicitatiebewijzen van de maanden juni tot en met augustus 2014 heeft de bewindvoerder evenwel eerst ruim twee weken na de eindzitting van [appellante] ontvangen. De bewindvoerder stelt dat [appellante] derhalve nagenoeg gedurende de hele looptijd van de schuldsaneringsregeling onvoldoende heeft voldaan aan de voor haar hieruit voortvloeiende sollicitatieverplichting. Hierbij merkt de bewindvoerder op dat zij bekend was met het feit dat [appellante] reeds bij aanvang van de schuldsaneringsregeling vrijwilligerswerk verrichtte en dit ook is blijven doen, maar dat binnen de schuldsaneringsregeling betaald werk voor gaat op vrijwilligerswerk. Met betrekking tot het niet verschijnen van [appellante] gedurende de eindzitting merkt de bewindvoerder op dat [appellante] voorafgaand aan die zitting van haar stukken heeft ontvangen waarin staat vermeld op welke dag de eindzitting zou plaatsvinden. In deze stukken staat weliswaar geen tijdstip vermeld, maar de bewindvoerder is van mening dat het in dit geval op de weg van [appellante] had gelegen om met betrekking tot dit tijdstip contact op te nemen met de rechtbank, de budgetbeheerder, dan wel met haarzelf. Tot slot stelt de bewindvoerder dat zij aanvankelijk de rechtbank had geadviseerd om de schuldsaneringsregeling van [appellante] te verlengen met één jaar, maar dat zij nu, vanwege het in haar ogen nalatige handelen van [appellante] (niet verschijnen op de eindzitting en nergens navraag doen), van mening is dat [appellante] wederom tekort is geschoten in de nakoming van haar schuldsaneringsverplichtingen waardoor de bewindvoerder de indruk krijgt dat [appellante] de regels van de schuldsaneringsregeling niet belangrijk genoeg vindt en vindt dat zij teveel een afwachtende houding aanneemt. De bewindvoerder heeft voorts ter zitting in hoger beroep haar standpunt gemotiveerd gehandhaafd.

3.5.

Het hof komt tot de volgende beoordeling.

3.5.1.

Bij het einde van de termijn gedurende welke de toepassing van de schuldsaneringsregeling van kracht is, dient op de voet van artikel 354 lid 1 Fw te worden vastgesteld of de schuldenaar toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Bij deze vaststelling geldt als maatstaf of een tekortkoming, in het licht van alle omstandigheden van het geval, een duidelijke aanwijzing vormt dat het bij de schuldenaar aan de van hem te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling heeft ontbroken. Ingevolge artikel 354 lid 2 Fw dient de rechter voorts na te gaan of er aanleiding bestaat om te bepalen dat een tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing blijft.

3.5.2.

Gelet op de inhoud van de huidige processtukken en op hetgeen ter gelegenheid van onderhavige de mondelinge behandeling in hoger beroep door en namens [appellante] en de bewindvoerder naar voren is gebracht is het hof van oordeel dat, zo dit thans rechtens mogelijk zou zijn geweest, de termijn van toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellante] zou kunnen worden verlengd om haar daarmee de mogelijkheid te bieden de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende sollicitatieplicht alsnog naar behoren, dat wil zeggen conform artikel 3.5 van de Recofa-richtlijnen. na te komen. Daarbij geldt dat een schuldenaar gemiddeld viermaal per maand een schriftelijke sollicitatie (exclusief open sollicitaties) dient te verrichten alsmede ingeschreven dient te zijn bij het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) en drie á vier uitzendbureaus. Uiteraard zou [appellante] gedurende die verlening ook onverkort en tijdig aan alle overige op haar rustende verplichtingen van de schuldsaneringsregeling moeten (blijven) voldoen.

Daarbij rijst echter het volgende probleem. Het is niet zeker of verlenging in dit geval thans rechtens nog mogelijk is.

3.5.3.

Het hof heeft bij arrest van 20 maart 2014 (HV 200.140.979/01, ECLI:NL:GHSHE:2014:1474) aan de Hoge Raad de prejudiciële vraag voorgelegd of verlenging van de termijn ex artikel 349a Fw mogelijk is indien de in artikel 349a lid 1 Fw bedoelde termijn van de wettelijke schuldsaneringsregeling reeds is be ëindigd, welke vraag op dit moment nog niet door de Hoge Raad is beantwoord. Dat geval doet zich hier voor. Daarom acht het hof termen aanwezig de onderhavige zaak vooralsnog voor een periode van circa een half jaar aan te houden. Indien de Hoge Raad in de tussenliggende periode een beslissing neemt, zal het hof appellanten en de bewindvoerder daarvan op de hoogte stellen en hen de gelegenheid bieden schriftelijk op de beslissing van de Hoge Raad te reageren.

Daarbij kunnen zij zich uitlaten over de vraag in hoeverre [appellante] aan alle voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen, in het bijzonder de sollicitatieverplichting, heeft voldaan. Vervolgens zal het hof zich beraden op enige te nemen beslissing.

3.5.4.

Het hof wijst [appellante] er nadrukkelijk op dat zij in de tussenliggende periode onverkort en tijdig aan alle uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen dient te (blijven) voldoen.

3.6. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden

3.7.

Al hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot de volgende beslissing.

4 De uitspraak

Het hof:

houdt de behandeling van de zaak met het in rechtsoverweging 3.5.3. overwogen oogmerk aan tot 25 maart 2015, PRO FORMA;

houdt iedere verdere beslissing aan.

Dit arrest is gewezen door mrs. P.J.M. Bongaarts, L.Th.L.G. Pellis en A.J. Coster en in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2014.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature